ECLI:NL:RBROT:2008:BC4133

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/1640
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor hekwerk rondom trapveldje in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 januari 2008 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een bouwvergunning voor het oprichten van een hekwerk rondom een trapveldje. Eiseres, die bezwaar had gemaakt tegen het besluit van het dagelijks bestuur van de deelgemeente Prins Alexander, stelde dat het bouwplan in strijd was met de bestemmingen 'Bijzondere doeleinden' en 'Tuin' zoals vastgelegd in het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde dat, hoewel een trapveldje kan bijdragen aan sociale en recreatieve doelstellingen, het bouwplan niet in overeenstemming was met de bestemmingen zoals gedefinieerd in de planvoorschriften. De rechtbank concludeerde dat het plaatsen van een hekwerk voor een trapveldje niet valt onder de sociale, culturele of godsdienstige doeleinden waarvoor de gronden zijn bestemd. Bovendien was het bouwplan ook in strijd met de bestemming 'Tuin'. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en oordeelde dat verweerder een nieuw besluit moest nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 644,-- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van naleving van bestemmingsplannen en de voorwaarden voor het verlenen van vrijstellingen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: WRO 07/1640-STRN
Uitspraak in het geding tussen
[Eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde mr. L.H.J. Baars, jurist ARAG Rechtsbijstand te Leusden,
en
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Prins Alexander, verweerder.
Aan dit geding heeft mede als partij deelgenomen:
De dienst Sport en Recreatie van de gemeente Rotterdam.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 8 september 2006 is namens verweerder een bouwvergunning verleend aan de dienst Sport en Recreatie van de gemeente Rotterdam voor het oprichten van een hekwerk rondom een trapveldje op het terrein op de hoek van de Hanespoordoorn en de Nieuwe Ommoordseweg te Rotterdam.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 18 oktober 2006, nader aangevuld bij brief van 14 november 2006, bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 4 april 2007 heeft verweerder het bezwaar deels gegrond verklaard en onder verlening van binnenplanse vrijstelling op grond van artikel 40, aanhef en onder b, van de planvoorschriften, het besluit van 8 september 2006 gehandhaafd.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiseres bij brief van 7 mei 2007, nader aangevuld bij brief van 4 juni 2007, beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 23 augustus 2007 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2007. Aanwezig waren eiseres en haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. K.I. Siem, bijgestaan door M.A. Courtien en G. Aalderiks.
2 Overwegingen
Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet mag slechts en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld.
Het bouwplan voorziet in de oprichting van een hekwerk (speelkooi) van 18 meter bij
12 meter met een hoogte van circa 4 meter rondom een zogenoemd ”trapveldje”.
Niet in geschil is dat het bouwplan grotendeels is gesitueerd op gronden die ingevolge het ter plaatse vigerende bestemmingsplan “Ommoord” bestemd zijn voor “Bijzondere doeleinden” en voor het overige gedeelte op gronden met de bestemming “Tuin”.
Ingevolge artikel 22, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden aangewezen voor “Bijzondere doeleinden” bestemd voor bouwwerken ten dienst van sociale, culturele of godsdienstige doeleinden, dan wel ten behoeve van de openbare dienst, zomede voor ontsluitingswegen en -paden, parkeerplaatsen, waterpartijen als singels, vijvers en bij de bebouwing behorende tuinen.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden aangewezen voor “Tuin” bestemd voor tuin met daarbij behorende paden en waterpartijen. Ingevolge het tweede lid van deze bepaling mogen op de in het eerste lid bedoelde gronden, behoudens het bepaalde in artikel 30, eerste lid, ten aanzien van bergloodsjes, slechts in een tuin passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd als een pergola of een keermuur.
Ingevolge artikel 40, aanhef en onder b, van de planvoorschriften zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van de desbetreffende bepalingen van het plan indien een geringe afwijking in de begrenzing of het beloop van een weg of in de ligging of de vorm van een bouwblok of een terrein in het belang van het te verwachten verkeer, de volkshuisvesting en/of een behoorlijke bebouwing respectievelijk inrichting nodig of gewenst is, dan wel de noodzaak daartoe bij uitzetting van het plan op het terrein blijkt.
Eiseres voert aan dat verweerder de bouwvergunning had moeten weigeren nu het bouwplan deels is gesitueerd op gronden met de bestemming “Tuin” en deels op gronden met de bestemming “Bijzondere doeleinden” en het bouwplan met deze beide bestemmingen in strijd is. Eiseres stelt dat uit het bestemmingsplan blijkt dat de gemeente met “Bijzondere doeleinden” gebouwen voor ogen heeft met een maatschappelijke of culturele functie, zoals een psychiatrische inrichting of crèche. Eiseres is van mening dat een voetbalkooi thuishoort op terreinen met een sportbestemming. Voorts betoogt eiseres dat verweerder ten onrechte binnenplanse vrijstelling op de voet van artikel 40, aanhef en onder b, van de planvoorschriften heeft verleend, nu van een geringe overschrijding geen sprake is en, zo verweerder deze vrijstelling al mocht verlenen, verweerder de belangen van omwonenden niet heeft meegewogen.
Verweerder voert aan het bouwplan voor minder dan 10% valt binnen de bestemming “Tuin” en voor het overige binnen de bestemming “Bijzondere doeleinden”. Volgens verweerder past het bouwplan goed in de laatstgenoemde bestemming. Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat, voor zover er mede gebouwd wordt op de bestemming “ Tuin”, er slechts sprake is van een geringe overschrijding, en hij, de belangen van de jongeren en omwonenden afwegende, de binnenplanse vrijstelling in redelijkheid heeft kunnen verlenen.
De rechtbank is van oordeel dat, hoewel niet is uitgesloten dat een trapveldje, waar kan worden gevoetbald of gebasketbald door jongeren, op zich kan bijdragen aan sociale, culturele en recreatieve doelstellingen van de gemeente Rotterdam, het onderhavige bouwplan niet in overeenstemming is met de bestemming “Bijzondere doeleinden” in de betekenis van de planvoorschriften. Hoewel het plaatsen van een hek binnen de bestemming “Bijzondere doeleinden” kan passen, kan uit artikel 22 van de planvoorschriften worden afgeleid dat deze gronden bestemd zijn voor het oprichten van bouwwerken ten dienste van sociale, culturele of godsdienstige doeleinden, dan wel ten behoeve van de openbare dienst. Naar het oordeel van de rechtbank valt het plaatsen van een hekwerk ten behoeve van een trapveldje niet onder deze doeleinden. De door verweerder voorgestane uitleg van de bestemming “Bijzondere doeleinden” verhoudt zich niet met de bestemming “Speel- en sportterrein” (artikel 35) en de bestemmingen “recreatieve voorzieningen I en II” (artikelen 10 en 11).
Uit de toelichting van het bestemmingsplan op bladzijde 15 kan voorts worden afgeleid dat de planwetgever de bestemming “Bijzondere doeleinden” heeft aangewezen voor het oprichten van gebouwen, zoals een wijkgebouw of een medisch centrum, en niet voor hekwerken ten behoeve van een trapveldje.
Gelet op de hoogte van het bouwplan alsmede de vorm ervan en de reden waarvoor het zal worden opgericht - het gebruik -, is het bouwplan evenzeer in strijd met de bestemming “Tuin”. Verweerder heeft daarbij ten onrechte gemeend binnenplanse vrijstelling te kunnen verlenen op grond van artikel 40, aanhef en onder b, van de planvoorschriften voor zover het bouwplan is gesitueerd op deze bestemming. Naar het oordeel van de rechtbank is niet voldaan aan de toepassingsvoorwaarden van deze vrijstellingsmogelijkheid. Zo is er onder andere geen sprake van een minimale overschrijding van een bestemmingsvlak.
Uit het bovenstaande volgt dat het beroep gegrond is.
De rechtbank ziet aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen wegens strijd met artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet. Nu sprake is van strijd is met de ter plaatse geldende bestemmingen en deze strijdigheid niet kan worden opgeheven door het verlenen van een binnenplanse vrijstellingsmogelijkheid, dient verweerder bij het opnieuw nemen van een beslissing op bezwaar te bezien of vrijstelling kan worden verleend op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
De rechtbank ziet ten slotte aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt de proceskosten op € 644,-- aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op het bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak,
bepaalt dat de gemeente Rotterdam aan eiseres het betaalde griffierecht van € 143,-- vergoedt,
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 644,-- en wijst de gemeente Rotterdam aan als de rechtspersoon die deze kosten aan eiseres moet vergoeden.
Aldus gedaan door mr. A.I. van Strien, voorzitter, en mr. A. Verweij en prof. mr. A.C. Hendriks, leden, en door de voorzitter en mr. A.Th.A.M. Schouw, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2008.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
Afschrift verzonden op: