3.2 De rechtbank gaat uit van de navolgende tussen partijen vaststaande feiten.
a. [eiseres] is eigenares van de woning met grond aan het adres [straat] 243 te [gemeente], vanaf 6 oktober 1995 als mede-eigenares en sinds 10 november 2000 als enig eigenares.
b. Ter plaatse van de woning is bodemverontreiniging geconstateerd. Bij beschikking van 30 augustus 2002 van de Provincie Zuid-Holland is een saneringsplan vastgesteld, opgesteld door De Straat Milieu-adviseurs op 16 juli 2002, op basis waarvan het pand aan de [straat] 243 niet zal worden gesloopt.
c. Het Ingenieursbureau van Gemeentewerken van de gemeente Rotterdam heeft op 27 oktober 2003 een notitie opgesteld ten behoeve van DCMR Milieudienst Rijnmond van de Provincie Zuid-Holland (hierna: DCMR). Voor de onderhavige woning is onder andere geconcludeerd dat deze gebouwd is op de fundering van een oude watermolen en dat hierdoor de geplande wijze van sanering niet uitvoerbaar is omdat er reëel instortingsgevaar dreigt. Ter zake een aantal alternatieven concludeert het Ingenieurs-bureau dat het aanbrengen van een nieuwe fundering niet mogelijk is vanwege het slechte metselwerk en de onmogelijkheid van het verrichten van noodzakelijk grondwerk, dat het opbouwen van een nieuw pand op de bestaande fundering niet mogelijk lijkt vanwege (de staat van) de molenfundering, alsmede dat het slopen van het pand inclusief molenfundering de beste en enig haalbare oplossing is.
d. Op 11 mei 2004 heeft een vergadering van de Projectgroep Bodemsanering [straat] 240-244 plaatsgevonden, waarbij [eiseres] aanwezig was. In het verslag van die vergadering is onder meer opgenomen:
”Het Ingenieursbureau van Gemeentewerken Rotterdam, dat het onderzoek uitvoerde, heeft geadviseerd het pand te slopen. Gezien de grote financiële consequenties hebben wij het rapport van dat onderzoek voor een second opinion laten beoordelen door het adviesbureau GeoDelft. GeoDelft gaf aan dat er wel mogelijkheden zijn om dit pand te behouden.
(...)
Er zijn nu twee onderzoeken over de mogelijkheden van het behoud van het pand 243/244 met tegengestelde conclusies. Om een verantwoorde beslissing te nemen, zal door een derde adviesbureau een uitgebreide risico-inventarisatie en -evaluatie worden uitgevoerd. (...)”
e. In een brief van 19 juli 2004 van R/W Grondzaken BV aan [eiseres] staat:
”Woensdag 9 juni jongstleden spraken wij over de plannen van DCMR (een deel van) uw perceel aan de [straat] te gaan saneren. U vertelde mij dat de mededeling mijnerzijds dat dit zal gaan gebeuren zonder uw woning te amoveren voor u nieuw was en dat u dit bericht graag op papier zou zien. Deze brief kunt u als zodanig beschouwen (...)”.
f. Hierop heeft [eiseres] zich bij brief van 26 juli 2004 gericht tot DCMR, die heeft gereageerd bij brief van 12 augustus 2004:
“(...) Wij hebben inderdaad - vooralsnog - de beslissing genomen om uw huis niet te slopen. Maar zoals u ook in uw brief schrijft, bestaat de mogelijkheid dat deze beslissing wordt teruggedraaid op basis van de resultaten van het onderzoek naar de risico’s van al of niet slopen. (...)”.
g. Op 22 september 2004 heeft [eiseres] de woning verkocht aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voor gebruik als woonhuis. De verkoop is tot stand gekomen door bemiddeling van Fonk Makelaardij BV, die heeft gehandeld in opdracht van [eiseres]. Bij de eerste bezichtiging door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in september 2004 is aanwezig geweest de heer M.Th. Lagerweij en bij de tweede bezichtiging mevrouw L.S. van Houwelingen, beiden ten tijde van de onderhavige verkoop werkzaam bij Fonk Makelaardij BV.
h. Het schriftelijke koopcontract, opgesteld door Fonk Makelaardij BV, bevat onder andere de navolgende bepalingen:
”Artikel 10 - Verklaringen verkoper
De verkoper verklaart:
(...)
c. bekend te zijn met verontreinigingen van het object die nadelig zijn voor het in artikel 8 omschreven gebruik door de koper, of die leiden of zouden kunnen leiden tot een verplichting tot sanering van het object, het vergoeden van schade, of het nemen van andere maatregelen;
(...)
l. dat heden door het bevoegd gezag wel beschikking of bevel in de zin van de Wet Bodemsanering is afgegeven met betrekking tot het object.
(...)
Artikel 16 - Nader is overeengekomen
Tussen verkoper en koper gelden de volgende bepalingen terzake van verontreiniging van de onroerende zaak:
1. Het is koper bekend dat zich in de bodem van het bij dit pand behorende perceel grond vervuiling bevindt. Koper aanvaardt het gekochte volledig in huidige staat alsmede de risico’s dienaangaande en vrijwaart verkoper voor 100%.”
i. Aan het koopcontract is een aantal stukken gehecht, te weten:
- een kadastraal uittreksel en een kadastrale kaart,
- een ingevulde vragenlijst ten behoeve van de bemiddeling door de makelaar,
- een lijst van roerende zaken,
- een akte eigendomsverkrijging van 10 november 2000,
- een (concept)taxatierapport van 3 juli 2004,
- een brief van 1 juni 2004 van DCMR aan [eiseres],
- een brief van 19 juli 2004 van R/W Grondzaken BV aan [eiseres],
- een brief van 12 augustus 2004 van DCMR aan [eiseres],
- een brief van Provincie Zuid-Holland van 4 mei 1995,
- een begroting van Heskes & Polak BV ter zake van beplanting,
- een kaartje “damwanden” van de gemeente Rotterdam.
j. In het bij het koopcontract gevoegde taxatierapport, uitgebracht in opdracht van DCMR, staat onder andere:
”De ondergrond van het te taxeren object is verontreinigd en dient te worden gesaneerd. De sanering zal gebeuren zonder de opstallen te amoveren. Doel van de taxatie is de marktwaarde te schatten alvorens de bodemsanering plaatsvindt.”
k. Op 20 december 2004 heeft onderzoeksbureau Tauw in opdracht van DCMR haar (definitieve) rapport Risico-inventarisatie Bodemsanering uitgebracht ter zake van de locatie 242-244. In dit rapport is geadviseerd tot sloop en herbouw.
l. Bij brief van 11 maart 2005 van mr. Kleijne namens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aan [eiseres] is een beroep op dwaling gedaan en is de vernietiging van de koop ingeroepen.
m. Levering van de woning aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] heeft niet plaatsgevonden.
n. Bij fax van 17 maart 2005 is namens [eiseres] aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] onder meer bericht dat het beroep op dwaling niet wordt aanvaard.
o. Bij brief van 10 augustus 2005 namens [eiseres] zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in gebreke gesteld en is aanspraak gemaakt op betaling van de contractuele boete van € 21.000,= en op vergoeding van schade.
p. Bij beschikking van 30 juni 2006 heeft de Provincie Zuid-Holland ter zake van de verontreiniging aan de [straat] een aantal beslissingen genomen op grond van de Wet Bodembescherming, waaronder de beslissing de onderhavige woning te slopen.
q. Op verzoek van [eiseres] hebben Lagerweij en Van Houwelingen op 30 augustus 2006 ieder een schriftelijke verklaring afgelegd.