ECLI:NL:RBROT:2008:BC6240
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Eindvonnis in octrooirechtelijke zaak over kenmerkende elementen van een uitvinding
In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, ging het om een geschil tussen de stichting [eiseres] en [gedaagde sub 1] c.s. over de rechten op een uitvinding in het octrooirecht. De rechtbank deed uitspraak op 30 januari 2008, na een deskundigenonderzoek dat was gelast om de kenmerkende elementen van de uitvinding vast te stellen. De deskundige, het Octrooicentrum Nederland, concludeerde dat de uitvinding in essentie al in december 1996 was bereikt, voordat [gedaagde sub 1] als cornea-fellow bij [eiseres] in dienst trad. Dit leidde tot de vaststelling dat [gedaagde sub 1] rechthebbende was op de uitvinding en niet [eiseres].
De rechtbank wees de vordering van [eiseres] in conventie af en verklaarde in reconventie dat de verklaring van overdracht van 9 maart 1998 en de nadere verdeling van kosten en baten van het octrooi nietig waren wegens dwaling. [eiseres] werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 9.686,85 aan [gedaagde sub 1] c.s., vermeerderd met wettelijke rente. Tevens werd [eiseres] in de proceskosten veroordeeld. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de veroordelingen onmiddellijk moesten worden nageleefd, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.
De rechtbank benadrukte dat eerdere eindbeslissingen niet zonder meer konden worden herzien, tenzij er nieuwe feiten of bijzondere omstandigheden aan het licht kwamen. Dit was in deze zaak niet het geval, waardoor de rechtbank geen reden zag om terug te komen op haar eerdere oordelen. De zaak illustreert de complexiteit van octrooirecht en de noodzaak voor duidelijke afspraken tussen partijen over de rechten op uitvindingen.