ECLI:NL:RBROT:2008:BC6139

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
274325 / HA ZA 06-3399
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na overlijden door asbestblootstelling en de directe actie tegen de verzekeraar

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 januari 2008 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin [eiseres] schadevergoeding vorderde van Allianz Nederland Schadeverzekeringen NV. De vordering was gebaseerd op de stelling dat Allianz, als aansprakelijkheidsverzekeraar van de werkgevers van haar overleden echtgenoot [X], verwijtbaar tekortgeschoten was in de zorgplicht, wat leidde tot de diagnose longkanker en uiteindelijk het overlijden van [X] op 19 augustus 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiseres] niet-ontvankelijk is in haar vorderingen, omdat zij niet tijdig de verzekerden, Wilton Fijenoord en Rotterdam United, in het geding heeft betrokken, zoals vereist volgens artikel 7:954 BW. De rechtbank oordeelde dat de bevoegdheid om een directe actie in te stellen tegen de verzekeraar alleen bestaat indien de benadeelde ervoor zorgt dat de verzekerde tijdig in het geding wordt geroepen. In dit geval was enkel Rotterdam United in de procedure betrokken, terwijl Wilton Fijenoord niet was opgeroepen. De rechtbank concludeerde dat [eiseres] niet voldoende gelegenheid had gehad om de verzekerden in het geding te roepen, ondanks dat zij na het verweer van Allianz niet adequaat had gereageerd. Hierdoor werd [eiseres] niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen en werd zij veroordeeld in de proceskosten van Allianz, die op dat moment waren begroot op € 1.152,00, te vermeerderen met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige oproeping van verzekerden in directe acties tegen verzekeraars.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 274325 / HA ZA 06-3399
Uitspraak: 30 januari 2008
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiseres],
wonende te Maassluis,
eiseres,
procureur mr. S.P.J.F. Zwanen,
advocaat mr. R.F. Ruers te Utrecht,
- tegen -
de naamloze vennootschap
ALLIANZ NEDERLAND SCHADEVERZEKERINGEN NV,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
procureur mr. W.L. Stolk,
advocaat mr. M. de Vries te Arnhem.
1. Het verloop van de
procedure
De rechtbank heeft kennis genomen van de navolgende processtukken:
de dagvaarding met de producties 1 tot en met 14;
de conclusie van antwoord met de producties 1 tot en met 4;
de conclusie van repliek met de producties 15 tot en met 18;
de conclusie van dupliek met de producties 5 tot en met 7.
2. Het geschil
[eiseres] vordert, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
te verklaren voor recht dat Allianz, als gedaagde en als verzekeraar van Dok- en Werfmaatschappij Wilton Fijenoord BV en Rotterdam United Shipyard BV, op grond van het bepaalde in de artikelen 7:658 BW en artikel 7:954 BW jegens [X] en [eiseres] verwijtbaar tekortgeschoten is en daardoor jegens [eiseres] schadeplichtig is geworden;
Allianz dientengevolge te veroordelen om aan [eiseres] te vergoeden haar materiële schade krachtens artikel 6:108 BW, als verwoord in de dagvaarding en daarbij de hoogte van de door Allianz te betalen schadevergoeding te bepalen aan de hand van de proportionele aansprakelijkheid die nader dient te worden vastgesteld door een of meer deskundigen, op de wijze die [eiseres] in de dagvaarding heeft toegelicht, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente over het op die wijze vastgestelde schadebedrag vanaf 19 augustus 2000 tot aan de dag van algehele voldoening;
Allianz te veroordelen om aan [eiseres] te vergoeden de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 3.536,54, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van deze dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
Allianz te veroordelen in de kosten van deze procedure.
Allianz voert verweer tegen deze vorderingen en concludeert, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[eiseres] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, althans haar die vorderingen te ontzeggen;
[eiseres] te veroordelen in de kosten van dit geding, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis en (voor het geval voldoening niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis plaatsvindt) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
[eiseres] te veroordelen in de nakosten ad € 131,= dan wel, indien betekening van het vonnis plaatsvindt, ad € 199,= en de eventuele verdere executiekosten.
3. De beoordeling
3.1 De rechtbank gaat uit van de
navolgende tussen partijen vaststaande feiten.
[eiseres] is gehuwd geweest met de heer [X], geboren op [geboortedatum].
[X] is in november 1969 als lasser in dienst getreden van Dok- en Werfmaatschappij Wilton Fijenoord BV (hierna: Wilton Fijenoord).
Op 17 april 1999 zijn bedrijfsactiviteiten van Wilton Fijenoord overgenomen door Rotterdam United Shipyard BV. Vanaf die datum is [X] in dienst getreden van Rotterdam United Shipyard BV, door in 2001 plaatsgevonden naamswijziging sindsdien geheten Rotterdam United Dockyard BV (hierna: Rotterdam United).
In 2000 is bij [X] de diagnose longkanker gesteld. Op 19 augustus 2000 is [X] overleden.
Allianz is de aansprakelijkheidsverzekeraar van Wilton Fijenoord en van Rotterdam United.
[eiseres] vordert schadevergoeding van Allianz, zowel pro se als in haar hoedanigheid van erfgename van [X], mede namens de andere erfgename.
[eiseres] heeft Rotterdam United gedagvaard voor de kantonrechter te Rotterdam ter zake van de schade waarvan in deze procedure vergoeding wordt gevorderd.
3.2 [eiseres] legt - mede blijkens de
nadere toelichting bij repliek onder punt 3 - aan haar vorderingen ten grondslag
dat zij krachtens artikel 7:954 BW rechtstreeks van Allianz nakoming kan
vorderen van de verbintenis van Allianz tot betaling van een
verzekeringsuitkering aan haar verzekerden Wilton Fijenoord en Rotterdam United,
de voormalige werkgevers van [X]. Die verbintenis berust volgens [eiseres] op het
verwijtbaar tekortschieten van de werkgevers van [X] in de zin van artikel
7:658 BW, waarvoor de door hen met Allianz gesloten
aansprakelijkheidsverzekeringen dekking bieden. Ter onderbouwing hiervan heeft
[eiseres] aangevoerd dat de longkanker (mede) is veroorzaakt door blootstelling aan
asbest in het werk voor beide werkgevers.
3.3 Allianz heeft (bij conclusie
van antwoord) als primair verweer aangevoerd dat [eiseres] niet-ontvankelijk dient te
worden verklaard in haar vorderingen, omdat niet is gebleken dat Wilton
Fijenoord en Rotterdam United tijdig in deze procedure zijn betrokken, hetgeen
krachtens artikel 7:954 lid 6 BW een vereiste is voor het kunnen instellen van
een directe actie tegen Allianz als verzekeraar. Allianz heeft hieraan
toegevoegd dat de in artikel 7:954 lid 2 BW geregelde uitzondering niet van
toepassing is, omdat geen sprake is van een verzekerde die heeft opgehouden te
bestaan.
In reactie hierop heeft [eiseres] bij repliek aangevoerd dat zij "inmiddels" tot dagvaarding van Rotterdam United bij de kantonrechter te Rotterdam is overgegaan, waarbij zij er van uitgaat dat de desbetreffende procedure zal worden gevoegd met de onderhavige procedure.
3.4 Naar het oordeel van de
rechtbank heeft [eiseres] hiermee geen juiste toepassing gegeven aan lid 6 van artikel
7:954 BW, dat bepaalt dat de bevoegdheid om een directe actie in te stellen
slechts bestaat indien de benadeelde er voor zorg draagt dat de verzekerde
tijdig in het geding wordt geroepen. Oproeping op basis van artikel 118 Rv. dan
wel door gezamenlijke dagvaarding van verzekerde(n) en verzekeraar(s) ligt in de
rede.
Daargelaten dat Rotterdam United in een procedure voor de kantonrechter is betrokken en van (verwijzing en) voeging tot op heden niet is gebleken, als dit al mogelijk kan worden geacht gelet op het bepaalde in artikel 220 lid 5 Rv., moet worden vastgesteld dat slechts één van de twee verzekerden ter zake van de onderhavige gestelde aansprakelijkheid in rechte is betrokken, te weten de werkgever waarbij [X] vanaf 17 april 1999 in dienst is geweest. Nu [eiseres] zich uitdrukkelijk beroept op aansprakelijkheid van beide werkgevers en Allianz aanspreekt vanwege de met deze beide werkgevers afgesloten verzekeringen, heeft het op de weg van [eiseres] gelegen (ook) Wilton Fijenoord in het geding te roepen, hetgeen niet is geschied en waarvoor [eiseres] ook geen enkele verklaring heeft gegeven. In het bijzonder is gesteld noch gebleken dat Wilton Fijenoord heeft opgehouden te bestaan, zodat de in lid 6 juncto lid 2 van artikel 7:954 BW geregelde uitzondering op voormeld vereiste in dit geval niet van toepassing is.
Reeds hieruit volgt dat het betoog van [eiseres] (bij repliek) dat het voor haar niet duidelijk was welk bedrijf in 1999 activiteiten, althans personeel, van Wilton Fijenoord heeft overgenomen, niet tot een ander oordeel kan leiden. Dit zou hooguit een verklaring kunnen vormen voor het geval de opvolgend werkgever (Rotterdam United) niet in het geding wordt geroepen, maar geen verklaring voor het niet oproepen van Wilton Fijenoord.
Bovendien is, nadat Wilton Fijenoord al aansprakelijk was gesteld bij brief van 31 maart 2005, ook Rotterdam United (toen nog Rotterdam United Shipyard BV geheten) aansprakelijk gesteld, te weten bij brief van 1 juli 2005, zodat van eventuele aanvankelijke onduidelijkheid al ruim voor de dagvaarding in deze procedure geen sprake meer was.
3.5 Bij het voorgaande wordt
aangetekend dat denkbaar is dat aan het vereiste van "tijdig" oproepen in de zin
van artikel 7:954 lid 6 BW nog kan zijn voldaan indien de verzekerde in de
procedure wordt betrokken nadat de conclusie van antwoord is genomen en onder
omstandigheden zelfs ook nog na het nemen van de conclusie van dupliek. Het gaat
er blijkens de parlementaire geschiedenis van deze bepaling om dat de verzekerde
in een zodanig stadium van de procedure wordt opgeroepen dat hij een behoorlijke
gelegenheid heeft om zijn belangen in die procedure te behartigen (MvA
2004/2005, 19 529 B). Daarbij is, onder verwijzing naar het arrest HR 7 maart
2003, NJ 2003/244, opgemerkt dat aan "tijdig" de betekenis toekomt dat de
oproeping, zo deze door misverstand niet tegen de eerste zittingsdag geschiedt,
niet zo laat mag zijn dat de opgeroepene niet meer de volle gelegenheid zou
hebben om zijn standpunt uiteen te zetten of de gedaagde partij in zijn
verdediging zou worden geschaad.
In genoemd arrest is aangegeven dat deze maatstaf meebrengt dat pas na kennisneming van het standpunt van de opgeroepene kan worden beoordeeld of de oproeping tijdig is geweest; indien de opgeroepene geen eigen standpunt inneemt, komt de oproeping niet in strijd met het vereiste van tijdigheid. Voorts is de mogelijkheid genoemd dat de rechter ambtshalve de gelegenheid biedt - alsnog - tot oproeping over te gaan.
3.6 Naar het oordeel van de
rechtbank heeft [eiseres] evenwel voldoende gelegenheid gehad de verzekerden in het
geding te roepen. Zelfs na het desbetreffende uitdrukkelijke (primaire) verweer
van Allianz heeft zij hiervoor echter niet zorg gedragen. Een adequate
verklaring heeft zij daarvoor niet gegeven. Bij dupliek heeft Allianz haar
verweer op dit punt uitdrukkelijk gehandhaafd. In deze omstandigheden acht de
rechtbank het in strijd met de goede procesorde om ambtshalve te beslissen dat
[eiseres] nog de gelegenheid wordt geboden de verzekerden, althans Wilton Fijenoord,
in het geding te roepen.
3.7 Op grond van het voorgaande
moet worden geconcludeerd dat [eiseres] thans niet bevoegd kan worden geacht de
onderhavige rechtsvordering tegen Allianz te vervolgen, zodat [eiseres]
niet-ontvankelijk in haar vorderingen zal worden verklaard.
3.8 De overige standpunten van
partijen blijven derhalve onbesproken.
3.9 [eiseres] zal als de in het
ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.
Voor de invordering van eventuele nakosten wordt verwezen naar artikel 237 lid 4
Rv.
4. De beslissing
De rechtbank
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vorderingen;
veroordeelt [eiseres], uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten, aan de zijde van Allianz tot op heden begroot op € 248,00 aan vast recht en op € 904,= aan salaris voor de procureur, deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van veertien dagen na dit vonnis.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.A.M. Cooijmans.
Uitgesproken in het openbaar.
[1694]