ECLI:NL:RBROT:2008:BC4314
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van schuldsanering
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 7 februari 2008, hebben verzoekers A en B een verzoek ingediend tot het geven van een voorlopige voorziening op basis van artikel 287, lid 4 van de Faillissementswet. De verzoekers, die sinds juni 2007 een schuldsaneringstraject volgen, stelden dat een van hun schuldeisers niet akkoord ging met een minnelijk voorstel tot schuldsanering. Verhuurder Vestia dreigde met uithuiszetting, wat de verzoekers als spoedeisend beschouwden. In een handgeschreven toelichting gaven zij aan dat zij binnen vijf dagen ontruimd zouden worden.
De rechtbank constateerde echter dat de verzoekers hun stellingen niet met bewijsstukken hadden onderbouwd en dat de spoedeisendheid van het verzoek niet was aangetoond. In een rapportagemodel ontbraken cruciale gegevens over de ontruiming en beslaglegging, zoals de datum van tenuitvoerlegging en informatie over de schuldeiser. De schuldhulpverlenende instantie, vertegenwoordigd door de heer D, bevestigde telefonisch dat er geen datum voor de ontruiming bekend was en dat er geen loonbeslag was gelegd.
Op basis van deze bevindingen concludeerde de rechtbank dat er geen situatie was waarin een voorlopige voorziening kon worden toegewezen. De rechtbank wees het verzoek af, met de mededeling dat de verzoeken tot toepassing van de schuldsaneringsregeling separaat behandeld zouden worden. De beslissing werd uitgesproken door mr. E.I. Batelaan-Boomsma in aanwezigheid van de griffier.