ECLI:NL:RBROT:2007:BI1678
Rechtbank Rotterdam
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Geschil over de lijkbezorging van een overleden politieagente
In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, is er een geschil ontstaan tussen de ex-echtgenoot van de overledene en eiseres over de wijze van lijkbezorging van de overleden politieagente, geboren op 10 april 1972. Na haar plotselinge overlijden op 12 februari 2007, ontstond er onenigheid over de wens van de overledene met betrekking tot crematie of begraving. De voorzieningenrechter had eerder op 16 februari 2007 al geoordeeld dat de overledene had aangegeven gecremeerd te willen worden, maar na het overlijden kwamen er twijfels over de echtheid van deze wens naar voren. De officier van justitie heeft op 19 februari 2007 het lichaam van de overledene in beslag genomen voor sectie, wat leidde tot verdere juridische complicaties.
De voorzieningenrechter heeft op 23 februari 2007 een vonnis uitgesproken waarin de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de officier van justitie te Rotterdam, werd gelast om uiterlijk op 26 februari 2007 een verlof tot begraving af te geven. Tevens werd de Staat verboden om dit verlof voor 1 mei 2007 aan te vullen of te wijzigen in de zin van crematie. De voorzieningenrechter oordeelde dat er een gerechtvaardigd belang was voor eiseres om de lijkbezorging te effectueren, mede gezien de onduidelijkheid rondom de wilsbeschikking van de overledene.
De voorzieningenrechter benadrukte dat de officier van justitie bij zijn beslissing rekening moet houden met de belangen van alle betrokken partijen, en dat de mogelijkheid tot crematie pas aan de orde kan komen na het onderzoek naar de echtheid van de wilsbeschikking. Het vonnis werd uitgesproken in het openbaar en de proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. Dit vonnis is van belang voor de rechtspraktijk rondom lijkbezorging en de rol van de officier van justitie in dergelijke situaties.