ECLI:NL:RBROT:2007:BC0460

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
296822 / HA RK 07-251
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 december 2007 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend tegen de rechter-commissaris in een strafzaak. Het verzoek tot wraking werd gedaan door de raadsman van de verzoeker, die van mening was dat de rechter-commissaris partijdig was door het verhoor van een getuige niet uit te stellen. De rechter-commissaris had op 3 december 2007 besloten om één van de drie getuigen te horen, terwijl de raadsman had verzocht om het verhoor van deze getuige samen te laten vallen met dat van de andere twee getuigen. De raadsman stelde dat het niet-nakomen van deze afspraak de onpartijdigheid van de rechter in gevaar bracht en dat de waarheidsvinding hierdoor geschaad kon worden.

De rechtbank oordeelde dat de beslissing van de rechter-commissaris om het verhoor niet uit te stellen geen aanwijzing voor partijdigheid opleverde. De rechter-commissaris had aangegeven dat het verhoor van de tweede getuige eventueel verplaatst had kunnen worden als het verzoek om uitstel tijdig was gedaan. De rechtbank concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid opleverden. Het verzoek tot wraking werd daarom ongegrond verklaard.

De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer voor wrakingszaken, bestaande uit drie rechters. De voorzitter van de kamer sprak de beslissing uit tijdens een openbare zitting, waarbij ook de griffier aanwezig was. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden ondermijnen. In dit geval was er geen sprake van dergelijke omstandigheden, waardoor het wrakingsverzoek werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer : 296822
Rekestnummer : HA RK 07-251
Uitspraak : 18 december 2007
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoeker],
wonende te [adres],
verzoeker,
raadsman: mr. [naam raadsman], advocaat te [adres],
strekkende tot wraking van mr. [naam RC], rechter-commissaris in de sector strafrecht van deze rechtbank.
1. Het procesverloop en de processtukken
Ter zitting van 2 juli 2007 is door de meervoudige kamer voor strafzaken van het Gerechtshof te 's-Gravenhage de behandeling aangevangen van de hoger beroepsprocedure tegen het vonnis d.d. 1 december 2006 van de Politierechter te Rotterdam met parketnummer [parketnummer], waarbij verzoeker veroordeeld is. Op die zitting is de zaak verwezen naar de rechter-commissaris teneinde drie getuigen te horen.
Op 3 december 2007 heeft de rechter-commissaris één van de drie getuigen willen horen, bij welke gelegenheid de raadsman van verzoeker de rechter-commissaris heeft gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het griffiedossier van de hiervoor omschreven strafzaak, waarin zich onder meer bevinden het proces-verbaal van de zitting van
3 december 2007 en het schriftelijke wrakingsverzoek d.d. 3 december 2007.
Verzoeker, de rechter-commissaris alsmede de advocaat-generaal zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter-commissaris is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter-commissaris heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt.
De advocaat-generaal heeft een schriftelijke reactie d.d. 5 december 2007 ingediend.
Ter zitting van 7 december 2007, alwaar de gedane wraking is behandeld, is de raadsman van verzoeker verschenen. Hij heeft aan de hand van een pleitnota zijn standpunt nader toegelicht.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1
In voorbereiding op het verhoor van één van de drie getuigen heeft de raadsman van verzoeker de rechter-commissaris verzocht om die getuige tegelijkertijd met de twee andere getuigen te horen. De rechter-commissaris weigerde dit, waarna de eerste getuige is gehoord. Bij die gelegenheid is besproken dat de andere twee getuigen op dezelfde dag uitgenodigd zouden worden om te worden gehoord. Het verhoor van deze twee getuigen werd geagendeerd voor 3 december 2007. De raadsman heeft evenwel vernomen dat het verhoor van een van de beide anderen alsnog werd verschoven naar 15 januari 2008. De raadsman heeft bij faxbericht van 3 december 2007, voorafgaande aan het verhoor van de tweede getuige, om aanhouding verzocht, zodat beide getuigen direct na elkaar gehoord konden worden. Toen de rechter-commissaris besloot het verhoor van de tweede getuige niet uit te stellen tot de dag waarop de derde getuige gehoord zou worden, heeft de raadsman haar gewraakt.
Het niet-nakomen van de - intrinsieke - toezegging om de twee laatste getuigen na elkaar te horen en het niet-honoreren vormt een omstandigheid waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.1.2
De waarheidsvinding kan in dit geval ernstig geschaad worden als de getuigen niet opeenvolgend worden gehoord. De drie getuigen hebben allen verklaringen afgelegd over een feitelijke onjuistheid en zij dienen te dien aanzien niet de mogelijkheid te krijgen om overleg te plegen met elkaar over een te geven antwoord. Er is daarom een relevant onderzoeksbelang. Dat de waarheidsvinding zou moeten wijken voor het ongemak van een verschenen getuige om nog eens te moeten verschijnen, is onbegrijpelijk. Er bestaat op grond van dit alles voldoende grond om te mogen twijfelen aan de rechterlijke onpartijdigheid.
2.2
De rechter-commissaris heeft niet in de wraking berust.
De rechter-commissaris bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter-commissaris kan opleveren.
3. De beoordeling
3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
De raadsman van verdachte heeft al omstreeks 20 november 2007 het schriftelijke bericht ontvangen dat het verhoor van de derde getuige was verschoven van 3 december 2007 naar 15 januari 2008. Het had op de weg van de raadsman gelegen om toen al actie te ondernemen, bijvoorbeeld door de rechter-commissaris te herinneren aan de afspraak dat de tweede en derde getuige op dezelfde dag gehoord zouden worden - welke afspraak overigens wordt betwist door de rechter-commissaris - of het verzoeken van uitstel van het verhoor van de tweede getuige.
Doordat de raadsman heeft gewacht met het doen van een verzoek om uitstel tot 3 december 2007, de dag waarop de tweede getuige zou worden gehoord, heeft hij bewust het risico genomen dat de rechter-commissaris tot een belangenafweging zou komen die ook in het nadeel van verzoeker zou kunnen uitvallen.
De rechter-commissaris heeft op 3 december 2007 onder meer aan de raadsman medegedeeld dat zij het verhoor van de tweede getuige eventueel had kunnen verplaatsen als hij het verzoek om uitstel tijdig had gedaan en dat zij het niet juist vond om de op dat moment verschenen getuige te laten vertrekken zonder hem te horen. Deze (processuele) beslissing vormt, mede in aanmerking genomen hetgeen hiervoor is overwogen, geen uitzonderlijke omstandigheid welke een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter-commissaris jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij hem bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
Het verzoek is mitsdien ongegrond.
4. De beslissing
wijst af het verzoek tot wraking van mr. [naam RC].
Deze beslissing is gegeven op 18 december 2007 door mr. L.A.C. van Nifterick, voorzitter, mr. S.W. Kuip en mr. D.C.J. Peeck, rechters. Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van mr. K. Aagaard, griffier.