3 De beoordeling
3.1 De rechtbank gaat uit van de navolgende tussen partijen vaststaande feiten.
? Eiser is in 1975 in dienst getreden van Administratie- en Belastingadviesbureau [X], een eenmanszaak van de heer [X].
? Met ingang van 1 januari 1990 zijn eiser en [X] een maatschap aangegaan, waarbij [X] zijn eenmanszaak heeft ingebracht.
? Het maatschapscontract van 18 juni 1990 houdt onder meer in:
"Artikel 14.
1. De maatschap eindigt:
a. na opzegging door een maat op het tijdstip tegen welke de opzegging geschiedt;
(…)
f. door een schriftelijk vastgelegd besluit tot ontbinding in onderling overleg en wel op het door de maten bij dat besluit te bepalen tijdstip;
g. door ontbinding in rechte, bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak, welke ontbinding door een maat kan worden gevorderd, indien de andere maat zijn verplichtingen niet nakomt of overtreedt.
2. Ieder van de maten is bevoegd de maatschap tegen het einde van het boekjaar op te zeggen bij aangetekend schrijven aan zijn mede-maat mits met inachtneming van een opzeggingstermijn van tenminste zes maanden.
Artikel 15.
1. Bij het eindigen van de maatschap is ieder van de maten in het vermogen gerechtigd (…)
VOORTZETTING.
Artikel 16.
1. Indien de maatschap eindigt door een oorzaak als vermeld in artikel 14 lid 1 sub a tot en met f worden de zaken van de maatschap voortgezet door de andere maat dan degene bij wie de oorzaak van de beëindiging is gelegen en indien de maatschap eindigt door ontbinding in rechte als bedoeld in artikel 14 lid 1 sub g, worden de zaken van de maatschap voortgezet door de maat op wiens vordering de ontbinding is uitgesproken.
(…)
Artikel 17.
(…)
2. Degene, die de zaken van de maatschap voortzet heeft in het geval de maatschap is geëindigd door het overlijden van een maat, tevens het recht om alle baten van de maatschap over te nemen en aan zich te laten leveren of zich te doen toescheiden.
3. In de andere gevallen van eindigen van de maatschap zullen alle baten van de maatschap verblijven aan degene, die de zaken van de maatschap voortzet.
(…)
5. De voortzettende maat is, zowel in het geval als bedoeld in lid 2 als in het geval bedoeld in lid 3 van dit artikel, verplicht om alle schulden van de maatschap voor zijn rekening te nemen en om aan de gewezen maat, diens erven en/of rechtverkrijgenden uit te keren het hem/hen toekomende bedrag.
(…)
CONCURRENTIEBEDING NA DEFUNGEREN.
Artikel 18.
1. Ingeval van beëindiging van de maatschap en voortzetting door één der maten is het de gewezen maat niet toegestaan om binnen een tijdvak van drie jaar na défungeren direct of indirect voor cliënten van de maatschap de in artikel 2 omschreven werkzaamheden te verrichten, alsmede om personen in dienst te nemen die op het moment van défungeren en een half jaar daarvoor tot het personeel van de maatschap behoorden (…).
2. Bij overtreding van de in lid 1 omschreven verbodsbepalingen, verbeurt de in overtreding zijnde partij ten behoeve van de wederpartij (…) boete van vijftigduizend gulden (f.50.000,--) voor iedere overtreding en voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, onverminderd de overige rechten van de wederpartij krachtens de wet, zoals ondermeer om een verbod of volledige schadevergoeding te vorderen.
(…)".
? Eiser en [X] hebben langdurig problemen ondervonden in hun onderlinge samenwerking in de maatschap.
? In 1995 heeft eiser zich tot gedaagde, optredend als advocate, gewend voor juridische bijstand.
? Gedaagde heeft met instemming van eiser bij brief van 7 december 1995 [X] bericht:
"Tot mij heeft zich gewend [eiser] met het verzoek zijn belangen te behartigen.
Namens cliënt deel ik u mede dat cliënt gebruik maakt zijn bevoegdheid om over te gaan tot opzegging van het tussen U en hem bestaande maatschapsverband - gesloten bij overeenkomst d.d. 19 juni 1990 - per 31 december 1995.
De vereffening van de activa en passiva van de maatschap dient per 1 juli 1996 te zijn geëffectueerd, c.q. zoveel te eerder als mogelijk is. (…)".
? [X] heeft deze opzegging aanvaard.
? Bij dagvaarding van 5 juli 1996 heeft [X] eiser in kort geding gedagvaard.
? Bij kort gedingvonnis van 18 juli 1996 is aangenomen dat de opzegging van de maatschap door eiser rechtsgeldig is geschied en na aanvaarding niet meer kon worden ingetrokken. Voorts is een ordemaatregel opgelegd, waarbij de maatschap als beëindigd is beschouwd en de opzet was dat partijen de cliënten van de maatschap zouden berichten dat de maatschap door [X] wordt voortgezet en dat cliënten die door eiser werden bediend zouden kunnen aangeven of zij dat zouden willen continueren, hetgeen na effectuering de basis zou kunnen vormen voor een scheiding en deling van de goodwill.
? Eind augustus 1996 heeft eiser, tijdens een vakantie van [X], een deel van zijn werkzaamheden voortgezet vanuit een ander kantoorpand, onder medeneming van een deel van de klanten, van het personeel en van de inventaris van de maatschap.
? Eiser heeft [X] bij dagvaarding van 30 augustus 1996 betrokken in een bodemprocedure, waarin is gevorderd ontbondenverklaring althans ontbinding van de maatschap, met veroordeling van [X] tot betaling aan eiser van fl. 100.000,= als schadevergoeding.
? [X] heeft in reconventie vergoeding gevorderd van schade als gevolg van het onrechtmatig meenemen van de baten van de maatschap (klanten, inventaris en dergelijke), alsmede (op grond van artikel 18 van het maatschapscontract) betaling van boetes van fl. 50.000,= per dag dat de overtreding van het concurrentiebeding voortduurt vanaf 26 augustus 1996.
? Na een tussenvonnis van 28 juni 2001 zijn bij eindvonnis van 8 januari 2003 van de rechtbank Rotterdam de vorderingen van eiser afgewezen en is eiser (in de reconventionele procedure) veroordeeld tot betaling van € 12.981,29 wegens schadevergoeding en € 453.780,22 wegens verbeurde boetes.
? Eiser en [X] hebben een schikking getroffen voor een door eiser aan [X] te betalen bedrag van € 331.236,95.
? Eiser heeft gedaagde bij brief van 1 december 2003 aansprakelijk gesteld.