ECLI:NL:RBROT:2008:BC6111
Rechtbank Rotterdam
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Faillissementswet
Op 4 maart 2008 heeft verzoeker een verzoek ingediend tot het instellen van een moratorium op basis van artikel 287b van de Faillissementswet. Dit verzoek werd gedaan in aanwezigheid van de heer Y van de gemeente Spijkenisse en de schuldeiser, vertegenwoordigd door mr. Z van Stichting Maasdelta Groep. Tijdens de zitting op 6 maart 2008 werd het verzoek besproken. Verzoeker stelde dat hij een minnelijke schuldregeling met zijn schuldeisers trachtte te bereiken en dat de gevraagde voorziening noodzakelijk was om een stabiele situatie te behouden voor deze regeling. Hij gaf aan dat hij sinds april 2007 niet in staat was om de huur van € 525 per maand te betalen, maar dat het beslag op zijn inkomen sinds februari 2008 was opgeheven, waardoor hij weer in staat was om de huur te voldoen.
De rechtbank constateerde dat er sprake was van een bedreigende situatie, aangezien de ontruiming op 15 februari 2008 was aangezegd. De rechtbank overwoog dat artikel 287b van de Faillissementswet geen specifieke criteria biedt voor de toewijzing of afwijzing van het verzoek. Daarom werd aansluiting gezocht bij artikel 287, vierde lid, van de wet, waarbij een belangenafweging tussen verzoeker en de schuldeiser diende plaats te vinden. Verzoeker had zich aangemeld bij een schuldhulpverlenende instelling, maar de rechtbank oordeelde dat de belangen van de Stichting, die de woning weer ter beschikking wilde krijgen voor een betalende huurder, zwaarder wogen dan die van verzoeker.
Uiteindelijk wees de rechtbank het verzoek af, met de overweging dat verzoeker in het verleden geen huur had betaald en dat er geen garantie was dat hij in de toekomst aan zijn betalingsverplichtingen zou voldoen. De rechtbank benadrukte dat verzoeker wel andere schulden had voldaan, maar geen enkele betaling aan de Stichting had gedaan, wat de afwijzing van het verzoek verder onderstreepte. Het vonnis werd uitgesproken door mr. E.I. Batelaan-Boomsma op 6 maart 2008.