ECLI:NL:RBROT:2008:BC5560

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/4165
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van werkloosheidsuitkering na disciplinair ontslag van arrestantenverzorger wegens diefstal

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 maart 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser A en het UWV over de weigering van een werkloosheidsuitkering. Eiser had op 8 mei 2006 een uitkering aangevraagd, maar deze werd op 7 juni 2006 blijvend geheel geweigerd, met terugwerkende kracht vanaf 24 april 2006. Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het UWV verklaarde zijn bezwaren ongegrond. Eiser stelde dat hij verwijtbaar werkloos was geworden en dat er geen bewijs was voor de diefstal waarvan hij beschuldigd werd. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had geoordeeld dat eiser verwijtbaar werkloos was geworden. Eiser was ontslagen uit zijn functie bij de politie regio Rotterdam-Rijnmond vanwege diefstal van geld dat toebehoorde aan een arrestant. De rechtbank overwoog dat eiser zich zodanig had gedragen dat hij redelijkerwijs had moeten begrijpen dat dit gedrag de beëindiging van zijn dienstbetrekking tot gevolg zou hebben. De rechtbank volgde de stelling van eiser niet dat de uitspraak van de strafrechter moest worden afgewacht, omdat in het bestuursrecht andere bewijsregels gelden. De rechtbank concludeerde dat het UWV op goede gronden de uitkering had geweigerd en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 06/4165 WW
Uitspraak
in het geding tussen
A, wonende te Rotterdam, eiser,
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV),
gemachtigde mr. C. van den Berg.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 7 juni 2006 is de door eiser op 8 mei 2006 aangevraagde werkloosheidsuitkering blijvend geheel geweigerd vanaf 24 april 2006.
Bij brief van 19 juni 2006 heeft eiser hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 21 september 2006 heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 17 oktober 2006 beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 14 november 2006 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2007. Ter zitting is eiser verschenen in persoon. Verweerder is met bericht niet verschenen.
2 Overwegingen
2.1 Regelgeving
2.1.1 In artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de Werkloosheidswet (hierna: WW) is bepaald dat de werknemer voorkomt dat hij verwijtbaar werkloos wordt. In het tweede lid, aanhef en onder a, van artikel 24 is bepaald dat de werknemer verwijtbaar werkloos is indien hij zich verwijtbaar zodanig heeft gedragen dat hij redelijkerwijs heeft moeten begrijpen, dat dit gedrag de beëindiging van zijn dienstbetrekking tot gevolg zou kunnen hebben.
2.1.2 In artikel 27, eerste lid, van de WW is - voor zover relevant - bepaald dat indien de werknemer een verplichting, hem op grond van artikel 24, eerste lid, onderdeel a opgelegd, niet is nagekomen, weigert het UWV de uitkering blijvend geheel, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten.
2.2 Standpunt van verweerder
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiser verwijtbaar werkloos is geworden, omdat hij zich zo heeft gedragen dat hij redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zijn gedrag de beëindiging van de dienstbetrekking tot gevolg zou hebben, zodat de uitkering terecht blijvend geheel is geweigerd. Verweerder heeft daaraan onder meer ten grondslag gelegd dat eiser met de beslissing van 24 april 2006 op grond van disciplinaire redenen is ontslagen uit zijn vaste aanstelling bij de politie regio Rotterdam-Rijnmond. De aanleiding voor dit ontslag is gelegen in de constatering dat bij een controle op 1 maart 2005 in het cellencomplex van het hoofdbureau van politie te Rotterdam een zogenaamde sealbag met daarin een som geld van een arrestant is verdwenen. Tijdens het onderzoek daarnaar door het Bureau Interne Zaken van de politie heeft eiser op 10 mei 2005 een bekentenis afgelegd. Voorts blijkt uit het proces-verbaal dat na het bestuderen van de beelden van de camera’s het tijdstip waarop eiser volgens zijn verklaringen de diefstal heeft gepleegd, kan kloppen. Hierdoor wordt aannemelijk geacht dat eiser diefstal heeft gepleegd. Met betrekking tot de intrekking van de bekentenis door eiser, heeft verweerder in het bestreden besluit overwogen dat niet valt in te zien waarom eiser pas maanden later zijn bekentenis heeft ingetrokken. De door eiser daaraan ten grondslag gelegde reden, dat hij last heeft van claustrofobie, brengt verweerder tot het oordeel dat eiser direct na zijn vrijlating zijn bekentenis had kunnen intrekken.
2.3 Standpunt van eiser
Eiser stelt zich op het standpunt dat de rechter nog geen uitspraak heeft gedaan omtrent het hem ten laste gelegde feitencomplex en dat deze in redelijkheid moet worden afgewacht alvorens de WW-uitkering te weigeren. Voorts stelt eiser zich op het standpunt dat er geen doorslaggevend bewijs is dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal. Bovendien heeft eiser zijn bekentenis drie dagen na de beschuldiging bij zijn advocaat ingetrokken.
2.4 Beoordeling
2.4.1 Ingevolge vaststaande jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (onder meer in de uitspraak van 1 februari 2007, LJN: AZ8840) is een werknemer verwijtbaar werkloos als bedoeld in voornoemde wettelijke bepalingen indien hij zich verwijtbaar zodanig heeft gedragen dat hij redelijkerwijs heeft moeten begrijpen, dat dit gedrag de beëindiging van zijn dienstbetrekking tot gevolg zou kunnen hebben. Het UWV heeft in dezen een eigen zelfstandige afweging te maken en is daarbij niet gebonden aan de strikte bewijsregels uit het strafrecht, noch aan het oordeel van de werkgever.
2.4.2 Ten aanzien van de stelling van eiser dat de uitspraak van de rechter afgewacht moet worden alvorens de WW afgewezen wordt, overweegt de rechtbank het volgende. Voor zover daarmee door eiser is betoogd dat de uitkomst van de strafrechtelijke procedure moet worden afgewacht, volgt de rechtbank deze stelling niet, omdat in het bestuursrecht ingevolge vaste jurisprudentie niet de in het strafrecht geldende strikte bewijsregels gelden. Voor zover eiser met deze beroepsgrond heeft betoogd dat verweerder niet op de aanvraag dan wel het bezwaarschrift had kunnen beslissen, omdat de uitspraak gericht tegen het disciplinair ontslag moet worden afgewacht, overweegt de rechtbank dat deze stelling geen steun vindt in het recht. Niet gebleken is dat het onderzoek door verweerder niet op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden of dat niet zou kunnen worden uitgegaan van het proces-verbaal dat door het Bureau Interne Zaken van de werkgever is opgesteld. Op grond van de door verweerder vastgestelde gegevens, heeft verweerder derhalve op de aanvraag en op het bezwaar kunnen beslissen. Artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat bezwaar of beroep niet de werking van het besluit schorst waartegen het is gericht, tenzij bij of krachtens wettelijk voorschrift anders is bepaald. Van een dergelijk wettelijk voorschrift is de rechtbank niet gebleken.
2.4.3 De stelling van eiser dat hij zijn bekentenis drie dagen na zijn vrijlating bij zijn advocaat heeft ingetrokken, kan hem naar het oordeel van de rechtbank niet baten. Gesteld noch gebleken is dat van de gestelde intrekking van eisers bekentenis mededeling is gedaan aan de politieregio. Voorts overweegt de rechtbank dat niet in geschil is dat eiser pas maanden na zijn bekentenis van de intrekking daarvan mededeling heeft gedaan aan de politieregio. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden aan de intrekking van de bekentenis niet die waarde gehecht die eiser wenst.
2.4.4 Gelet hierop heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht geoordeeld dat eiser zich zodanig heeft gedragen dat hij redelijkerwijs heeft moeten begrijpen, dat dit gedrag de beëindiging van de dienstbetrekking tot gevolg zou kunnen hebben. Terecht heeft het UWV geoordeeld dat eiser verwijtbaar werkloos is geworden, zodat verweerder terecht de WW-uitkering blijvend geheel heeft geweigerd.
2.4.5 Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
2.4.6 Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. D.H. Hamburger, voorzitter, mr. drs. H. van den Heuvel en
mr. drs. J. van den Bos als leden, en door de voorzitter en mr. J. van Dort, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2008.
afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.