ECLI:NL:RBROT:2007:BC0460
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris in strafzaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 december 2007 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend tegen de rechter-commissaris in een strafzaak. Het verzoek tot wraking werd gedaan door de raadsman van de verzoeker, die van mening was dat de rechter-commissaris partijdig was door het verhoor van een getuige niet uit te stellen. De rechter-commissaris had op 3 december 2007 besloten om één van de drie getuigen te horen, terwijl de raadsman had verzocht om het verhoor van deze getuige samen te laten vallen met dat van de andere twee getuigen. De raadsman stelde dat het niet-nakomen van deze afspraak de onpartijdigheid van de rechter in gevaar bracht en dat de waarheidsvinding hierdoor geschaad kon worden.
De rechtbank oordeelde dat de beslissing van de rechter-commissaris om het verhoor niet uit te stellen geen aanwijzing voor partijdigheid opleverde. De rechter-commissaris had aangegeven dat het verhoor van de tweede getuige eventueel verplaatst had kunnen worden als het verzoek om uitstel tijdig was gedaan. De rechtbank concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid opleverden. Het verzoek tot wraking werd daarom ongegrond verklaard.
De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer voor wrakingszaken, bestaande uit drie rechters. De voorzitter van de kamer sprak de beslissing uit tijdens een openbare zitting, waarbij ook de griffier aanwezig was. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden ondermijnen. In dit geval was er geen sprake van dergelijke omstandigheden, waardoor het wrakingsverzoek werd afgewezen.