Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
A, wonende te B, eiser,
gemachtigde mr. S.E. de Jong, werkzaam bij Stichting Univé Rechtshulp te Assen,
de Minister van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. Z. Wagenaar-Meijer.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Eiser, werkzaam als medior Behandel/Zorg Inrichtingswerker, heeft op 29 december 2004 gesolliciteerd naar de functie van senior Behandel/Zorg Inrichtingswerker (hierna: ZB-I.W.-er) bij de Penitentiaire Inrichting (P.I.) Noordsingel.
Op 10 augustus 2005 heeft eiser een sollicitatiegesprek gehad met de Selectie Advies Commissie (SAC). De SAC heeft beslist dat eiser niet geschikt is voor de functie van senior ZB-I.W.-er en heeft de Locatiedirecteur geadviseerd om de sollicitatieprocedure met eiser te beëindigen.
Bij besluit van 11 augustus 2005 heeft de locatiedirecteur eiser medegedeeld dat de sollicitatieprocedure niet wordt voortgezet.
Tegen dit besluit heeft eiser op 16 september 2005 bezwaar gemaakt. Op 24 oktober 2005 heeft eiser de gronden van bezwaar ingediend.
Eiser is op 31 januari 2006 op zijn bezwaren gehoord door de hoorcommissie van verweerder. Verweerder heeft deze commissie verzocht advies uit te brengen. De commissie was in haar advies van 2 juni 2006 van oordeel dat het bezwaar gegrond verklaard diende te worden en heeft de directie van de P.I. Rijnmond geadviseerd eiser aan te nemen in de functie van senior ZB-I.W.-er.
Bij besluit van 28 september 2006 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 11 augustus 2005 ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 3 november 2006 beroep ingesteld. Bij brief van
11 december 2006 zijn de gronden van het beroep aangevuld.
Verweerder heeft bij brief van 14 september 2007 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2007. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voor verweerder is tevens verschenen de heer B. de Feijter, thans unit-directeur in de P.I. Noordsingel.
Tijdens het selectiegesprek met de SAC is met eiser besproken dat bij hem de voor de seniorfunctie benodigde competenties sensitiviteit, zelfvertrouwen en zelfreflectie te weinig tot uiting komen. Eiser uit zijn gevoelens in eerste instantie niet, maar laat deze oplopen, met als gevolg op enig moment een overreactie. Dit is een houding die niet past in het door DJI gewenst voorbeeldgedrag. Voorts is bij het functioneringsgesprek in april 2005 reeds aan de orde geweest dat bij eiser weinig initiatief zichtbaar is bij het vervullen van de mediorfunctie, welke competentie voor de Seniorfunctie essentieel is. Om professioneel integer te zijn dient de seniorfunctionaris zich op een bepaalde manier te profileren. Dit staat haaks op eisers houding, waarbij hij profileren als negatief labelt. Eiser beschikt niet over voldoende geschiktheid voor de functie. Ten aanzien van eisers stelling dat hij bij zijn indiensttreding op 1 oktober 2003 direct benoemd had moeten worden als senior ZB-I.W.-er stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser per 1 oktober 2003 benoemd is als medior ZB-I.W.-er bij de locatie Noordsingel, tegen welke benoeming eiser geen bezwaar heeft gemaakt. Er bestond bovendien geen verplichting eiser te benoemen tot senior. Eiser valt niet onder de overgangsregeling medior/senior van 18 oktober 2004 (hierna: overgangsregeling), aangezien hij nog geen drie jaar werkervaring op een (B)IBA-regime heeft. Deelname door de leidinggevende aan de SAC is conform de van toepassing zijnde Werving- en Selectieprocedure. Voorts is niet met twee maten gemeten. Medewerkers, die behoren tot de groep van vóór 1990 en die aan gestelde eisen voldoen, zijn conform de aanvullende circulaire van oktober 2004 direct toegelaten tot het geschiktheidstraject. Ten aanzien van eisers stelling dat hij op grond van de overgangsregeling onder de zogenaamde categorie IIB (geschikt te maken) gebracht kan worden, herhaalt verweerder dat deze overgangsregeling niet op hem van toepassing is.
Eiser stelt zich op het standpunt dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd.
Eiser betwist het advies van de SAC waarin wordt aangegeven dat hij niet voldoet aan een aantal competenties voor de seniorfunctie, te weten sensitiviteit, zelfvertrouwen en zelfreflectie. De SAC heeft niet inzichtelijk gemaakt hoe zij tot dit advies is gekomen.
In het kader van de sollicitatie naar senior PIW-er, begin 2003, heeft eiser een assessment ondergaan. Eiser is toen niet aangesteld in de functie van senior ZB-I.W.-er maar hij is aangenomen in de functie van medior ZB-I.W.-er, hoofdzakelijk vanwege de ervaringseis van drie jaar medior ZB-I.W.-er, waaraan eiser toen niet voldeed.
Voorts is van belang dat eiser over de periode oktober 2003 tot juni 2004 een goede beoordeling heeft gehad, op grond waarvan hij met terugwerkende kracht per 1 juli 2003 van schaal zes naar schaal zeven is gegaan. Gelet op deze beoordeling valt niet in te zien dat een half jaar later ten aanzien van de geschiktheid voor de seniorfunctie negatief wordt geadviseerd.
Bovendien is de gevolgde procedure niet in overeenstemming met de functiedifferentiatiebeleidsregels van 16 juli 2004 ten aanzien van de aanstelling voor een seniorfunctie. Blijkens deze regels brengt de direct leidinggevende advies aan de SAC uit. In het geval van eiser wordt echter eerst vijf maanden na de sollicitatie door het afdelingshoofd, mevrouw N. Tonnon, gelijktijdig met een functioneringsgesprek, een negatief advies afgegeven. Eiser heeft slechts zijdelings met mevrouw Tonnon te maken en betwist dat zij in deze bevoegd is tot het afgeven van het advies.
Voorts is geen sprake geweest van een, althans niet voor eiser controleerbaar, schriftelijk advies.
De samenstelling van de SAC is evenmin in overeenstemming met de beleidsregels. De commissie had in ieder geval moeten bestaan uit de huidige en toekomstige leidinggevende, de naast hoger gelegen leidinggevende en de Unitadviseur P&O. Daarvan was geen sprake.
De summiere handgeschreven motivering van de SAC komt overeen met hetgeen eiser tijdens het functioneringsgesprek van mevrouw Tonnon te horen heeft gekregen. Volgens de beleidsregels had bij het selectiegesprek voor de seniorfunctie gebruik moeten worden gemaakt van de zogenaamde STAR-methode. Deze methode is niet door de SAC toegepast.
In het bestreden besluit wordt geen motivering aan het advies van de bezwaarcommissie gewijd, terwijl de commissie adviseert het bezwaar gegrond te verklaren en eiser aan te nemen in de functie van senior ZB-I.W.-er. In het advies wordt aangenomen dat eiser voldoet aan de functie-eisen van senior ZB-I.W.-er, in die zin dat het hebben van een HBO-werk- en denkniveau voldoende is. Het standpunt van de commissie vindt steun in de mededeling van het afdelingshoofd in de teamvergadering van 13 juli 2004, inhoudende dat de overgangsregeling van medior naar senior ZB-I.W.-er is versoepeld. Onder meer zal de ervaringseis van drie jaar (B)IBA voor degenen met een afgeronde HBO-opleiding niet doorslaggevend zijn. Behoudens de ervaringseis voldoet eiser aan de eisen van de in het bestreden besluit genoemde overgangsregeling.
Mede ook gelet op de opleiding en ervaring van de medewerkers die uiteindelijk als senior zijn aangesteld, blijkt dat de directie de criteria flexibel heeft gehanteerd. Eiser verwijst naar een aantal collega’s die wel een traject zijn ingegaan.
Gelet op de soepele wijze waarop de criteria werden gehanteerd valt niet in te zien dat eiser, voor zover hij ten tijde van de sollicitatie niet aan de eisen voldeed -quod non-, geen geschiktheidstraject met opleidingsplan werd aangeboden, conform het besluit functiedifferentiatie van 18 oktober 2004, zodat alsnog doorstroming naar de seniorfunctie had kunnen plaatsvinden.
3.1 Op grond van artikel 8:4, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit tot benoeming of aanstelling, tenzij beroep wordt ingesteld door een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet als zodanig. Met een besluit om te benoemen of aan te stellen wordt in deze zin gelijkgesteld een besluit tot weigering daarvan.
Vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 september 2004, TAR 2005/24) is dat met voormelde uitzondering op de hoofdregel dat besluiten tot benoeming of aanstelling zijn uitgezonderd van bezwaar en beroep is beoogd tot uitdrukking te brengen dat de mogelijkheden voor de solliciterende ambtenaar om een rechtsmiddel aan te wenden tegen een besluit om hem niet in de geambieerde functie te benoemen beperkt zijn tot die gevallen waarin hij door die weigering rechtstreeks in zijn belang als ambtenaar wordt getroffen. Dit zal in het algemeen slechts het geval zijn indien de sollicitatie direct voortkomt uit een bestaand loopbaanperspectief of carrièrepatroon, dan wel uit de bij de betrokken ambtenaar opgewekte verwachtingen op benoeming in de geambieerde functie.
Deze jurisprudentie is met de uitspraak van de CRvB van 15 november 2006, TAR 2007/26, verruimd in die zin, dat een ambtenaar die solliciteert naar een andere functie binnen het gezagsbereik van zijn tot aanstelling en ontslag bevoegde gezag in beginsel steeds ontvankelijk is in zijn bezwaar tegen een afwijzing van die sollicitatie, ook indien deze andere functie niet of niet geheel past in het loopbaanperspectief of carrièrepatroon van de ambtenaar.
Tussen partijen is niet in geding, en de rechtbank ziet ook ambtshalve geen aanleiding voor een ander oordeel, dat de afwijzing van de sollicitatie van eiser ingevolge artikel 8:4, aanhef en onder d, van de Awb alsmede de aangehaalde jurisprudentie van de CRvB, een besluit is waartegen bezwaar en beroep mogelijk is.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiser terecht heeft ontvangen in zijn bezwaar.
3.2 Met betrekking tot het niet voortzetten van de sollicitatieprocedure overweegt de rechtbank ingevolge vaste jurisprudentie van de CRvB dat een dergelijke beslissing het resultaat is van een afwegingsproces van de capaciteiten van de sollicitant tegen de achtergrond van de vereisten die voor de desbetreffende functie zijn gesteld. De toetsing van een besluit als het onderhavige is dan ook terughoudend. Beoordeeld moet worden of gezegd moet worden dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn keuze heeft kunnen komen, waarbij de besluitvorming uiteraard wel de toets van het zorgvuldigheidsbeginsel moet kunnen doorstaan en meeweegt of er reden is te vermoeden dat afwijzing van de sollicitatie van de betrokken ambtenaar op andere gronden is gebaseerd dan op een onbevangen oordeel omtrent diens geschiktheid voor de functie.
3.3 Ten aanzien van de grief van eiser met betrekking tot de samenstelling van de SAC en de wijze waarop de sollicitatieprocedure is verlopen, overweegt de rechtbank het navolgende.
In het Functiedifferentiatie Aanvullend beleid van 16 juli 2004, pagina 7, staat onder andere beschreven:
“Het advies naar aanleiding van het sollicitatieformulier
De leidinggevende van de sollicitant geeft naar aanleiding van de sollicitatie een schriftelijk advies. De Unitadviseur P&O controleert de sollicitatie aan de hand van de harde criteria (zie bijlage 2). De leidinggevende bespreekt het advies met de betrokken medewerker.
De selectiecommissie bespreekt vervolgens het sollicitatieformulier, het advies van de leidinggevende en de harde criteria. Bij deze bespreking bestaat de selectiecommissie uit de volgende medewerkers:
• De huidige leidinggevende van de sollicitant;
• De toekomstige leidinggevende van de sollicitant;
• De naast hoger gelegen leidinggevende;
• Een Unitadviseur P&O.
Indien er een gesprek volgt, bestaat de selectiecommissie uit:
• De toekomstige leidinggevende;
• De naast hoger gelegen leidinggevende;
• Een Unitadviseur P&O.
Bij een afwijzing krijgt de betrokken medewerker dit schriftelijk bevestigd. Er zal duidelijk omschreven staan wat de reden is van de afwijzing (motivatie). De afwijzingsbrief wordt getekend door de Locatiedirecteur. Bij afwijzing zal er vervolgens een POP-gesprek volgen”.
De rechtbank stelt vast dat mevrouw N. Tonnon (hierna: N. Tonnon) ten aanzien van de sollicitatie van eiser op drie momenten negatief heeft geadviseerd, namelijk op 10 januari 2005 in haar advies bij de sollicitatiebrief van eiser van 29 december 2004, in het verslag van het functioneringsgesprek van 14 april 2005 alsook tijdens het gesprek tussen haar en eiser op 24 juni 2005. N. Tonnon heeft aangegeven dat zij eiser niet geschikt acht voor de seniorfunctie.
Volgens bovengenoemd beleid geschiedt de voorbespreking door de SAC door vier personen. Onduidelijk is of deze voorbespreking heeft plaatsgevonden.
Vervolgens vindt volgens het beleid een selectiegesprek plaats. De rechtbank stelt vast dat op 10 augustus 2005 een selectiegesprek heeft plaatsgevonden. Daarbij waren volgens de gedingstukken aanwezig F. de Neyn, unitdirecteur, N. Tonnon, afdelingshoofd FSU en R. Sijpenhof, P&O-adviseur. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat de SAC niet juist zou zijn samengesteld.
Voorts overweegt de rechtbank dat in de beslissing in primo van 11 augustus 2005 enkel wordt gesteld dat eiser in onvoldoende mate beschikt over de vereiste competenties. Dit komt niet overeen met hetgeen in het beleid beschreven staat, namelijk dat de betrokken medewerker de afwijzing schriftelijk bevestigd krijgt en er duidelijk omschreven zal staan wat de reden is van de afwijzing (motivatie).
Vervolgens heeft eiser een handgeschreven, moeizaam leesbaar briefje van de SAC d.d. 10 augustus 2005 ontvangen. Uit dit stuk blijkt niet hoe het gesprek verlopen is en ook niet of bij dit gesprek de STAR-methode is toegepast. De rechtbank is van oordeel dat in het kader van het zorgvuldigheidsbeginsel verwacht kan worden dat uitgebreider en leesbaarder vermeld wordt wat er tijdens het gesprek besproken is, zodat kan worden nagegaan of het selectiegesprek zorgvuldig heeft plaatsgevonden en of er afgegaan kan worden op de bevindingen en uiteindelijk de beslissing van de selectiecommissie. De rechtbank is van oordeel dat op grond van het handgeschreven stuk in onvoldoende mate is komen vast te staan dat het selectiegesprek zorgvuldig heeft plaatsgevonden en de daaruit voortkomende conclusie, de afwijzing, op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
De rechtbank overweegt voorts dat verweerder een advies heeft gevraagd aan de hoorcommissie. In het advies staat onder meer vermeld dat er niet van een evenredigheidsbeginsel is uitgegaan nu eiser, in tegenstelling tot een aantal collega’s, de procedure wel diende te volgen alsook dat de eisen zijn bijgesteld en beschreven is dat het hebben van een HBO-werk- en denkniveau voldoende is. Door de hoorcommissie is geconcludeerd dat de sollicitatieprocedure niet de schoonheidsprijs verdient. De selectiecommissie heeft zich volgens de hoorcommissie ten onrechte niet gehouden aan de W&S-code. De rechtbank is van oordeel dat deze hoorcommissie geen adviescommissie is in de zin van artikel 7:13 van de Awb. Het had echter op de weg van verweerder gelegen om niet alleen in het bestreden besluit te vermelden dat dit advies was opgevraagd, doch ook op grond waarvan er aanleiding was om daarvan af te wijken.
3.4 Met betrekking tot de vraag in hoeverre de overgangsregeling op eiser van toepassing is, stelt de rechtbank vast dat in de notulen van het overleg van 13 december 2004 met betrekking tot de in de overgangsregeling gestelde ervaringseis is opgemerkt dat mensen met een afgeronde HBO-opleiding en met soortgelijke ervaring in bijvoorbeeld de psychiatrie niet automatisch buiten de boot vallen alsmede dat met deze groep soepel zal worden omgegaan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit in onvoldoende mate gemotiveerd heeft op grond waarvan de versoepelde overgangsregeling niet op eiser van toepassing is. Verweerder zal zijn standpunt hieromtrent nader dienen te motiveren.
4 Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de besluitvorming niet heeft voldaan aan de vereisten van artikel 3:2 van de Awb, het beginsel dat besluiten zorgvuldig moeten worden voorbereid. Voorts kan het bestreden besluit niet gedragen worden door de daaraan ten grondslag gelegde motivering, hetgeen in strijd is met artikel 7:12, eerste lid van de Awb. Het besluit dient daarom te worden vernietigd. Verweerder zal, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen.
5 De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt de proceskosten op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en wegingsfactor 1).
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder binnen 6 weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser dient te vergoeden;
gelast dat de Staat der Nederlanden als rechtspersoon het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.H. Hamburger en door haar en mr. S. de Regt ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2007
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.