ECLI:NL:RBROT:2008:BC4972
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in faillissementszaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 februari 2008 uitspraak gedaan in een verzoek tot een voorlopige voorziening, ingediend door verzoeker A, wonende te B. Verzoeker vroeg om schorsing van de openbare verkoop van zijn woning, die gepland stond op dezelfde dag om 16:30 uur. De rechtbank oordeelde dat verzoeker voldoende had aangetoond dat er sprake was van een spoedeisend belang, waardoor hij ontvankelijk was in zijn verzoek.
Verzoeker had in april 2005 een scheiding ondergaan en was sindsdien verplicht om circa € 750,00 per maand aan alimentatie te betalen. In december 2006 had hij zijn hypotheek gewijzigd, wat leidde tot een verhoging van zijn maandlasten van € 485,00 naar € 953,00. Vanaf medio april 2007 had verzoeker zijn hypotheekverplichtingen niet meer nagekomen, wat resulteerde in de aanzegging van de openbare verkoop van zijn woning. Verzoeker had zich op 15 februari 2008 tot een schuldhulpverlenende instantie gewend, maar er was nog geen minnelijk traject gestart.
De rechtbank overwoog dat de hypotheekhouder rechtmatig gebruik maakte van het recht van parate executie, aangezien verzoeker zijn verplichtingen niet was nagekomen. De belangen van de hypotheekhouder, die de overeenkomst rechtsgeldig had opgezegd, wogen zwaarder dan die van verzoeker. De rechtbank concludeerde dat er geen misbruik van bevoegdheid door de hypotheekhouder was aangetoond en dat de afwijzing van het verzoek tot voorlopige voorziening gerechtvaardigd was. De beslissing werd genomen door mr. E.I. Batelaan-Boomsma, lid van de enkelvoudige kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting.