ECLI:NL:RBROT:2007:BC4051

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
258515 / HA ZA 06-943
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op dwaling bij koop woning met bodemverontreiniging en risico van sloop

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] over de koop van een woning, waarbij [eiseres] zich beroept op dwaling. De rechtbank Rotterdam heeft op 19 december 2007 uitspraak gedaan in deze zaak. De kern van het geschil betreft de mededelingsplicht van [eiseres] met betrekking tot de bodemverontreiniging en het risico van sloop van de woning. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] stellen dat zij niet goed zijn geïnformeerd over de risico's van sloop, terwijl [eiseres] aanvoert dat zij alle relevante informatie heeft verstrekt. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zich kunnen beroepen op dwaling, omdat zij onvoldoende zijn ingelicht over de risico's van sloop. De rechtbank oordeelt dat de koopovereenkomst is vernietigd, met terugwerkende kracht tot het moment van sluiten van de overeenkomst. Dit betekent dat partijen van hun verplichtingen uit de koopovereenkomst zijn ontslagen. De vorderingen van [eiseres] tot nakoming van de koopovereenkomst en betaling van een contractuele boete zijn afgewezen. De rechtbank heeft [eiseres] veroordeeld in de proceskosten, terwijl de vorderingen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in reconventie zijn toegewezen, waarbij is verklaard dat de koopovereenkomst is vernietigd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 258515 / HA ZA 06-943
Uitspraak: 19 december 2007
VONNIS van de meervoudige kamer in de zaak van:
[EISERES],
wonende te [gemeente],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur: mr. J.G.M. Roijers,
- tegen -
1. [GEDAAGDE SUB 1],
2. [GEDAAGDE SUB 2],
beiden wonende te [gemeente],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
procureur: mr. D. Vermaat.
1. Het procesverloop
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende stukken:
- de dagvaarding van 27 maart 2006 en de producties 1 tot en met 11;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met de producties 1 tot en met 12;
- het tussenvonnis van 19 juli 2006;
- de brief van 18 augustus 2006 namens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], met de producties 13 tot en met 15;
- de conclusie van antwoord in reconventie, met de producties 12 en 13;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 30 augustus 2006;
- de akte overlegging producties 14 tot en met 22, tevens wijziging van eis, van [eiseres];
- de akte uitlating producties, houdende wijziging van eis in reconventie, van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2];
- de brief van 19 november 2007 namens [eiseres], met producties;
- de brief van 21 november 2007 namens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], met twee producties;
- de bij pleidooi van 6 december 2007 namens partijen overgelegde pleitnota’s.
2. Het geschil
In conventie:
[eiseres] vordert, na eiswijziging, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot nakoming van de koopovereenkomst gehouden zijn;
2. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, zo dat als de een heeft betaald de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen tot betaling van € 21.000,= aan contractuele boete, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vervaldatum uit de eerste sommatiebrief althans vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
3. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, zo dat als de een heeft betaald de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen tot betaling van schadevergoeding ad € 19.359,08;
4. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, zo dat als de een heeft betaald de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de koopsom vanaf de uiterlijke leveringsdatum 15 december 2004, althans vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
5. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, zo dat als de een heeft betaald de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten conform Rapport Voorwerk II ad € 1.158,=;
met veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de kosten van het geding.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren verweer tegen deze vorderingen en concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring, althans tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het geding; subsidiair tot afwijzing van de gevraagde uitvoerbaar bij voorraadverklaring, althans tot het stellen van zekerheid door [eiseres]; een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
In reconventie:
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] vorderen, na eiswijziging, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
te verklaren voor recht dat de koopovereenkomst is ontbonden per 12 november 2004, althans per datum dat de rechtbank juist en billijk acht; en [eiseres] te veroordelen tot betaling van de gerechtelijke kosten van rechtsbijstand ad € 9.255,18 (inclusief BTW) en schadevergoeding gelijk aan de totale kosten van rechtsbijstand, althans tot betaling van een bedrag dat de rechtbank juist en billijk acht;
subsidiair:
de koopovereenkomst te vernietigen op grond van bedrog, en/of althans dwaling, dan wel de koopovereenkomst te ontbinden op grond van non-conformiteit; en [eiseres] te veroordelen tot betaling van de contractuele boete ad € 21.000,=, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
meer subsidiair:
[eiseres] te veroordelen tot herstel van de onroerende zaak in dezelfde staat als waarin de onroerende zaak verkeerde op het moment dat de koopovereenkomst werd gesloten, te weten 5 oktober 2004, althans per datum dat de rechtbank juist en billijk acht;
(nog) meer subsidiair:
de vordering van [eiseres] te matigen tot een bedrag dat de rechtbank redelijk en billijk acht;
een en ander met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het geding.
[eiseres] voert verweer tegen deze vorderingen en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring, althans tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de kosten van het geding, zulks uitvoerbaar bij voorraad.
3. De beoordeling
In conventie en in reconventie:
3.1 Vanwege hun onderlinge samenhang en verwevenheid worden de vorderingen in conventie en in reconventie gezamenlijk behandeld.
3.2 De rechtbank gaat uit van de navolgende tussen partijen vaststaande feiten.
a. [eiseres] is eigenares van de woning met grond aan het adres [straat] 243 te [gemeente], vanaf 6 oktober 1995 als mede-eigenares en sinds 10 november 2000 als enig eigenares.
b. Ter plaatse van de woning is bodemverontreiniging geconstateerd. Bij beschikking van 30 augustus 2002 van de Provincie Zuid-Holland is een saneringsplan vastgesteld, opgesteld door De Straat Milieu-adviseurs op 16 juli 2002, op basis waarvan het pand aan de [straat] 243 niet zal worden gesloopt.
c. Het Ingenieursbureau van Gemeentewerken van de gemeente Rotterdam heeft op 27 oktober 2003 een notitie opgesteld ten behoeve van DCMR Milieudienst Rijnmond van de Provincie Zuid-Holland (hierna: DCMR). Voor de onderhavige woning is onder andere geconcludeerd dat deze gebouwd is op de fundering van een oude watermolen en dat hierdoor de geplande wijze van sanering niet uitvoerbaar is omdat er reëel instortingsgevaar dreigt. Ter zake een aantal alternatieven concludeert het Ingenieurs-bureau dat het aanbrengen van een nieuwe fundering niet mogelijk is vanwege het slechte metselwerk en de onmogelijkheid van het verrichten van noodzakelijk grondwerk, dat het opbouwen van een nieuw pand op de bestaande fundering niet mogelijk lijkt vanwege (de staat van) de molenfundering, alsmede dat het slopen van het pand inclusief molenfundering de beste en enig haalbare oplossing is.
d. Op 11 mei 2004 heeft een vergadering van de Projectgroep Bodemsanering [straat] 240-244 plaatsgevonden, waarbij [eiseres] aanwezig was. In het verslag van die vergadering is onder meer opgenomen:
”Het Ingenieursbureau van Gemeentewerken Rotterdam, dat het onderzoek uitvoerde, heeft geadviseerd het pand te slopen. Gezien de grote financiële consequenties hebben wij het rapport van dat onderzoek voor een second opinion laten beoordelen door het adviesbureau GeoDelft. GeoDelft gaf aan dat er wel mogelijkheden zijn om dit pand te behouden.
(...)
Er zijn nu twee onderzoeken over de mogelijkheden van het behoud van het pand 243/244 met tegengestelde conclusies. Om een verantwoorde beslissing te nemen, zal door een derde adviesbureau een uitgebreide risico-inventarisatie en -evaluatie worden uitgevoerd. (...)”
e. In een brief van 19 juli 2004 van R/W Grondzaken BV aan [eiseres] staat:
”Woensdag 9 juni jongstleden spraken wij over de plannen van DCMR (een deel van) uw perceel aan de [straat] te gaan saneren. U vertelde mij dat de mededeling mijnerzijds dat dit zal gaan gebeuren zonder uw woning te amoveren voor u nieuw was en dat u dit bericht graag op papier zou zien. Deze brief kunt u als zodanig beschouwen (...)”.
f. Hierop heeft [eiseres] zich bij brief van 26 juli 2004 gericht tot DCMR, die heeft gereageerd bij brief van 12 augustus 2004:
“(...) Wij hebben inderdaad - vooralsnog - de beslissing genomen om uw huis niet te slopen. Maar zoals u ook in uw brief schrijft, bestaat de mogelijkheid dat deze beslissing wordt teruggedraaid op basis van de resultaten van het onderzoek naar de risico’s van al of niet slopen. (...)”.
g. Op 22 september 2004 heeft [eiseres] de woning verkocht aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voor gebruik als woonhuis. De verkoop is tot stand gekomen door bemiddeling van Fonk Makelaardij BV, die heeft gehandeld in opdracht van [eiseres]. Bij de eerste bezichtiging door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in september 2004 is aanwezig geweest de heer M.Th. Lagerweij en bij de tweede bezichtiging mevrouw L.S. van Houwelingen, beiden ten tijde van de onderhavige verkoop werkzaam bij Fonk Makelaardij BV.
h. Het schriftelijke koopcontract, opgesteld door Fonk Makelaardij BV, bevat onder andere de navolgende bepalingen:
”Artikel 10 - Verklaringen verkoper
De verkoper verklaart:
(...)
c. bekend te zijn met verontreinigingen van het object die nadelig zijn voor het in artikel 8 omschreven gebruik door de koper, of die leiden of zouden kunnen leiden tot een verplichting tot sanering van het object, het vergoeden van schade, of het nemen van andere maatregelen;
(...)
l. dat heden door het bevoegd gezag wel beschikking of bevel in de zin van de Wet Bodemsanering is afgegeven met betrekking tot het object.
(...)
Artikel 16 - Nader is overeengekomen
Tussen verkoper en koper gelden de volgende bepalingen terzake van verontreiniging van de onroerende zaak:
1. Het is koper bekend dat zich in de bodem van het bij dit pand behorende perceel grond vervuiling bevindt. Koper aanvaardt het gekochte volledig in huidige staat alsmede de risico’s dienaangaande en vrijwaart verkoper voor 100%.”
i. Aan het koopcontract is een aantal stukken gehecht, te weten:
- een kadastraal uittreksel en een kadastrale kaart,
- een ingevulde vragenlijst ten behoeve van de bemiddeling door de makelaar,
- een lijst van roerende zaken,
- een akte eigendomsverkrijging van 10 november 2000,
- een (concept)taxatierapport van 3 juli 2004,
- een brief van 1 juni 2004 van DCMR aan [eiseres],
- een brief van 19 juli 2004 van R/W Grondzaken BV aan [eiseres],
- een brief van 12 augustus 2004 van DCMR aan [eiseres],
- een brief van Provincie Zuid-Holland van 4 mei 1995,
- een begroting van Heskes & Polak BV ter zake van beplanting,
- een kaartje “damwanden” van de gemeente Rotterdam.
j. In het bij het koopcontract gevoegde taxatierapport, uitgebracht in opdracht van DCMR, staat onder andere:
”De ondergrond van het te taxeren object is verontreinigd en dient te worden gesaneerd. De sanering zal gebeuren zonder de opstallen te amoveren. Doel van de taxatie is de marktwaarde te schatten alvorens de bodemsanering plaatsvindt.”
k. Op 20 december 2004 heeft onderzoeksbureau Tauw in opdracht van DCMR haar (definitieve) rapport Risico-inventarisatie Bodemsanering uitgebracht ter zake van de locatie 242-244. In dit rapport is geadviseerd tot sloop en herbouw.
l. Bij brief van 11 maart 2005 van mr. Kleijne namens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aan [eiseres] is een beroep op dwaling gedaan en is de vernietiging van de koop ingeroepen.
m. Levering van de woning aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] heeft niet plaatsgevonden.
n. Bij fax van 17 maart 2005 is namens [eiseres] aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] onder meer bericht dat het beroep op dwaling niet wordt aanvaard.
o. Bij brief van 10 augustus 2005 namens [eiseres] zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in gebreke gesteld en is aanspraak gemaakt op betaling van de contractuele boete van € 21.000,= en op vergoeding van schade.
p. Bij beschikking van 30 juni 2006 heeft de Provincie Zuid-Holland ter zake van de verontreiniging aan de [straat] een aantal beslissingen genomen op grond van de Wet Bodembescherming, waaronder de beslissing de onderhavige woning te slopen.
q. Op verzoek van [eiseres] hebben Lagerweij en Van Houwelingen op 30 augustus 2006 ieder een schriftelijke verklaring afgelegd.
3.3 [eiseres] baseert haar vorderingen op de met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gesloten koopovereen-komst van september 2004. Zij stelt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de nakoming van hun uit de koop voortvloeiende verplichtingen toerekenbaar zijn tekortgeschoten, met name in de verplichting tot het (tijdig) storten van een waarborgsom en tot het afnemen van het gekochte. [eiseres] stelt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in verzuim zijn en maakt aanspraak op betaling van de contractuele boete van € 21.000,= en op vergoeding van schade.
3.4 Het primaire en het subsidiaire verweer van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] strekken er beide toe dat wordt bevestigd dat zij van hun contractuele verplichtingen zijn bevrijd, zulks doordat de koopovereenkomst is ontbonden door inroeping van de ontbindende financieringsvoor-waarde respectievelijk is vernietigd wegens bedrog althans dwaling. Gelet op de nadruk die bij pleidooi door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is gelegd op het dwalingsverweer, alsmede gelet op de reële kans dat aangaande het beroep op ontbinding eerst bewijsvoering zou moeten plaatsvinden alvorens hierover kan worden beslist, zal de rechtbank het beroep op dwaling als eerste bespreken.
3.5 [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren ter onderbouwing van hun beroep op dwaling aan dat het [eiseres] op basis van het rapport van oktober 2003 duidelijk moet zijn geweest dat de beschikking van augustus 2002 achterhaald was en dat de woning toch gesloopt zou gaan worden. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] wijzen er voorts op dat uit de overgelegde stukken, in het bijzonder de brief van 19 juli 2004 van R/W Grondzaken BV, blijkt dat [eiseres] zich er tòt het telefoongesprek van 9 juni 2004 met R/W Grondzaken BV zelf ook van bewust was dat sloop de enige mogelijkheid was.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] stellen dat alle hen door [eiseres] ter beschikking gestelde stukken de nadruk legden op niet slopen. Zij betwisten dat zij het rapport van oktober 2003, het gespreksverslag van de Projectgroep van 11 mei 2004 en de brief van 26 juli 2004 van [eiseres] zelf voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst ter inzage hebben gekregen. Voorts stellen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat de makelaars van [eiseres] hen steeds hebben gezegd dat de woning in geen geval zou worden gesloopt en dat de woning te allen tijde zou blijven bestaan. Zij stellen dat zij om deze reden de brief van 12 augustus 2004 toen niet hoefden op te vatten als een serieuze waarschuwing.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] concluderen dat [eiseres] haar mededelingsplicht heeft geschonden en dat zij de koop niet hadden gesloten indien zij hadden geweten dat de woning gesloopt zou gaan worden, althans dat het risico daarop aanmerkelijk was. Voorts beroepen zij zich er op dat zij niet zijn ingelicht over de slechte staat van de fundering.
3.6 [eiseres] voert ter afwending van het beroep op dwaling het volgende aan.
De beschikking van 20 augustus 2002 luidde dat sanering zou plaatsvinden zonder sloop van de woning. Weliswaar is nadien toch nog enig nader onderzoek over de haalbaarheid van de sanering gevolgd, maar bij brief van 12 augustus 2004 kwam het verlossende woord van DCMR dat geen nieuwe, andere beschikking werd genomen en de woning, voorlopig, niet gesloopt zou hoeven te worden. De brief van 12 augustus 2004 is bij het koopcontract gevoegd. Voorts stelt [eiseres] dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] alle stukken die zij met betrekking tot de bodemsanering onder zich had, enkele dagen ter inzage hebben gekregen. Ter comparitie van partijen heeft [eiseres] verklaard dat zij het rapport van oktober 2003 met alle andere stukken in een doos heeft gedaan en aan de makelaar heeft overhandigd. [eiseres] concludeert dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] goed geïnformeerd waren en voert aan dat voor zover sprake is geweest van een onjuiste beeldvorming bij [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], deze hun onderzoeksplicht hebben verzaakt.
3.7 Voor de beoordeling van het beroep op dwaling stelt de rechtbank het volgende voorop.
Bij de toepassing van de dwalingsregeling is van belang in hoeverre [eiseres] als verkopende partij op de hoogte was van voor de kopers relevante informatie. Op haar rustte de plicht er voor zorg te dragen dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] adequaat werden ingelicht. Daaraan kan niet afdoen dat [eiseres] zelf geen (direct) contact heeft gehad met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voorafgaand aan de totstandkoming van de koopovereenkomst, maar dit heeft overgelaten aan Lagerweij en Van Houwelingen van Fonk Makelaardij BV, optredend in opdracht van [eiseres].
De inhoud van de door deze makelaars gedane mededelingen dient in het kader van de totstandkoming van de koopovereenkomst aan [eiseres] te worden toegerekend. Concrete feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, zijn gesteld noch gebleken.
Niet in discussie is dat [eiseres] op de hoogte was van het rapport van oktober 2003 en dat zij dit in haar bezit had, noch dat [eiseres] aanwezig is geweest bij de vergadering van de Projectgroep van 11 mei 2004. Evenmin betwist is dat afgaande op het rapport van oktober 2003, besproken tijdens genoemde vergadering, slechts geconcludeerd zou kunnen worden dat sloop onvermijdelijk was, maar dat nader onderzoek zou plaatsvinden omdat advies-bureau GeoDelft had aangegeven wel mogelijkheden tot behoud van de woning te zien.
Voor de omvang en inhoud van de voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] verstrekte informatie is, naast hetgeen als informatie is aangehecht aan het koopcontract, voorts in het bijzonder van belang hetgeen de makelaars aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben medegedeeld. De door [eiseres] in het geding gebrachte verklaringen van 30 augustus 2006 houden onder meer het volgende in.
Verklaring Lagerweij:
“(...) Voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst is er door mij expliciet medegedeeld aan de kopers dat de woning niet gesloopt zou worden. Op grond van alle stukken was dat ook voor alle partijen duidelijk en gerechtvaardigd. (...)”
Van Houwelingen:
“ (...) Uit alle stukken bleek dat er geen sprake zou zijn van de sloop. Ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst was ons niets bekend van een derde onderzoek van de firma Tauw. (...)”.
3.8 Naar het oordeel van de rechtbank dient tegen de achtergrond van het voorgaande te worden geconcludeerd dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zich kunnen beroepen op dwaling ter zake van de omvang van het risico van sloop. Hierbij is het volgende in aanmerking genomen.
[eiseres] heeft niet gesteld dat de inhoud en/of de conclusies van het rapport van oktober 2003 met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn besproken, in het bijzonder niet dat sprake was van een slechte fundering en van slecht metselwerk, hetgeen problematisch zou zijn bij sanering zonder sloop. In discussie is gebleven of het rapport van oktober 2003 bij de vóór het sluiten van de koopovereenkomst ter inzage gegeven stukken heeft gezeten. Het rapport van oktober 2003 is in elk geval niet aangehecht aan de koopakte, hetgeen wel in de rede heeft gelegen. Een serieuze reden waarom dit bezwaarlijk zou zijn geweest voor [eiseres] is gesteld noch gebleken. Wel aangehecht is een taxatierapport van 3 juli 2004, waarin wordt gesproken over niet slopen.
Aldus is bij de totstandkoming van de koopovereenkomst de nadruk komen te liggen op niet slopen, uitdrukkelijk bevestigd door de namens [eiseres] optredende makelaars, zonder dat de inhoudelijke wetenschap van [eiseres] omtrent de inhoud van het rapport van oktober 2003 ter sprake is gebracht. Hierdoor is [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een te eenzijdig en rooskleurig beeld geschetst. In het bijzonder door niet de - voor inschatting van het risico van sloop relevante - bijzonderheden uit het rapport van oktober 2003 te bespreken, is onvoldoende informatie verstrekt in de zin van artikel 6:228, aanhef en onder c, BW. Er is geen sprake van dwaling omtrent een uitsluitend toekomstige omstandigheid, doch van dwaling omtrent de omvang van het ten tijde van de koop bestaande risico dat de woning toch zou worden gesloopt.
Het voorgaande geldt temeer omdat gesteld noch gebleken is welk nieuw (technisch) inzicht voor een andere aanpak van de sanering bij DCMR zou zijn ontstaan, zodanig dat de bevindingen van het rapport van oktober 2003 terzijde konden worden gesteld. Er is dan ook geen feitelijke basis gebleken voor het standpunt van [eiseres] dat de brief van 12 augustus 2004 als het verlossende woord van DCMR kon worden beschouwd.
In deze omstandigheden kan derhalve, als niet doorslaggevend, in het midden blijven of het rapport van oktober 2003 al dan niet ter inzage is gegeven. Ook indien dit bij de enkele dagen ter inzage gegeven stukken heeft gezeten, is de desbetreffende informatie te veel onderbelicht gebleven en te terloops verstrekt om daaraan in de gegeven omstandigheden, waaronder voormelde uitdrukkelijke mededelingen van de makelaars, substantiële betekenis toe te kennen.
3.9 Hoewel de wèl verstrekte informatie [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] redelijkerwijs aanleiding had moeten geven om zich actiever op te stellen teneinde nadere informatie te verkrijgen over het risico dat toch tot sloop zou worden overgegaan, kan [eiseres] zich hierop niet beroepen ter afwering van het beroep op dwaling. Hieraan staat in de weg dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betekenis hebben mogen toekennen aan de uitdrukkelijke mededelingen zijdens de makelaars met de strekking dat geen sloop zou gaan plaatsvinden, welke mededelingen moeten worden toegerekend aan [eiseres] en in dit kader derhalve voor haar risico komen.
3.10 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep op vernietiging van de koop-overeenkomst wegens dwaling slaagt. De vernietiging heeft tot gevolg dat partijen van hun verplichtingen uit hoofde van de koopovereenkomst zijn ontslagen. Nu partijen nog geen prestaties hebben verricht ter uitvoering van die overeenkomst, is geen sprake van thans te beoordelen ongedaanmakingsverplichtingen.
3.11 Als gevolg van de vernietiging van de koopovereenkomst, welke vernietiging terugwerkende kracht heeft tot het moment van het sluiten van de overeenkomst, ontbreekt een grondslag voor de vorderingen in conventie. Deze zullen worden afgewezen.
3.12 Nu [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zich reeds buitengerechtelijk op de vernietigbaarheid van de koopovereenkomst hebben beroepen wegens dwaling, zal de rechtbank hun (subsidiaire) vordering aldus verstaan dat wordt beoogd een verklaring voor recht te verkrijgen dat de koopovereenkomst hierdoor is vernietigd. Deze vordering is toewijsbaar. Bij gebrek aan belang kunnen de andere grondslagen onbesproken blijven. De op de koopovereenkomst gebaseerde vorderingen tot betaling van boete, herstel van de zaak en schadevergoeding zijn als gevolg van de vernietiging van de overeenkomst niet toewijsbaar. Naast de uit te spreken proceskostenveroordeling bestaat voorts geen grondslag voor vergoeding van kosten van juridische bijstand die tijdens die procedure zijn gemaakt.
3.13 [eiseres] dient als de in conventie in het ongelijk gestelde partij de kosten van de procedure in conventie te dragen. In reconventie dienen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partijen de proceskosten te dragen.
4. De beslissing
De rechtbank:
in conventie:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot op heden begroot op € 915,= aan vast recht en op € 2.605,= aan salaris voor de procureur;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie:
verklaart voor recht dat de tussen partijen gesloten koopovereenkomst is vernietigd;
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.178,= aan salaris voor de procureur;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.A.M. Cooijmans, mr. C. Bouwman en mr. J.F. Koekebakker.
Uitgesproken in het openbaar.
[1694/1729/1582]