ECLI:NL:RBROT:2007:BB9239

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
215645 / HA ZA 04-1202
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijwaring in civiele procedure tussen Wagner & Partners B.V. en F. van Lanschot Bankiers N.V. met betrekking tot zorgplicht en aansprakelijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 oktober 2007 uitspraak gedaan in een vrijwaringsprocedure tussen Wagner & Partners B.V. en F. van Lanschot Bankiers N.V. Wagner had in de hoofdzaak een vordering tegen Van Lanschot ingesteld, maar deze was afgewezen. In de vrijwaringsprocedure vorderde Wagner dat Van Lanschot aansprakelijk zou worden gesteld voor schade die Wagner mogelijk zou moeten vergoeden aan de eisers in de hoofdzaak. De rechtbank oordeelde dat de zorgplicht van Van Lanschot niet zo ver strekte dat zij [X] diende te waarschuwen voor de risico's van de beleggingen, aangezien de advisering in handen van Wagner was. De rechtbank concludeerde dat Van Lanschot niet tekort was geschoten in haar verplichtingen jegens [X]. Wagner werd als geheel in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van de vrijwaringsprocedure. De rechtbank wees de vordering van Wagner af en bepaalde dat de proceskosten binnen 14 dagen na betekening van het vonnis aan Van Lanschot moesten worden voldaan, met wettelijke rente vanaf de 14e dag indien dit niet gebeurde. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft geen kostenveroordeling ten aanzien van het geding in reconventie uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 215645 / HA ZA 04-1202
Uitspraak: 17 oktober 2007
VONNIS van de meervoudige kamer in de vrijwaringszaak van:
de besloten vennootschap WAGNER & PARTNERS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in conventie in vrijwaring,
verweerster in voorwaardelijke reconventie in vrijwaring,
procureur mr. J. Kneppelhout,
advocaat mr. W.P. den Hertog te ’s-Gravenhage,
- tegen -
de naamloze vennootschap F. VAN LANSCHOT BANKIERS N.V.,
gevestigd te ’s-Hertogenbosch,
gedaagde in conventie in vrijwaring,
eiseres in voorwaardelijke reconventie in vrijwaring,
procureur mr. S.P.J.F. van Zwanen,
advocaat mr. G.T.J. Hoff te Amsterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als “Wagner” respectievelijk “Van Lanschot”.
1 Het verloop van het geding in vrijwaring
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 20 april 2004;
- conclusie van antwoord in conventie, van eis in reconventie, tevens verzoek geen repliek en dupliek toe te laten, met producties;
- conclusie van repliek in conventie, van antwoord in reconventie, met producties;
- conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in reconventie;
- conclusie van dupliek in reconventie,
- nadere akte in conventie en reconventie aan de zijde van Wagner, met producties;
- nadere akte aan de zijde van Van Lanschot.
2 Het geschil en de beoordeling in conventie
2.1 Wagner heeft in conventie in vrijwaring gevorderd om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Van Lanschot te veroordelen om aan Wagner te betalen datgene waartoe Wagner als gedaagde in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld met veroordeling van Van Lanschot in de kosten van het geding in vrijwaring.
Van Lanschot heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
2.2 De rechtbank heeft in de hoofdzaak bij vonnis d.d. 15 november 2006 Wagner veroordeeld tot betaling aan de eisers in de hoofdzaak (hierna: [X]) tot vergoeding van 50% van hun schade als gevolg van de in het vonnis omschreven tekortkoming, nader op te maken bij staat en voorts de vordering jegens Van Lanschot afgewezen.
In dit vonnis staat – voor zover thans van belang – het volgende vermeld:
“(…)
3.1 De rechtbank gaat uit van de navolgende vaststaande feiten.
- In 1997 heeft [X] na advies van Wagner bij Van Lanschot een hypothecaire lening van fl. 600.000,= afgesloten in aanvulling op een geldlening van fl. 130.000,=. Van het na aankoop van een woning resterende bedrag heeft [X] op advies van Wagner op 8 april 1998 een bedrag van fl. 126.000,= geïnvesteerd in het Holland Selectie Fonds, een beleggingsfonds van Holland Beleggingsgroep BV.
- Op 15 april 1999 heeft [X] met de heer R. van der Ven, werkzaam bij Wagner, een bespreking gehad over de financiële planning. Wagner heeft [X] een financieel plan geadviseerd, waarover een aantal gesprekken heeft plaatsgevonden.
- Het plan hield in dat [X] - in aanvulling op de eerdere leningen - een bedrag van fl. 1.000.000,= zou lenen tegen een rente van 5,5% en van dat bedrag fl. 590.000,= zou beleggen en de rest zou besteden aan een levensverzekering. De rentelasten van de lening zouden worden voldaan door onttrekkingen aan het beleggingsdepot. Volgens een door Wagner opgesteld overzicht (productie 6) zou na 30 jaar (bij een leeftijd van de heer [X] van 73 jaar), na aflossing van de leningen, een bedrag van fl. 927.204,= overblijven.
- Eind 1999 is het financiële plan uitgevoerd. De lening is afgesloten bij Van Lanschot. Als zekerheid is op de beleggingsportefeuille een pandrecht ten behoeve van Van Lanschot gevestigd.
- De beleggingen zijn ondergebracht bij de Holland Beleggingsgroep BV.
- Na een periode van slechte beleggingsresultaten heeft [X] met Wagner contact gehad over het verloop van het plan.
- Na een bespreking in september 2000 heeft Van der Ven geadviseerd een derde van de mixfondsen om te zetten in aandelenfondsen, opdat het depot sneller zou groeien. Dit advies is door [X] uitgevoerd.
- Bij brief van 9 oktober 2001 (productie 16) heeft Wagner bevestigd dat zij heeft geadviseerd het plan niet te beëindigen maar te continueren. Daarbij is verwezen naar een aangepaste planning en naar een bijgevoegd beëindigingsscenario.
- Er zijn diverse besprekingen en een uitvoerige correspondentie tussen [X] en Wagner gevolgd.
- [Betrokkene 1] van Vermogensbeheer BV heeft in opdracht van [X] bij rapport van 1 mei 2002 met betrekking tot het plan zijn analyse en prognose weergegeven (dagvaarding 20 e.v.; productie 41).
- Voorts heeft mr. [betrokkene 2] op 11 december 2002 op verzoek van [X] rapport uitgebracht.
- De uitvoering van het financieel plan is niet beëindigd.
- Ingevolge een beschikking van 10 december 2004 van deze rechtbank heeft een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden, waarbij zijn gehoord de heren [X] (eiser), [getuige A], [getuige B] en [getuige C].
(…)
3.12 [X] legt aan zijn vorderingen op Van Lanschot ten grondslag:
(…)
b. dat Van Lanschot is tekortgeschoten in haar verplichtingen uit de kredietovereenkomsten jegens [X] door te handelen in strijd met de bancaire zorgplicht;
(…)
3.14 Ad b.
[X] baseert de door hem gestelde zorgplicht op artikel 2 van de Algemene Voorwaarden, waarvan onbetwist is dat deze bepaling luidt:
“De bank dient bij haar dienstverlening de nodige zorgvuldigheid in acht te nemen. Zij zal daarbij naar beste vermogen met de belangen van cliënt rekening moeten houden, met dien verstande dat zij niet gehouden is gebruik te maken van haar bekende, niet-openbare informatie, waaronder koersgevoelige informatie.“
Naar het oordeel van de rechtbank strekt deze zorgplicht niet zover dat Van Lanschot [X] diende te waarschuwen voor risico’s verbonden aan de wijze van aanwending van de gelden. Dit geldt temeer nu de desbetreffende advisering in handen van Wagner was en dit bij Van Lanschot bekend was. Van Lanschot heeft hierop in beginsel kunnen vertrouwen.
Dit zou anders kunnen zijn indien er voor Van Lanschot een concrete aanleiding had bestaan om aan te nemen dat de door Wagner jegens [X] in acht te nemen zorgplicht ernstig werd geschonden. [X] heeft hiervoor evenwel onvoldoende gesteld. Anders dan [X] heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat Van Lanschot deze aanleiding niet heeft hoeven zien in de inhoud van het financiële plan zelf in combinatie met de pensioendoelstelling van [X]. In deze procedure is uitsluitend vastgesteld dat de informatieverstrekking door Wagner onvoldoende is geweest. Er zijn onvoldoende concrete feiten of omstandigheden gesteld die tot de conclusie zouden kunnen leiden dat Van Lanschot heeft moeten weten dat de informatieverstrekking door Wagner tekortschoot.
De zorgplicht beperkte zich in casu derhalve tot de beoordeling van de vraag of het verantwoord was aan [X] krediet(en) te verstrekken. Reeds bij conclusie van antwoord (onder 23) heeft Van Lanschot gemotiveerd aangevoerd dat zij daarbij de gehele inkomens- en vermogenspositie van [X] heeft betrokken. Dit heeft Van Lanschot gehandhaafd bij conclusie van dupliek (onder 14), aanvoerend dat [X] kredietwaardig was. [X] heeft deze stellingen niet, althans niet gemotiveerd, weersproken, zodat van de juistheid daarvan in rechte dient te worden uitgegaan. Niet valt in te zien dat het op de weg van Van Lanschot had gelegen dienaangaande meer gegevens te overleggen in deze procedure.
De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de uit de kredietovereenkomst voortvloeiende zorgplicht van Van Lanschot.
(…)”.
2.3 Wagner heeft oorspronkelijk aan haar vordering in vrijwaring ten grondslag gelegd dat indien zowel Wagner als Van Lanschot aansprakelijk worden gehouden voor dezelfde schade beide daarvoor hoofdelijk aansprakelijk zijn. De onderlinge draagplicht dient vervolgens vast te worden gesteld om een eventuele regresvordering mogelijk te maken, aldus Wagner.
De rechtbank constateert dat nu in de hoofdzaak de vordering jegens Van Lanschot is afgewezen, voormelde grondslag is weggevallen, zodat de vordering van Wagner op die grondslag niet kan worden toegewezen.
2.4 In haar nadere akte in conventie en reconventie in vrijwaring heeft Wagner nog betoogd dat het oordeel in de hoofdzaak dat Van Lanschot niet aansprakelijk is jegens [X] onjuist is. Van Lanschot was geheel op de hoogte van het financiële plan en daarmee van de bestemming die [X] aan het geleende geld wilde geven. Zij heeft die bestemming ten eigen voordele aangewend door de aldus verkregen effecten tot zekerheid op te eisen. Onder die omstandigheden rustte op haar een zelfstandige informatieplicht. Op zijn minst had Van Lanschot zich ervan dienen te vergewissen dat [X] inzicht had in de risico’s en/of dat Wagner die risico’s had medegedeeld. Nu zij dit heeft nagelaten, is Van Lanschot toerekenbaar tekortgeschoten in haar verplichtingen jegens [X] en dient zij (mede) de schadevergoedingsplichten van Wagner jegens [X] te dragen.
Van Lanschot heeft gemotiveerd verweer gevoerd, daartoe stellende dat een zelfstandige informatieplicht van Van Lanschot omtrent de risico’s van beleggingen niet kan worden gegrond op het enkele feit dat Van Lanschot wist van het financiële plan en dat de door [X] aangekochte beleggingen dienden als onderpand voor de door Van Lanschot verstrekte lening.
De rechtbank ziet in hetgeen door Wagner in deze procedure nog is aangevoerd onvoldoende aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan hetgeen in de hoofdzaak onder 3.14 ad b. is overwogen. De rechtbank had in de hoofdzaak reeds in haar overwegingen betrokken dat Van Lanschot op de hoogte was van het financiële plan en de pensioendoelstelling van [X]. Ook in onderhavige procedure komt de rechtbank tot het oordeel dat de zorgplicht van Van Lanschot niet zover strekte dat zij [X] diende te waarschuwen voor risico’s verbonden aan de wijze van aanwending van de gelden. Nu de desbetreffende advisering in handen van Wagner was en dit bij Van Lanschot bekend was, mocht Van Lanschot hierop in beginsel vertrouwen.
Gezien het voorgaande komt de rechtbank ook in onderhavige procedure tot het oordeel dat er geen sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de uit de kredietovereenkomst voorvloeiende zorgplicht van Van Lanschot. De vordering in vrijwaring ligt mitsdien voor afwijzing gereed.
2.5 Wagner zal als de geheel in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in de vrijwaringsprocedure. Van Lanschot heeft verzocht daarbij te bepalen dat indien de proceskosten niet binnen 14 dagen na betekening van onderhavig vonnis aan Van Lanschot zijn voldaan daarover vanaf de 14e dag na betekening wettelijke rente wordt berekend. Dit verzoek wordt toegewezen.
3 Het geschil en de beoordeling in voorwaardelijk reconventie
3.1 Voor het geval Wagner en Van Lanschot in de hoofdzaak hoofdelijk veroordeeld worden tot vergoeding van schade van [X] heeft Van Lanschot in reconventie in vrijwaring gevorderd – verkort weergegeven – Wagner te veroordelen alle schade die Van Lanschot heeft vergoed aan [X] op grond van het vonnis in de hoofdzaak aan Van Lanschot te vergoeden, met veroordeling van Wagner in de kosten van de vrijwaringsprocedure.
Wagner heeft gemotiveerd verweer gevorderd.
3.2 Nu in de hoofdzaak de vordering jegens Van Lanschot is afgewezen, is de voorwaarde waaronder de reconventionele vordering is ingesteld niet vervuld, zodat de rechtbank niet toekomt aan een beoordeling van deze vordering. In het midden kan derhalve blijven de door Wagner opgeroepen vraag of het instellen van een vrijwaringsvordering bij wege van een eis in reconventie in een andere vrijwaringsprocedure mogelijk is.
3.3 Gezien de samenhang tussen de gedingen in conventie en in reconventie en de summiere bespreking van de voorwaardelijke reconventionele vordering in de door Van Lanschot genomen conclusies en nadere akte, zal de rechtbank geen kostenveroordeling ten aanzien van het geding in reconventie uitspreken.
4 De beslissing in vrijwaring
De rechtbank,
wijst af de vordering van Wagner;
veroordeelt Wagner in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Van Lanschot bepaald op nihil aan verschotten en op € 2.842,- aan salaris voor de procureur;
bepaalt dat indien voormelde proceskosten niet binnen 14 dagen na betekening van onderhavig vonnis aan Van Lanschot zijn voldaan daarover vanaf de 14e dag na betekening wettelijke rente wordt berekend;
verklaart dit vonnis voor zover het de veroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.A.M. Cooijmans, mr. M. Fiege en mr. C. Bouwman..
Uitgesproken in het openbaar.
204/1694/1729