ECLI:NL:RBROT:2008:BC4034

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
264643 / HA ZA 06-1883
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.N. van Zelm van Eldik
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationaal bevoegdheidsincident inzake aansprakelijkheid van een wegvervoerder op grond van de CMR

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, stond de vraag centraal of de rechtbank bevoegd was om kennis te nemen van een vordering van Vreugdenhil tegen KE, in het kader van een internationaal bevoegdheidsincident. De vordering van Vreugdenhil was gericht op het vaststellen dat zij niet aansprakelijk was voor schade die was ontstaan tijdens het vervoer van televisietoestellen, en dat haar aansprakelijkheid beperkt was tot de in de CMR genoemde limieten. De zaak was complex door een aanhangige procedure in Duitsland, die betrekking had op hetzelfde voorval. De rechtbank diende te beoordelen welke procedure het eerst aanhangig was gemaakt, in het licht van de regels omtrent litispendentie zoals vastgelegd in artikel 31 lid 2 van de CMR en de EEX-Verordening.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gewone verblijfplaats van gedaagde, KE, binnen het rechtsgebied van de rechtbank ligt, waardoor de rechtbank in beginsel bevoegd is. Echter, de rechtbank moest ook rekening houden met de Duitse procedure die eerder aanhangig was gemaakt. Vreugdenhil stelde dat de Duitse procedure later was ingediend dan de onderhavige procedure, maar KE betwistte dit. De rechtbank heeft besloten om de zaak aan te houden en de partijen te verzoeken om zich uit te laten over de volgorde van de aanhangige procedures. De beslissing over de bevoegdheid werd aangehouden, evenals verdere beslissingen in het aanhoudingsincident. De uitspraak werd gedaan op 9 januari 2008 door de enkelvoudige kamer van de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 264643 / HA ZA 06-1883
Uitspraak: 9 januari 2008
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid C. VREUGDENHIL INTERNATIONAAL TRANSPORT B.V.,
gevestigd te Poeldijk (gemeente Westland),
eiseres,
verweerster in het bevoegdheids- en aanhoudingsincident,
procureur mr. R,W.J.M. te Pas,
advocaat mr. E.F.V. Vanlerberghe,
- tegen -
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid K.E. FRANCE B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
eiseres in het bevoegdheids- en aanhoudingsincident,
procureur mr. W.M. van Rossenberg.
Partijen worden hierna aangeduid als "Vreugdenhil" respectievelijk "KE".
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 7 februari 2006, met producties;
- incidentele conclusie houdende de exceptie van onbevoegdheid subsidiair verzoek tot aanhouding, met producties;
- conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident subsidiair verzoek tot aanhouding, met één productie.
2 De vordering in de hoofdzaak
2.1
De vordering luidt dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart dat Vreugdenhil niet, althans tot niet meer dan de in artikel 23 jo artikel 25 CMR genoemde limieten door KE ter zake van de hieronder omschreven schade aansprakelijk kan worden gehouden, met veroordeling van KE in de kosten van dit geding.
2.2
Hieraan heeft Vreugdenhil - kort samengevat - ten grondslag gelegd dat KE haar op of omstreeks 23 november 2005 heeft opgedragen het vervoer over de weg te verzorgen van 92 kleurentelevisies van het merk Thomson met een totaalgewicht van 5.796 kg van het terrein van TTE Europe in Angers, Frankrijk, naar Duisburg, Duitsland, ter aflevering aan Kühne & Nagel, welk vervoer Vreugdenhil heeft uitbesteed aan het bedrijf RRS in Bladel, dat ter zake van dit vervoer op 23 november 2005 een CMR-vrachtbrief is afgegeven, genummerd NL-024489, dat ten gevolge van een gewapende overval tijdens het overstaan op een parkeerplaats 80 televisietoestellen ontvreemd zijn en dat Vreugdenhil jegens KE voor de ten gevolge hiervan ontstane schade niet aansprakelijk is op grond van vervoerdersovermacht als bedoeld in artikel 17 lid 2 CMR. In elk geval is haar aansprakelijkheid beperkt ingevolge artikel 23 jo artikel 25 CMR tot SDR 41.983,2.
3 Het geschil in het bevoegdheids- en aanhoudingsincident
3.1
De primaire vordering van KE luidt dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om van de vordering van Vreugdenhil kennis te nemen en de subsidiaire vordering luidt dat de rechtbank de zaak aanhoudt totdat in hoogste instantie in Duitsland is beslist, kosten rechtens.
3.2
De strekking van hetgeen KE aan de vordering in het bevoegdheidsincident - de primaire incidentele vordering - ten grondslag gelegd is dat de rechtbank zich onbevoegd dient te verklaren omdat KE in Duitsland een procedure is gestart tegen Vreugenhil voor het Landgericht Duisburg, welke procedure eerder aanhangig is gemaakt dat de onderhavige procedure. Het gaat hier om de Duitse procedure die heeft geresulteerd in een op 14 juni 2007 gewezen vonnis waarin Vreugdenhil veroordeeld is tot integrale vergoeding van vorenbedoelde schade.
Voor het geval de rechtbank zich wel bevoegd mocht achten, verzoekt KE de rechtbank de procedure aan te houden totdat in Duitsland in hoogste instantie zal zijn beslist.
3.3
KE heeft de beide incidentele vorderingen gemotiveerd betwist.
4 De beoordeling van de incidentele vorderingen
het bevoegdheidsincident
4.1
Deze rechtbank is in beginsel bevoegd van de vordering van Vreugdenhil tegen KE kennis te nemen. De gewone verblijfplaats van gedaagde, KE, is immers binnen het rechtsgebied van deze rechtbank gelegen. Zie artikel 31 lid 1 aanhef en onder a CMR.
4.2
Art 31 lid 2 CMR luidt als volgt:
“Wanneer in een rechtsgeding, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, een vordering aanhangig is voor een volgens dat lid bevoegd gerecht, of wanneer in een zodanig geding door een zodanig gerecht uitspraak is gedaan, kan geen nieuwe vordering omtrent hetzelfde onderwerp tussen dezelfde partijen worden ingesteld, tenzij de uitspraak van het gerecht, waarvoor de eerste vordering aanhangig is gemaakt, niet vatbaar is voor tenuitvoerlegging in het land, waarin de nieuwe vordering wordt ingesteld.”
4.3
Reeds omdat de CMR - zie artikel 31 lid 2 CMR - een bepaling bevat inzake litispendentie, mist artikel 27 EEX-Vo op grond van het bepaalde in artikel 71 lid 1 EEX-Vo toepassing.
4.4
In haar incidentele conclusie van antwoord stelt Vreugdenhil dat vorenbedoelde Duitse procedure later aanhangig is gemaakt dan de onderhavige procedure, die aanhangig is gemaakt op 7 februari 2006. Volgens Vreugdenhil is de Duitse procedure pas aanhangig geworden op 9 februari 2006 door de rechtsgeldige indiening van het verzoek bij het gerecht op die datum. Ter onderbouwing van deze stelling heeft Vreugdenhil als productie 1 bij haar conclusie een kopie van een fax van 22 juni 2007 en een brief van het Landgericht Duisburg van 10 mei 2006, waarop deze fax betrekking heeft, in het geding gebracht. KE heeft nog niet op vorenbedoelde stelling van Vreugdenhil en op deze producties kunnen reageren. De zaak zal dan ook met dat doel naar de rol worden verwezen.
4.5
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
het aanhoudingsincident
4.6
Iedere beslissing zal worden aangehouden.
5 De beslissing
De rechtbank,
in het bevoegdheidsincident
verwijst de zaak naar de rol van 6 februari 2008 voor uitlating bij akte door KE als vermeld onder 4.4,
houdt iedere verdere beslissing aan
in het aanhoudingsincident
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.N. van Zelm van Eldik.
Uitgesproken in het openbaar.
901/10