ECLI:NL:RBROT:2008:BC6111

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
302685/FT-EA 08.190
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Faillissementswet

Op 4 maart 2008 heeft verzoeker een verzoek ingediend tot het instellen van een moratorium op basis van artikel 287b van de Faillissementswet. Dit verzoek werd gedaan in aanwezigheid van de heer Y van de gemeente Spijkenisse en de schuldeiser, vertegenwoordigd door mr. Z van Stichting Maasdelta Groep. Tijdens de zitting op 6 maart 2008 werd het verzoek besproken. Verzoeker stelde dat hij een minnelijke schuldregeling met zijn schuldeisers trachtte te bereiken en dat de gevraagde voorziening noodzakelijk was om een stabiele situatie te behouden voor deze regeling. Hij gaf aan dat hij sinds april 2007 niet in staat was om de huur van € 525 per maand te betalen, maar dat het beslag op zijn inkomen sinds februari 2008 was opgeheven, waardoor hij weer in staat was om de huur te voldoen.

De rechtbank constateerde dat er sprake was van een bedreigende situatie, aangezien de ontruiming op 15 februari 2008 was aangezegd. De rechtbank overwoog dat artikel 287b van de Faillissementswet geen specifieke criteria biedt voor de toewijzing of afwijzing van het verzoek. Daarom werd aansluiting gezocht bij artikel 287, vierde lid, van de wet, waarbij een belangenafweging tussen verzoeker en de schuldeiser diende plaats te vinden. Verzoeker had zich aangemeld bij een schuldhulpverlenende instelling, maar de rechtbank oordeelde dat de belangen van de Stichting, die de woning weer ter beschikking wilde krijgen voor een betalende huurder, zwaarder wogen dan die van verzoeker.

Uiteindelijk wees de rechtbank het verzoek af, met de overweging dat verzoeker in het verleden geen huur had betaald en dat er geen garantie was dat hij in de toekomst aan zijn betalingsverplichtingen zou voldoen. De rechtbank benadrukte dat verzoeker wel andere schulden had voldaan, maar geen enkele betaling aan de Stichting had gedaan, wat de afwijzing van het verzoek verder onderstreepte. Het vonnis werd uitgesproken door mr. E.I. Batelaan-Boomsma op 6 maart 2008.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
afwijzing verzoek voorlopige voorziening artikel 287b Faillissementswet
rekestnummer: 302685/FT-EA 08.190
uitspraakdatum: 6 maart 2008
X
wonende te Y
verzoeker.
Op 4 maart 2008 is door verzoeker een verzoek ingediend tot het instellen van een moratorium als bedoeld in artikel 287b Faillissementswet (hierna: de wet).
Verzoeker, in aanwezigheid van de heer Y van de gemeente Spijkenisse, en de schuldeiser, vertegenwoordigd door mr. Z. van Stichting Maasdelta Groep (hierna: de Stichting), zijn gehoord ter terechtzitting van 6 maart 2008.
1. Het verzoek
De gevraagde voorziening houdt in het van toepassing verklaren van artikel 305 van de wet.
Verzoeker heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd dat hij poogt een minnelijke schuldregeling met zijn schuldeisers overeen te komen. De gevraagde voorziening is volgens verzoeker noodzakelijk om een stabiele situatie te behouden zodat een minnelijke regeling kans van slagen heeft.
Verzoeker geeft aan dat hij vanaf april 2007 niet in staat was de huur te betalen omdat er voor een te hoog bedrag beslag op zijn inkomen is gelegd. Hij dient per maand een bedrag aan huur van € 525,-- te voldoen. Hij heeft gelet op zijn inkomen geen recht op huurtoeslag. Vanaf februari 2008 is het beslag vervallen en betaalt de werkgever weer de volledige bezoldiging, zodat de komende huurtermijnen betaald zullen kunnen worden. Verzoeker heeft in het verleden de Stichting om een goedkopere woning verzocht, doch vanwege de daaraan verbonden kosten kon verzoeker niet op het aanbod van de Stichting ingaan.
2. Het verweer
De Stichting verzet zich tegen het verzoek en heeft daartoe aangevoerd dat er twee vonnissen van de kantonrechter liggen. Een vonnis van 13 maart 2007 voor een huurachterstand van
€ 466,96 en een vonnis van 22 januari 2008 voor een huurachterstand van € 2.104,26. De bedragen zijn verhoogd met bijkomende kosten. Verzoeker heeft het afgelopen half jaar geen enkele betaling voor de huur gedaan met uitzondering van de maand februari. Er is volgens de Stichting geen enkele garantie dat de komende maanden de huur zal worden voldaan, aangezien er nog steeds een beslag van de Stichting op het loon van verzoeker ligt. Indien het eerste beslag dat van de Postbank was, is vervallen is de Stichting thans eerste beslaglegger geworden. De Stichting staat primair op het standpunt dat de ontruiming doorgang moet vinden, en subsidiair dat er voldoende garantie moet worden geboden dat de komende huurtermijnen zullen worden voldaan.
3. De beoordeling
De rechtbank stelt allereerst vast dat er sprake is van een bedreigende situatie als bedoeld in het tweede lid van artikel 287b van de wet, nu de ontruiming op 15 februari 2008 is aangezegd tegen 5 maart 2008.
Wat de beoordeling van het verzoek betreft, bevat artikel 287b van de wet geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt derhalve aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, van de wet waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser anderzijds.
Het belang van verzoeker is om vanuit een stabiele situatie te kunnen werken aan een oplossing voor zijn schulden. Verzoeker heeft zich reeds aangemeld bij een schuldhulpverlenende instelling die zal trachten zijn schulden, in een minnelijke regeling, te saneren. Een ontruiming zal dit traject kunnen doorkruisen en de poging om een oplossing van zijn schuldenlast te vinden kunnen frustreren.
Het belang van de Stichting is gelegen in de mogelijkheid het verkregen vonnis ten uitvoer te laten leggen om zodoende de woning weer ter beschikking te krijgen voor een betalende huurder, en zo de voorziening zou worden toegewezen in een gegarandeerde betaling van de komende huurtermijnen.
De rechtbank is gelet op alle omstandigheden van het geval van oordeel dat de belangen van de Stichting thans zwaarder moeten wegen dan het belang van verzoeker en overweegt daartoe het volgende.
Verzoeker is een alleenstaande man van 35 jaar.
De kantonrechter heeft verzoeker in de laatste twaalf maanden twee maal veroordeeld tot betaling van de huurachterstand. In het eerste vonnis (13 maart 2007) ging het om een bedrag van € 466,96; in het tweede vonnis (22 januari 2008) om een bedrag van € 2.104,26. De bedragen zijn verhoogd met bijkomende kosten. Het kan verzoeker niet ontgaan zijn dat de Stichting serieuze pogingen ondernam om haar vordering geïncasseerd te krijgen. Verzoeker heeft daarin het afgelopen half jaar echter geen aanleiding gezien de huur (al was het maar gedeeltelijk) te betalen. Dit is alleen gebeurd in februari 2008 nadat, klaarblijkelijk door een administratieve vergissing, geen rekening is gehouden met het gelegde loonbeslag en het inkomen van verzoeker in zijn geheel op zijn rekening terecht is gekomen. Het loonbeslag ligt er echter nog zodat voor de komende periode geen garantie bestaat dat de huur betaald kan worden.
Verzoeker stelt dat hij de afgelopen periode niet in staat was de huur te betalen omdat het gelegde loonbeslag voor een te hoog bedrag werd uitgevoerd. De rechtbank gaat voorbij aan deze stelling nu ter terechtzitting is gebleken dat verzoeker de afgelopen periode geen enkel bedrag aan de Stichting heeft betaald, maar ter zitting heeft verklaard dat hij wel andere schulden (gedeeltelijk) heeft voldaan. Daarbij is niet van betekenis dat de Stichting zoals verzoeker stelt hem geen goedkopere woning heeft aangeboden, dan wel dat hij een passend aanbod vanwege zijn financiële situatie niet kon aanvaarden.
De Stichting heeft immers op grond van de huurovereenkomst recht op betaling van de huur, zij heeft daartoe tweemaal een vonnis bij de kantonrechter gehaald maar betaling is uitgebleven, terwijl wel aan andere schuldeisers is betaald.
Gelet op het bovenstaande wijst de rechtbank het verzoek af.
4. De beslissing
De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.I. Batelaan-Boomsma, rechter, en in aanwezigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 maart 2008.