ECLI:NL:RBROT:2007:BC0456

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
295248 / HA RK 07-229
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen kantonrechter in arbeidsovereenkomstzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 18 december 2007 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoekster tegen de kantonrechter in een arbeidsovereenkomstzaak. Het verzoek tot wraking was ingediend op 5 november 2007, naar aanleiding van een zitting op 22 oktober 2007. De verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, stelde dat de kantonrechter haar en haar gemachtigde op een laatdunkende wijze had bejegend en dat er sprake was van partijdigheid. Tijdens de zitting op 7 december 2007, waar het wrakingsverzoek werd behandeld, zijn zowel de verzoekster als de andere procespartij verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden.

De wrakingskamer heeft het proces-verbaal van de zitting van 22 oktober 2007 bestudeerd en concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de inhoud ervan. De kantonrechter had kritische vragen gesteld, wat volgens de rechtbank tot de taak van de rechter behoort. De verzoekster had niet eerder haar onvrede over de bejegening kenbaar gemaakt tijdens de zitting, wat de rechtbank als relevant beschouwde. De rechtbank oordeelde dat de kantonrechter voldoende gelegenheid had gegeven aan de verzoekster om haar pleitnota voor te dragen en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor een vooringenomenheid van de kantonrechter.

De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden die door de verzoekster waren aangevoerd, niet voldoende waren om te concluderen dat de kantonrechter niet onpartijdig was. Het verzoek tot wraking werd daarom ongegrond verklaard. De rechtbank merkte op dat, hoewel er een appelverbod geldt in procedures op basis van artikel 7:685 BW, er in gevallen van schending van fundamentele rechtsbeginselen toch mogelijkheden zijn voor hoger beroep of cassatie. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer : 295248
Rekestnummer : HA RK 07-229
Uitspraak : 18 december 2007
Beslissing van de meervoudige kamer[adres]Stichting [naam stichting],
gevestigd te [adres],
verzoekster,
gemachtigde: mr. [naam gemachtigde],
strekkende tot wraking van mr. [naam kantonrechter], kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, sector kanton (hierna: "de kantonrechter").
1. Het procesverloop en de processtukken
Ter zitting van 22 oktober 2007 is door de kantonrechter behandeld het door en tegen verzoekster ingestelde verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen verzoekster[naam andere procespartij]naam andere procespartij].
Bij brief van 5 november 2007 heeft de gemachtigde van verzoekster de kantonrechter gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van de griffiedossiers, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de zitting van 22 oktober 2007.
Verzoekster, haar gemachtigde, de kantonrechter, alsmede [naam andere procespartij] en haar gemachtigde, mr. [naam raadsman], zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld. Verzoekster, haar gemachtigde en de kantonrechter zijn voor de zitting uitgenodigd.
De kantonrechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De kantonrechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van
21 november 2007.
Ter zitting van 7 december 2007, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verschenen de heer [naam bestuurslid], bestuurslid bij verzoekster, bijgestaan door de gemachtigde, en [naam andere procespartij], bijgestaan door haar gemachtigde. De gemachtigde van verzoekster heeft aan de hand van een pleitnota haar standpunt nader toegelicht.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoekster het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1
De zaken zijn eerst behandeld door een andere, uitermate vriendelijke, kantonrechter, die zich na een verzoek van [naam andere procespartij] om zich aan de procedure te onttrekken, om haar moverende redenen heeft onttrokken.
Er is geen sprake geweest van een gelijke behandeling. De bejegening van de kantonrechter ter zitting jegens verzoekster en haar gemachtigde was een geheel andere dan die jegens [naam andere procespartij] en haar gemachtigde. De gemachtigde van verzoekster werd op een zeer laatdunkende wijze bejegend, bij herhaling onderbroken en heeft nauwelijks gelegenheid gehad haar eigen pleidooi af te ronden. Door deze bejegening is de schijn gewekt dat de kantonrechter niet onpartijdig is. Hierdoor is de rechterlijke partijdigheid in het geding gekomen. Dit is des te bezwaarlijker omdat in een procedure ex artikel 7:685 BW een appelverbod geldt.
2.1.2
De kantonrechter heeft zowel in procedureel als in materieel opzicht de zaak niet, althans onvoldoende voorbereid. Het (aanvankelijke) standpunt van de kantonrechter ter zitting om de door [naam andere procespartij] ingestelde loonvordering bij wege van voorlopige voorziening niet ter zitting van 22 oktober 2007 te behandelen staat haaks op de oproepingsbrief d.d. 15 oktober 2007, waarin wordt vermeld dat de voorlopige voorziening ook zou worden behandeld. Ook wist de kantonrechter niet wat de grondslag van beide verzoeken was. Voorts heeft de kantonrechter verzoekster bevolen een bepaald stuk in het geding te brengen, doch dat stuk heeft geen betrekking op de aanhangige verzoekschriften, noch heeft een van partijen een beroep gedaan op de inhoud van dat stuk en het stuk betreft slechts een conceptrapportage. Daarbij komt dat het tijdstip waarop de kantonrechter het bevel heeft gedaan onredelijk laat is, hetgeen in strijd is met de eisen van een goede procesorde respectievelijk een schending van fundamentele rechtsbeginselen oplevert. De procedures hadden al vertraging opgelopen, doordat de kantonrechter die de zaken aanvankelijk behandelde zich teruggetrokken heeft. Partijen zouden vervolgens ook niet meer in de gelegenheid zijn zich over de conceptrapportage uit te laten, hetgeen in strijd is met het beginsel van hoor en wederhoor.
2.1.3
Het proces-verbaal geeft een onjuiste en onvolledige weergave van het verhandelde ter zitting. Dat de kantonrechter op hetzelfde moment haar schriftelijke verweer tegen het verzoek tot wraking en het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting afgeeft, wekt de schijn dat het verweer en het proces-verbaal niet onafhankelijk van elkaar zijn opgemaakt.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren.
3. De beoordeling
3.1
Ter beoordeling is de vraag of aan de door verzoekster aangevoerde omstandigheden een aanwijzing valt te ontlenen voor het oordeel dat de kantonrechter - subjectief - niet onpartijdig was.
Vooropgesteld zij dat het aan de kantonrechter is om de inhoud van het proces-verbaal van de zitting van 22 oktober 2007 vast te stellen. De wrakingskamer ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de inhoud van het proces-verbaal. Bij de beoordeling van het wrakingsverzoek zal daarom worden uitgegaan van de inhoud van dit proces-verbaal.
Uit het proces-verbaal blijkt niet dat de kantonrechter ter zitting verzoekster en/of haar gemachtigde op een laatdunkende wijze bejegend heeft. Indien verzoekster en/of haar gemachtigde dit ter zitting zo hebben ondervonden, had het in de rede gelegen dat zij dit ter zitting al aan de kantonrechter kenbaar zouden hebben gemaakt. Dat zij de kantonrechter erop hebben aangesproken niet tevreden te zijn met haar bejegening blijkt evenwel niet uit het proces-verbaal.
Uit het proces-verbaal blijkt wel dat de gemachtigde van verzoekster tijdens het voordragen van haar pleitnota enige malen is onderbroken door de kantonrechter. Deze onderbrekingen betreffen echter (kritische) vragen die door de kantonrechter zijn gesteld. Het behoort tot de taak van de kantonrechter om naar aanleiding van de stellingen van partijen nader onderzoek te doen en zonodig kritische vragen te stellen. De wijze waarop de kantonrechter dit ter zitting heeft gedaan, geeft geen blijk van partijdigheid of vooringenomenheid.
De kantonrechter heeft in haar schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek medegedeeld dat de gemachtigde van verzoekster haar gehele pleidooi heeft kunnen houden en de gelegenheid heeft gehad om haar gehele pleitnota voor te dragen. Verzoekster heeft dit standpunt niet (langer) weersproken, zodat ervan wordt uitgegaan dat het standpunt van de kantonrechter juist is.
3.2
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde en anderszins aannemelijk geworden omstandigheden niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de - beweerdelijk - bij verzoekster bestaande vrees dat de kantonrechter jegens haar een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is.
Er is wellicht sprake geweest van een moeizame voorbereiding door de kantonrechter - vast staat immers dat de kantonrechter ter zitting (aanvankelijk) tegen partijen heeft gezegd dat de door [naam andere procespartij] ingestelde loonvordering bij wege van voorlopige voorziening niet zou worden behandeld, terwijl in de oproepingsbrief was aangekondigd dat dit wel het geval was. Echter, geen van de omstandigheden die verzoekster hieromtrent heeft aangevoerd, zoals genoemd onder 2.1.2 van deze beschikking, levert een zwaarwegende aanwijzing op voor het oordeel dat de kantonrechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Het verzoek is mitsdien ongegrond.
Ten overvloede wordt overwogen dat in een procedure ex artikel 7:685 BW weliswaar een appelverbod geldt, maar dat in het geval er een beroep op schending van fundamentele rechtsbeginselen wordt gedaan, hetgeen verzoeker in de onderhavige procedure heeft gedaan, toch de mogelijkheid bestaat om hoger beroep en/of cassatie in te stellen.
4. De beslissing
wijst af het verzoek tot wraking van mr. [naam kantonrechter].
Deze beslissing is gegeven op 18 december 2007 door mr. L.A.C. van Nifterick, voorzitter, mr. S.W. Kuip en mr. D.C.J. Peeck, rechters. Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van mr. K. Aagaard, griffier.