Zaak-/rolnummer: 245423 / HA ZA 05-2524
Uitspraak: 28 november 2007
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
1. [X],
wonende te [woonplaats], België,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[K&V] B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
procureur mr W.J. Hengeveld,
advocaat thans mr M.N.W. Bonekamp te Amsterdam,
[Y],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur mr P.H.Ch.M. van Swaaij,
advocaat mr P.M. Frinking te Gouda.
Partijen worden hierna aangeduid als “[X]”, “K&V” en “[Y]”.
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding van 17 augustus 2005 en de door [X] en K&V overgelegde producties;
- conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in
reconventie, met producties;
- conclusie van repliek in conventie, tevens conclusie van antwoord in
reconventie, met producties;
- conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in
reconventie, met producties;
- conclusie van dupliek in reconventie;
- de stukken van de op 19 juli 2005 ten verzoeke van [X] en ten laste van [Y] gelegde conservatoire beslagen op respectievelijk een onroerende zaak, onder Nationale Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V., en onder [X] zelf.
2 De vaststaande feiten in conventie en in reconventie
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1 Op 4 januari 1988 is K&V opgericht. Zij drijft sindsdien een op 1 juni 1979 gevestigde onderneming aan de Hoofdweg te Nieuwerkerk aan den IJssel, met als doel de groot- en kleinhandel in gebruikte en nieuwe auto’s en onderdelen daarvan, in het bijzonder van het merk Mercedes, de uitoefening van een autosloperij en de groot- en kleinhandel in autosloopmaterialen. Vanaf haar oprichting was [Y] bestuurder van K&V. [Y], geboren op 1 juli 1947, verdiende laatstelijk een maandsalaris van € 4.429,02 bruto inclusief vakantietoeslag.
2.2 [X] en [Y] kennen elkaar al ongeveer 35 jaar; [X] exploiteert een autobedrijf in de directe omgeving van het bedrijf van K&V dat zich vooral op het merk Mercedes richt. [X] was een regelmatig afnemer van Mercedes-onderdelen van K&V.
2.3 Op 25 mei 2004 hebben [Y] als verkoper en [X] als koper een onderhandse koopovereenkomst ondertekend, waarbij [Y] de 40 door hem gehouden aandelen, elk nominaal groot fl. 1.000,-- (€ 453,78), uitmakende het gehele geplaatste kapitaal van K&V, heeft verkocht aan [X] voor een koopprijs van € 250.000,--.
2.4 Overeengekomen is dat de aandelen deels geleverd zullen worden aan [X] en deels aan in de overeenkomst genoemde derden en wel in termijnen als volgt: 21 aandelen voor 31 juli 2004, 5 aandelen op 31 juli 2004, 5 aandelen op 31 juli 2006, 5 aandelen op 31 juli 2007 en de resterende 4 aandelen op 31 juli 2008.
2.5 Voorts in deze overeenkomst ondermeer bepaald:
“(…)
d. Verkoper garandeert dat hij niets heeft verzwegen dat voor de koper van belang is.
(…)
Verkoper garandeert koper dat:
(…)
4. de verkoper zowel de vennootschap een optie tot koop van het thans door de vennootschap gehuurde perceel op generlei wijze aan derden zal worden verkocht of op andere wijze zal worden verhandeld zonder medeweten of toestemming van de koper.
Dat de koper van alle ontwikkelingen aangaande de verwezenlijking van de koopoptie op de hoogte gehouden zal worden. Mocht de vennootschap er niet in slagen een financiering bij de bank te verkrijgen de koop van het perceel te effectueren, zal verkoper de koper in de gelegenheid stellen deze financiering zelfstandig namens de vennootschap aan te gaan.
(…).”.
2.6 Bij notariële akte van 22 juni 2004 is de eerste tranche van de verkochte aandelen na betaling van € 131.250,-- aan [X] c.s. in eigendom overgedragen, waarbij is aangetekend dat de aandelen oorspronkelijk groot fl. 1.000,-- inmiddels zijn gesplitst in aandelen van € 0,10 elk.
Deze akte, waarbij [Y] is aangeduid als ‘verkoper’ en de verkrijgende partijen als ‘koper’, houdt onder meer het volgende in:
“5.a. De jaarrekeningen over de boekjaren tot en met tweeduizend twee zijn opgemaakt overeenkomstig de bij de vennootschap gebruikelijke bestendige gedragslijnen.
De tot die jaarrekeningen behorende balansen per ultimo van het betreffende boekjaar geven getrouw en duidelijk de grootte van het vermogen van de vennootschap per die datum en de verdeling van actief- en passiefposten weer.
(…)”.
2.7 In de jaarrekeningen 2002 en 2003 is als voornaamste actief van K&V opgenomen de voorraad handelsgoederen (auto-onderdelen) voor een bedrag van, respectievelijk, € 253.124,94 en € 310.887,95, gewaardeerd tegen historische kostprijs.
Voorafgaande aan het sluiten van de koopovereenkomst heeft [X] recente jaarrekeningen van K&V uitvoerig bestudeerd en hij heeft deze met zijn adviseur [betrokkene] (hierna: [betrokkene]) besproken met de accountant van K&V, waarbij [X] heeft geopperd dat de voorraad geen waarde had boven de prijs van oud ijzer.
2.8 Op 14 juni 2004 heeft [Y] de onder 2.5 bedoelde koopoptie, hierna: de koopoptie, ingeroepen. In vervolg daarop heeft K&V de onroerende zaak gekocht voor € 1.070.000,--. De bank bleek niet bereid dit bedrag voor K&V te financieren, waarna de onroerende zaak is doorverkocht en geleverd aan Akoja Beheer B.V., een door [X] beheerste vennootschap.
2.9 De dienstwoning van K&V werd sinds 10 jaar bewoond door een oud-werknemer, [oud-werknemer], die als tegenprestatie toezicht hield en onderhouds- en schoonmaakwerkzaamheden verrichtte.
2.10 Met ingang van 1 augustus 2004 is [betrokkene] naast [Y] benoemd tot statutair directeur van K&V.
2.11 Ten tijde van de overname waren er bij K&V vijf werknemers in dienst, onder wie [Y], diens zoon [zoon Y], en de vriendin van [Y], [vriendin Y].
De arbeidsovereenkomst met [vriendin Y] is als gevolg van een minnelijke regeling op 17 juni 2005 beëindigd onder betaling aan [vriendin Y] van een gering bedrag ter zake van de eindafrekening.
[zoon Y] had zich op 12 januari 2004 arbeidsongeschikt gemeld in verband met chronische vermoeidheidsklachten. Na hersteldverklaring door de Arbo-arts heeft hij zijn werkzaamheden niet hervat. [Y] en [zoon Y] verschilden niet van inzicht omtrent de realiteit van de arbeidsongeschiktheid van [zoon Y].
Op 1 juni 2005 is [zoon Y] wegens werkweigering door [betrokkene] namens K&V op staande voet ontslagen. [zoon Y] heeft dat ontslag aangevochten en op diens vordering heeft de kantonrechter te Gouda bij vonnis van 26 januari 2006 K&V veroordeeld tot doorbetaling van loon tot 24 oktober 2005, de datum waarop [zoon Y] elders werk had gevonden.
2.12 Op 12 mei 2005 heeft een algemene vergadering van aandeelhouders (hierna: AVA) plaatsgevonden waarin onder meer de vraag of [zoon Y] arbeidsongeschikt is, en de eventuele staking van de onderneming van K&V aan de orde is gekomen. In verband met dit laatste heeft [Y] enige bedenktijd gevraagd om alle consequenties van een dergelijk besluit te kunnen overzien, waarna de vergadering is aangehouden tot 20 mei 2005.
2.13 Uiteindelijk is op 29 juli 2005 de geschorste AVA voortgezet. Uit de betreffende notulen blijkt dat [Y] met bericht van verhindering afwezig was. Deze notulen houden voorts, voor zover thans van belang, het volgende in:
“Agendapunt 3
In aansluiting op voorgaande behandelingen besluit de vergadering [Y] met onmiddellijke ingang te ontslaan uit zijn functie van directeur-bestuurder van de vennootschap.
Dit besluit is erop gebaseerd dat bij nader onderzoek is gebleken dat [Y] wanbeleid heeft gepleegd en kortelings is komen vast te staan dat er op verscheidene wijzen gelden aan de onderneming zijn onttrokken.
Tenslotte is kort voorafgaande aan deze vergadering vastgesteld dat de belangen van de venno(o)tschap ernstig zijn geschaad, ondermeer door afspraken te maken met [oud-werknemer] aangaande de bewoning van de dienstwoning van de onderneming.”.
2.14 Bij brief van 1 augustus 2005 heeft [betrokkene] [Y] namens K&V meegedeeld dat hij in de AVA van 29 juli 2005 als bestuurder is ontslagen en dat K&V van oordeel is dat zijn dienstverband met onmiddellijke ingang beëindigd dient te worden wegens een aantal, elk afzonderlijk aan het ontslag ten grondslag liggende dringende redenen, te weten, verkort weergegeven:
- in weerwil van zijn herstelverklaring per 1 augustus 2005 heeft [Y] zijn werkzaamheden op die datum niet hervat, wat als werkweigering wordt aangemerkt;
- regelmatig zijn auto-onderdelen buiten de administratie om verkocht waardoor [Y] zich ten koste van K&V heeft verrijkt;
- [Y] heeft ernstig in strijd gehandeld met de belangen van K&V door de dienstwoning slechts tegen betaling in natura aan [oud-werknemer] ter beschikking te stellen;
- in april 2005 heeft [Y] ondanks de slechte liquiditeitspositie van K&V zichzelf € 1.377,07 netto wegens niet-genoten vakantiedagen uitbetaald, in weerwil van het wettelijke verbod op tussentijdse uitbetaling van vakantiedagen.
2.15 In een op 17 augustus 2005 gehouden AVA zijn de ter vergadering van 12 mei 2005, 20 mei 2005 en 29 juli 2005 genomen besluiten voor zoveel nodig bevestigd.
3 De vordering in conventie
De vordering luidt om bij vonnis, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
1. te verklaren voor recht
a. dat [Y] schadeplichtig is jegens [X];
b. dat [Y] schadeplichtig is jegens K&V;
c. dat [X] gerechtigd is de eventueel verschuldigde koopprijs te verrekenen met de door [Y] verschuldigde schadevergoeding.
2. [Y] te veroordelen:
2.1 tot betaling aan [X] van € 250.000,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 augustus 2005 tot aan de dag van betaling;
2.2 tot betaling aan K&V van € 95.000,-- te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 17 augustus 2005 tot aan de dag van betaling;
2.3 tot betaling van de kosten van dit geding, waaronder de kosten van de door [X] en K&V ten laste van [Y] op 19, 20 en 22 juli 2005 gelegde conservatoire beslagen;
3. [Y] te veroordelen tot levering van de resterende 19 aandelen in het kapitaal van K&V aan [X] of aan door [X] aan te wijzen (rechts)personen:
primair:
binnen 14 dagen na het in dezen te wijzen vonnis, zonodig met toepassing van artikel 6:230 lid 2 BW, één en ander op straffe van een dwangsom van € 5.000,-- per dag dat [Y] in gebreke blijft aan zijn leveringsverplichtingen te voldoen;
subsidiair:
op de in de Koopovereenkomst overeengekomen tijdstippen, met dien verstande dat de eerste vijf aandelen welke op 31 juli 2005 geleverd hadden moeten worden, door [Y] binnen 14 dagen na het in dezen te wijzen vonnis dienen te worden geleverd, één en ander op straffe van een dwangsom van € 5.000,-- per dag dat [Y] in gebreke blijft aan zijn leveringsverplichtingen te voldoen;
1. De gevolgen van de tussen [X] en [Y] op 25 mei gesloten koopovereenkomst op basis van artikel 6:230 lid 2 zodanig te wijzigen dat:
a. de koopsom wordt verminderd tot nihil;
b. [Y] wordt (lees:) verplicht tot levering ineens van de resterende aandelen;
2. [Y] te veroordelen tot levering van de resterende 19 aandelen in het kapitaal van K&V aan [X] of aan door [X] aan te wijzen (rechts)personen, binnen 14 dagen na het in dezen te wijzen vonnis, één en ander op straffe van een dwangsom van € 5.000,-- per dag dat [Y] in gebreke blijft aan zijn leveringsverplichtingen te voldoen;
3. [Y] te veroordelen tot betaling aan:
3.1 [X] van € 131.250,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 augustus 2005 tot aan de dag van betaling;
3.2 K&V van € 95.000,-- te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 17 augustus 2005 tot aan de dag van betaling;
3.3 de kosten van dit geding, waaronder de kosten van het door [X] en K&V ten laste van [Y] op 19, 20 en 22 (juli) 2005 gelegde conservatoire beslagen;
1. de vernietiging uit te spreken van de tussen [X] en [Y] op 25 mei 2005 gesloten koopovereenkomst;
2. [Y] te veroordelen tot betaling aan:
2.1 [X] van € 131.250,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 augustus 2005 tot aan de dag van betaling;
2.2 K&V van € 95.000,-- te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 17 augustus 2005 tot aan de dag van betaling;
2.3 de kosten van dit geding, waaronder de kosten van het door [X] en K&V ten laste van [Y] op 19, 20 en 22 (juli) 2005 gelegde conservatoire beslagen.
[X] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat [Y] hem heeft misleid en de verstrekte garanties heeft geschonden. Voorts heeft [Y], aldus [X], als bestuurder van K&V jegens hem onrechtmatig gehandeld door met name na de aandelenoverdracht gelden aan de vennootschap te onttrekken, en zijn zoon en zijn vriendin [vriendin Y] te bevoordelen ten koste van de vennootschap.
K&V heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [Y] in strijd met het bepaalde in artikel 2:9 BW zijn taken als bestuurder niet behoorlijk heeft vervuld.
4 Het verweer in conventie
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [X] en K&V in de kosten van het geding. Op de inhoud van het verweer van [Y] wordt waar nodig bij de beoordeling nader ingegaan.
5 De vordering in reconventie
De vordering luidt om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
A. [X] te veroordelen aan [Y] te betalen een bedrag van € 118.750,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2005 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [X] in de kosten van het geding;
B. K&V te veroordelen aan [Y] te betalen:
- € 6.435,30 bruto ter zake van achterstallig salaris en vakantiegeld, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2005 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 17.716,08 bruto als gefixeerde schadevergoeding ter zake van de onregelmatigheid van (het ontslag) aan [Y] gegeven, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2005;
- een schadevergoeding van € 239.167,-- althans € 139.514,-- althans een in goede justitie te bepalen bedrag ter zake van kennelijk onredelijk ontslag;
- € 62.120,51 als rekening-courantvordering, te vermeerderen met de overeengekomen rente van 4% vanaf 1 juli 2005 tot aan de dag der algehele voldoening;
- de kosten van het geding.
Aan de vordering tegen [X] heeft [Y] ten grondslag gelegd dat [X] op grond van artikel 6:80 BW in verzuim is geraakt en dat hij daarom gehouden is het gehele restant van de koopsom ad € 118.750,-- te voldoen.
Aan de vordering tegen K&V heeft [Y] ten grondslag gelegd dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig en daarom onregelmatig is gegeven en dat dit ontslag kennelijk onredelijk is, dat hij aanspraak heeft op achterstallig loon tot de datum van ontslag en op terugbetaling van aan K&V geleende gelden.
6 Het verweer in reconventie
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [Y] in de kosten van het geding. Op de inhoud van het verweer wordt waar nodig bij de beoordeling nader ingegaan.
7.1 De vordering van [X] komt er primair op neer dat hij een schadevergoeding vordert van € 250.000,--, met daarnaast nakoming van de overeenkomst door [Y].
De schadevergoeding dient in de visie van [X] te worden voldaan door betaling van € 131.250,-- en kosteloze overdracht van de resterende aandelen.
7.2 In de stellingen van [X] zijn enkele verwijten aan [Y] begrepen die hem, [X], rechtstreeks raken, en enkele waardoor hetzij K&V, hetzij Akoja zouden zijn benadeeld.
7.3 Wat de laatste categorie betreft: daarbij gaat het om gestelde benadeling van K&V door instandhouding van de arbeidsovereenkomst met [zoon Y] na zijn hersteld verklaring zonder hetzij werkhervatting, hetzij een einde van het dienstverband na te streven, de voordelen die mevrouw [vriendin Y] zonder goede grond zou hebben genoten, de gestelde onttrekking van gelden aan K&V, het bedingen van een te geringe tegenprestatie voor het gebruik van de dienstwoning en benadeling van K&V en/of Akoja door de gang van zaken rond de uitoefening van de koopoptie. Daarbij verdient opmerking dat de door [X] in dit verband gestelde voorvallen alle hebben plaatsgevonden na de verkoop van de aandelen in K&V door [Y] aan [X] c.s., zodat deze geen rol spelen bij de vraag of er sprake is van wanprestatie onder de koopovereenkomst en bij de vraag of deze tot stand is gekomen onder invloed van dwaling.
7.4 Voor deze onderdelen van (de onderbouwing van) de vordering tot schadevergoeding geldt dat [X] niet heeft uiteengezet op welke grond de eventueel aan K&V toegebrachte schade in enig opzicht aan [X] zelf schade heeft berokkend. In zoverre kan niet worden geoordeeld dat [Y] jegens [X] schadeplichtig is geworden.
Voor zover [X] daarbij (mede) het oog heeft op een waardevermindering van de aandelen in K&V als gevolg van (nog) niet aan K&V vergoede schade, kan dat niet tot een ander oordeel leiden, omdat hij als aandeelhouder op grond van dit (aanvankelijk, zolang eventuele schade nog niet aan K&V zou zijn vergoed) voor hem ontstane nadeel in beginsel niet een eigen vordering tot schadevergoeding geldend kan maken tegen de derde die de vennootschap schade heeft berokkend. [X] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die op dat uitgangspunt een uitzondering kunnen rechtvaardigen.
7.5 Hetgeen hiervoor is overwogen, is van overeenkomstige toepassing op de klacht van [X] dat [Y] heeft nagelaten bij de uitoefening van de koopoptie prijsvaststelling door deskundigen te laten plaatsvinden, waarbij, zo begrijpt de rechtbank, tevens rekening gehouden had kunnen worden met de feitelijke beperkingen die aan de onroerende zaak waren verbonden.
Immers, de stellingen van [X] komen er in dit verband op neer dat het aanvankelijk K&V was die schade leed doordat zij tot betaling van een te hoge koopsom voor de onroerende zaak was verbonden, waarop de zaak voor deze te hoge prijs is doorverkocht en geleverd aan Akoja B.V.
Op gronden als hiervoor is overwogen, kan niet worden aangenomen dat deze gang van zaken, die door [Y] overigens gemotiveerd is weersproken, [X] zelf schade heeft berokkend, op grond waarvan hij aanspraak zou kunnen maken op schadevergoeding.
7.6 Wat betreft de verwijten aan [Y] die in beginsel wel kunnen hebben geleid tot schade die [X] zelf heeft geleden, wordt het volgende overwogen.
7.7 Het zwaartepunt ligt in het verwijt dat de voorraad onderdelen een beduidend lagere actuele waarde vertegenwoordigt dan de ruim € 310.000,--, waarvoor deze voorraad tegen historische kostprijs was opgenomen in de balans per ultimo 2003.
Tussen partijen is overigens niet in geschil dat waardering tegen historische kostprijs op zichzelf een toegelaten wijze van waarderen is.
7.8 Voorts is niet in geschil dat deze balans is opgemaakt overeenkomstig de bij de vennootschap gebruikelijke bestendige gedragslijnen. In het licht daarvan bieden de stellingen van [X] onvoldoende aanknopingspunt voor de juistheid van zijn observatie dat er sprake is van een – kennelijk met het oog op de overname – ‘opgepoetste’ balans.
7.9 Noch uit deze balans, noch uit de toelichting daarbij, zo heeft [X] met recht aangevoerd, kan worden afgeleid dat deze voorraad is gewaardeerd tegen historische kostprijs en er is inderdaad geen voorziening voor incourantheid opgenomen. Hetzelfde geldt voor de balans per ultimo 2002, de meest recente jaarrekening waarop de balansgarantie in de leveringsakte ziet.
7.10 Onweersproken staat verder vast dat [X], die bekend is met de branche en die in ieder geval tot op zekere hoogte het bedrijf [Y] kende, voorafgaande aan de koop de voorraad zelf in ogenschouw heeft genomen, dat hij de jaarrekeningen van K&V aandachtig heeft bestudeerd, dat hij met zijn adviseur de accountant van K&V heeft bezocht om de jaarstukken te bespreken, waarbij de waarderingsmaatstaf van de voorraad met zoveel woorden aan de orde is geweest, en dat de adviseur van [X] zich bij die gelegenheid op het standpunt heeft gesteld dat de voorraad geen waarde had, althans een waarde die de prijs van oud ijzer niet overschrijdt.
7.11 Wat betreft de schending van garanties die [X] mede aan zijn vordering ten grondslag legt, geldt het volgende.
Voor de koop was al duidelijk dat er een verschil van inzicht bestond omtrent de waarde, althans de in de balans opgenomen waarde van de handelsvoorraad, waarbij men zich van de zijde van [X] op het standpunt heeft gesteld dat de voorraad (zo goed als) niets waard was.
7.12 Onder deze omstandigheden komt [X] geen beroep toe op de in de leveringsakte opgenomen algemene garantie dat de balans een getrouw en duidelijk beeld geeft van de grootte van het vermogen van de vennootschap, noch op het bepaalde in artikel 2:249 BW, en hem komt in dit verband evenmin een beroep toe op de in de koopovereenkomst opgenomen garantie dat [Y] geen relevante informatie heeft verzwegen, omdat hij al gerede twijfel koesterde omtrent het verschil tussen de vermelde historische kostprijs van de voorraad en de actuele waarde daarvan.
Een en ander zou mogelijk anders kunnen zijn indien afzonderlijk ‘de waarde’ van de voorraad was gegarandeerd, maar daarvan is geen sprake.
In het midden kan daarom blijven of [Y] zich met recht op het standpunt stelt dat de garanties in de leveringsakte zonder zijn instemming daarin zijn opgenomen.
7.13 In zoverre leidt een eventuele schending van garanties er dus ook niet toe dat [X] jegens [Y] aanspraak heeft op schadevergoeding.
7.14 Wat betreft de arbeidsrechtelijke positie van [zoon Y] voorafgaande aan de verkoop van de aandelen, geldt dat [X] zich met recht op het standpunt stelt dat [Y] hem had moeten melden dat niet alleen [zoon Y] maar ook hijzelf van oordeel was dat [zoon Y] ten onrechte hersteld was verklaard.
Een zuivere beoordeling in een dergelijk geval, waarin een naast familielid is betrokken, luistert immers eens te meer nauw, en bij een betrekkelijk kleine onderneming als die van K&V is het een relatief groot financieel risico, indien betalingen onder de ziekteverzuimpolis zouden uitblijven indien de hersteld verklaring toch juist blijkt.
[Y] echter gemotiveerd weersproken dat dit risico zich heeft verwezenlijkt, nadat [X] zich aanvankelijk op het standpunt stelde dat de verzekeraar niet had uitbetaald, althans ter zake een claim heeft gedaan, althans zich alle rechten heeft voorbehouden. [X] heeft daartegenover onvoldoende nader onderbouwd dat er sprake is van schade, zodat ook in dit opzicht het beroep op schending van de garantie dat alle relevantie inlichtingen zijn gegeven, faalt
7.15 De vordering tot het geven van een verklaring voor recht dat [Y] jegens [X] schadeplichtig is, moet op de gronden als hiervoor is overwogen worden afgewezen. Van verrekening van een schadevergoeding met de resterende koopprijs van de aandelen kan daarom evenmin sprake zijn.
7.16 [X] heeft nakoming van de overeenkomst gevorderd naast schadevergoeding. Onderbelicht is gebleven of [X] mede heeft beoogd zelfstandig, dus afgezien van zijn schadeclaim, nakoming te vorderen. [X] zal in de gelegenheid worden gesteld zich daarover bij gelegenheid van een te bepalen comparitie van partijen uit te laten op de wijze zoals hierna is vermeld.
7.17 Wat betreft het beroep op dwaling wordt thans reeds als volgt overwogen.
7.18 Onder de omstandigheden zoals deze onder 7.10 zijn weergegeven zou het op de weg van [X] hebben gelegen om nader toe te lichten waarom hij met de kennis en de vragen die hij had niettemin tot de koop bewogen is door de presentatie van een balans waarin een zijns inziens te hoge waarde aan de voorraad is toegekend. Deze toelichting is niet gegeven. Het beroep op dwaling moet daarom als ongegrond worden verworpen, waarmee het lot van de subsidiaire en meer subsidiaire vordering is gegeven.
7.19 Elke bestuurder is tegenover de rechtspersoon gehouden tot een behoorlijke vervulling van de hem opgedragen taak, zo bepaalt artikel 2:9 lid 1 BW. K&V grondt haar vordering, waartoe zij vijf afzonderlijke verwijten aan [Y] heeft aangedragen, op schending van die verplichting.
7.20 Ten aanzien van elk daarvan moet worden beoordeeld of [Y] een zodanig ernstig verwijt treft, dat hij als bestuurder aansprakelijk is voor de schade die daaruit voortvloeit voor K&V.
7.21 [Y] heeft gemotiveerd weersproken dat [zoon Y] niet meer arbeidsongeschikt ten tijde van diens hersteldverklaring, en dat hij ook goede gronden had om te menen dat diens arbeidsongeschiktheid voortduurde. Aannemelijk is geworden dat het niet mogelijk is gebleken ter zake van de hersteld verklaring een second opinion in te winnen omdat werkgever en werknemer niet van mening verschilden omtrent het voortduren van de arbeidsongeschiktheid. Daar komt bij dat, zoals hiervoor onder 7.14 is overwogen, in dit geding niet kan worden aangenomen dat voor K&V schade is voortgevloeid uit het nalaten van het aansturen op werkhervatting, hetzij beëindiging van het dienstverband met [zoon Y]
De slotsom moet zijn dat K&V ter zake onvoldoende nader heeft onderbouwd dat [Y] op dit punt een ernstig verwijt treft en dat dientengevolge schade is opgetreden die hij dient te vergoeden.
7.22 Tegenover de gemotiveerde betwisting van [Y] dat [vriendin Y] meer is toegekomen dan waar zij recht op had, heeft K&V niet, althans niet voldoende gemotiveerd nader uiteengezet dat zij op dit punt schade heeft geleden. Ook dit verwijt kan om die reden leiden tot toewijzing van een vordering op de voet van artikel 2:9 BW.
7.23 Op gronden als hierna in reconventie onder 7.46 is overwogen, gaat de rechtbank ervan uit dat [Y] een aanzienlijke lening aan K&V had uitstaan en acht zij het aannemelijk dat de hem verweten betaling van € 15.000,-- inderdaad kan worden aangemerkt als een gedeeltelijke terugbetaling op die lening. Er zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd die niettemin de slotsom kunnen wettigen dat die betaling door K&V aan [Y] als een ongeoorloofde privé-onttrekking kan worden aangemerkt. Ook op dit punt strandt de vordering van K&V.
7.24 [Y] heeft betwist dat hij een kastekort heeft doen ontstaan. Het verwijt van K&V dat hij een nader te bepalen kastekort heeft laten ontstaan, is te vaag om tot toewijzing van een schadevergoeding ter zake te kunnen leiden.
7.25 Ook indien juist is, dat [Y] zichzelf deels in strijd met het bepaalde in artikel 7:640 BW niet-genoten vakantiedagen heeft doen uitbetalen, volgt daaruit nog niet dat K&V daardoor in enig opzicht schade heeft geleden. Bij gebreke van voldoende nadere onderbouwing kan ook dit verwijt niet tot een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van K&V leiden.
7.26 De slotsom is, nu geen van de verwijten voldoende stand houden, dat de vordering van K&V niet toewijsbaar is.
7.27 [Y] heeft aan zijn vordering tegen [X] ten grondslag gelegd dat is voldaan aan de voorwaarde als bedoeld in artikel 6:80 lid 1 aanhef en onder c BW, hetgeen met zich brengt dat de gevolgen van niet-nakoming vervroegd zijn ingetreden.
[X] heeft betwist dat hij een brief van 27 mei 2005 heeft ontvangen waarbij [Y] hem een termijn heeft gesteld zich bereid te verklaren zijn verplichtingen na te komen.
7.28 In het midden kan blijven of [X] bedoelde brief heeft ontvangen.
Immers, ook indien die brief wel door [X] is ontvangen en een reactie daarop is uitgebleven, heeft dat, anders dan [Y] meent, niet tot gevolg dat het resterende deel van zijn vordering tot betaling van de koopsom voor de nog te leveren tranches van de verkochte aandelen inééns volledig vervroegd opeisbaar is geworden.
7.29 Het bepaalde in artikel 6:80 BW brengt met zich dat in een aantal nader omschreven gevallen de gevolgen van niet-nakoming vervroegd intreden. Het recht nakoming te vorderen is echter niet een gevolg van de niet-nakoming, en het intreden van het verzuim vóór opeisbaarheid brengt geen wijziging in het moment waarop de vordering opeisbaar wordt. Voor de wettelijke rente, ten slotte, blijft ook wanneer het verzuim vervroegd intreedt, het oorspronkelijke tijdstip waarop deze ingaat ongewijzigd, zo volgt uit het tweede lid van dat artikel.
7.30 Artikel 6:80 BW biedt daarom geen zelfstandige grond voor toewijzing van de vordering. Dat brengt niet met zich dat [Y] geen recht meer zou hebben op nakoming van het resterende deel van de koopovereenkomst.
Nog niet aan de orde gekomen is de vraag of [Y] bij deze stand van zaken beoogd heeft het mindere, te weten nakoming overeenkomstig het daartoe tussen partijen vastgestelde schema, te vorderen. [Y] zal in de gelegenheid worden gesteld zich daarover ter comparitie uit te laten op de wijze zoals hierna is vermeld.
7.31 Tussen partijen is niet de (uiteindelijke) rechtsgeldigheid van het besluit van de AVA tot ontslag van [Y] als statutair directeur in geschil, en voorts is niet in geschil dat de arbeidsovereenkomst tussen [Y] en K&V met de opzegging tegen 1 augustus 2005 is geëindigd. Daarvan zal dan ook bij de verdere beoordeling worden uitgegaan.
7.32 Tegen de vordering tot betaling van loon met nevenvorderingen over de periode tot 1 augustus 2005 is geen verweer gevoerd. Deze vordering is daarmee toewijsbaar, eventueel met een zekere matiging van de wettelijke verhoging.
7.33 Indien geoordeeld moet worden dat de verwijten die aan het ontslag wegens een dringende reden ten grondslag zijn gelegd dat ontslag niet kunnen dragen, dan is daarmee gegeven dat het ontslag in ieder geval onregelmatig, dat wil zeggen zonder inachtneming van de geldende opzegtermijn, is gegeven.
7.34 [Y] heeft zich op het standpunt gesteld dat het [betrokkene] als directeur van K&V niet vrijstond in aanvulling op de door de AVA geformuleerde ontslaggronden nadere gronden toe te voegen. Uit de reactie van K&V daarop volgt dat met dat schrijven slechts is beoogd het besluit van de AVA op 29 juli 2005, dat in afwezigheid van [Y] is genomen, aan hem mee te delen en te bevestigen.
Bij de beoordeling van de ontslaggronden zal daarom worden uitgegaan van die verwijten die zoals blijkt uit de notulen van de betreffende AVA aan het ontslagbesluit van de AVA ten grondslag zijn gelegd en wel, gelet op het bepaalde in artikel 7:677 lid 1, eerste volzin, BW, zoals deze aan [Y] zijn medegedeeld.
7.35 Het gaat daarbij om – kort weergegeven – onttrekking van gelden aan de onderneming, waarbij het volgens de brief van [betrokkene] gaat om verkopen die niet in de administratie zijn verantwoord en om uitbetaling van niet-genoten vakantiedagen, en om het feit dat de dienstwoning aan een oud-werknemer in gebruik is gegeven zonder dat daar een geldelijke vergoeding tegenoverstaat.
7.36 Omdat uit de brief van [betrokkene] d.d. 1augustus 2005 kan worden afgeleid dat bedoeld is elk van de opgegeven redenen afzonderlijk als dringende reden aan het ontslag ten grondslag te leggen, zullen die redenen hierna elk afzonderlijk hierna worden beoordeeld.
7.37 [Y] heeft het in algemene bewoordingen geformuleerde verwijt dat er sprake was van verkopen die buiten de administratie van K&V zijn gehouden weersproken. K&V heeft er daarop mee volstaan te stellen dat zij al uitvoerig belicht heeft waarom zij [Y] ervan beschuldigt dat hij zich heeft verrijkt ten koste van de vennootschap. K&V heeft daarmee, hoewel dat in dit geding op haar weg lag, dit verwijt onvoldoende nader geconcretiseerd. Reeds daarom moet aan dit verwijt worden voorbijgegaan.
7.38 Artikel 7:640 BW bepaalt dat de werknemer tijdens de duur van zijn arbeidsovereenkomst geen afstand kan doen van zijn aanspraak op vakantie tegen een schadevergoeding, behoudens voor zover het bovenwettelijke vakantiedagen betreft. De ratio daarvan is dat het belang dat tot een zeker minimum daadwerkelijk vakantie wordt genoten van een zodanig groot gewicht wordt geacht, dat het daarom de werkgever niet is toegestaan dit minimum aan vakantie af te kopen. Gelet op de bedoeling van dat verbod, in dit geval de bescherming van [Y] als werknemer, is de omstandigheid dat [Y] zich met de uitbetaling van een bedrag van € 1.377,07 voor een zeker, in dit geding niet nader gespecificeerd deel bovenwettelijke vakantiedagen heeft doen uitbetalen, van onvoldoende gewicht om aangemerkt te kunnen worden als dringende reden.
7.39 K&V heeft niet weersproken dat de dienstwoning reeds meer dan tien jaren bij de oud-werknemer [oud-werknemer] in gebruik is terwijl hij als tegenprestatie voor K&V uitsluitend enkele hand- en spandiensten verricht. K&V, op wie in dit verband de stelplicht rust, heeft niet nader toegelicht waarom dit verwijt niettemin ook thans nog steeds aangemerkt zou kunnen worden als een dringende reden voor onverwijlde opzegging van de arbeidsovereenkomst. Ook die ontslaggegrond houdt daarom in rechte geen stand.
7.40 De tussenconclusie moet zijn dat de aan [Y] medegedeelde gronden geen rechtvaardiging opleveren voor een onverwijlde opzegging van diens arbeidsovereenkomst. Dat brengt met zich dat K&V op de voet van het bepaalde in artikel 7:677 lid 1 laatste volzin BW schadeplichtig is.
7.41 Tegen de hoogte van het in dit verband gevorderde gefixeerde schadevergoeding is geen afzonderlijk verweer gevoerd. De vordering van [Y] tot betaling van € 17.716,08 bruto, ter vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2005 is daarom toewijsbaar.
7.42 Ingevolge het bepaalde in artikel 7:681 lid 2 BW kan de opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever onder andere kennelijk onredelijk geacht worden wanneer de opzegging geschiedt wegens een valse of voorgewende reden en wanneer, mede in aanmerking genomen de voor de werknemer getroffen voorzieningen en de voor hem bestaande mogelijkheden om ander passend werk te vinden, de gevolgen van de opzegging voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de opzegging. Stelplicht en eventuele bewijslast rusten in dit verband als hoofdregel op de werknemer.
7.43 Gelet op hetgeen bij re- en dupliek in reconventie omtrent de vordering uit kennelijk onredelijk ontslag is aangevoerd, is tussen partijen niet langer in geschil dat het vennootschappelijke besluit tot ontslag van [Y] uiteindelijk rechtsgeldig tot stand is gekomen.
Tegen die achtergrond verstaat de rechtbank de stellingen van [Y] in dit verband aldus, dat hij zijn vordering met name grondt op de omstandigheid dat K&V hem geen vergoeding heeft aangeboden overeenkomstig wat [Y] als zijn meest recente arbeidsovereenkomst aanduidt, en dat daarbij mede de overige omstandigheden zoals arbeidsverleden en gebrek aan kansen op de arbeidsmarkt een rol spelen.
7.44 K&V heeft weersproken dat die arbeidsovereenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen. Zij heeft daartoe onder meer, bij dupliek in reconventie, aangevoerd dat [Y] wegens tegenstrijdig belang geen aanspraken kan ontlenen aan die arbeidsovereenkomst. [Y] zal alsnog bij gelegenheid van de te gelasten comparitie van partijen in de gelegenheid worden gesteld daarop te reageren op de wijze zoals hierna is vermeld.
7.45 Voorts behoeft de rechtbank van [Y] nadere toelichting omtrent zijn stelling dat slechts gezocht is naar een stok om de hond te slaan. Hoewel de conclusie van eis in reconventie (pag. 15, slotzin van de 1e alinea) gelezen kan worden als een feitelijke beschrijving van [Y] van de gang van zaken in de AVA, is daarmee mogelijk (tevens) beoogd aan te voeren dat het ontslag heeft plaatsgevonden onder opgave van een voorgewende of valse reden als bedoeld in artikel 7:681 lid 2 aanhef en sub a BW, ter zake waarvan in beginsel stelplicht en bewijslast op [Y] rusten. [Y] zal zich daarover nog moeten uitlaten.
7.46 Bij conclusie van eis in reconventie heeft [Y] uiteengezet dat per 31 december 2004 in rekening-courant een vordering op K&V openstaat van € 77.120,51. Nadat K&V op dit punt verweer had gevoerd, heeft [Y] zijn vordering bij repliek in reconventie nader onderbouwd door overlegging van kopieën van een grootboekkaart ter zake van R/c directie, van een brief van de accountant van K&V, en van een rekeningafschrift waaruit een betaling aan K&V van € 50.000,-- ter zake van ‘lening van privé aan BV’ blijkt. Bij conclusie van dupliek heeft K&V dit punt verder onbesproken gelaten. Aldus is er niet, althans niet langer voldoende gemotiveerd verweer gevoerd tegen dit onderdeel van de vordering, zodat ook deze in zoverre voor toewijzing gereed ligt.
in conventie en in reconventie:
7.47 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden in afwachting van de comparitie van partijen, die mede benut zal kunnen om de mogelijkheden voor een schikking te onderzoeken.
[X] dient zijn onder 7.16 bedoelde reactie, en [Y] zijn onder 7.30, 7.44 en 7.45 bedoelde uitlatingen in schriftelijke vorm te doen en op voorhand aan de rechter en aan de advocaat van de wederpartij te zenden.
in conventie en in reconventie,
alvorens verder te beslissen,
beveelt partijen, [Y] en [X] in persoon, en K&V deugdelijk vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is, vergezeld door hun raadslieden te verschijnen in het gebouw van deze rechtbank voor de rechter mr. A.J.P. van Essen, op woensdag 30 januari 2008 van 13.30 tot 15.00 uur tot het verschaffen van de onder 7.16, 7.30, 7.44 en 7.45 bedoelde inlichtingen, en om de mogelijkheden van een schikking te onderzoeken;
bepaalt dat bescheiden die op de zaak betrekking (kunnen) hebben en die nog niet in de procedure zijn overgelegd, door de betreffende partij uiterlijk twee weken vóór de zitting aan de rechter (sector civiel recht, afdeling planningsadministratie, kamer E 12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam) en aan de wederpartij dienen te worden toegezonden;
beveelt dat partijen de onder 7.47 bedoelde bescheiden uiterlijk twee weken vóór de zitting aan de rechter en aan de wederpartij zullen toezenden.
Dit vonnis is gewezen door mr A.J.P. van Essen en in het openbaar uitgesproken.
196