ECLI:NL:RBROT:2008:BC5192
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- S.S. van Nijen
- W.E. Merens
- J.R. Maas
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot omzetting van surseance in faillissement voor een vennootschap onder firma en schuldsanering voor de vennoten
Op 21 februari 2008 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vennootschap onder firma (vof) XXX en haar vennoten X en Y. De rechtbank heeft het verzoek tot intrekking van de voorlopige surseance van betaling afgewezen, terwijl tegelijkertijd de surseance van betaling werd ingetrokken en het faillissement van de vof en haar vennoten werd uitgesproken. De rechtbank benoemde mr. W.E. Merens tot rechter-commissaris en mr. J.R. Maas tot curator. De zaak kwam voort uit een verzoek van de bewindvoerder, die op basis van artikel 242 lid 1 sub 5 van de Faillissementswet (Fw) vroeg om de surseance in te trekken, omdat de vof niet in staat was om aan haar financiële verplichtingen te voldoen. De bewindvoerder meldde dat de salarissen van het personeel niet waren betaald en dat er een aanzienlijke schuld aan de fiscus bestond. Bovendien was de onderneming gesloten op last van de burgemeester vanwege legionellabesmetting, wat leidde tot een gebrek aan cashflow.
De vennoten hadden ook een verzoek ingediend voor toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar de rechtbank oordeelde dat het verzoek niet voldeed aan de vereisten van artikel 288 Fw. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de schulden te goeder trouw waren en dat de vennoten aan hun verplichtingen zouden kunnen voldoen. De rechtbank weigerde ook het verzoek van de vennoten om de uitspraak uit te stellen, omdat de belangen van de schuldeisers en het personeel een spoedige uitspraak vereisten. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden, waaronder de aanzienlijke schuldenlast en de sluiting van de onderneming, geen uitzicht boden op een bevredigende oplossing voor de schuldeisers.
De rechtbank benadrukte dat de vennoten onder druk stonden om een keuze te maken tussen surseance en schuldsanering, en dat de gewijzigde toelatingsvoorwaarden voor schuldsanering sinds 1 januari 2008 een zorgvuldige voorbereiding vereisten. De rechtbank concludeerde dat de vennoten niet bij voorbaat kansloos waren in hun verzoek tot omzetting van faillissement in schuldsanering, maar dat de omstandigheden hen niet in staat stelden om een weloverwogen keuze te maken. De uitspraak van de rechtbank was dus een bevestiging van de noodzaak om de vof en haar vennoten in staat van faillissement te verklaren.