ECLI:NL:RBROT:2007:BB8627

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
293492 / HA RK 07-207
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen kantonrechter in strafzaak

In deze zaak heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Rotterdam op 22 november 2007 een wrakingsverzoek afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoeker die eerder een andere kantonrechter had gewraakt. De wrakingskamer heeft kennisgenomen van het griffiedossier van de strafzaak en de omstandigheden rondom het wrakingsverzoek. Verzoeker had verzocht om uitstel van de behandeling van het wrakingsverzoek, omdat hij een klacht had ingediend tegen de kantonrechter bij de procureur-generaal van de Hoge Raad. De wrakingskamer heeft dit verzoek om uitstel afgewezen, omdat verzoeker niet ter zitting was verschenen en geen nadere informatie had verstrekt over de termijn van afhandeling van zijn klacht.

De wrakingskamer heeft vervolgens beoordeeld of de vrees van verzoeker dat de kantonrechter vooringenomen zou zijn, objectief gerechtvaardigd was. De kamer oordeelde dat dit niet het geval was. Het feit dat de strafprocedure niet door de oorspronkelijke kantonrechter werd voortgezet, maar door een andere kantonrechter, was geen grond voor wraking. De wrakingskamer concludeerde dat er geen aanwijzingen waren dat de kantonrechter niet onpartijdig was en dat er geen wettelijke verplichting bestond voor de kantonrechter om de behandeling voort te zetten na een ongegrond verklaard wrakingsverzoek.

Uiteindelijk werd het wrakingsverzoek ongegrond verklaard en afgewezen. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee andere rechters in een openbare zitting, waarbij de griffier aanwezig was.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer : 293492
Rekestnummer : HA RK 07-207 (abusievelijk aangeduid als 07-205)
Uitspraak : 22 november 2007
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoeker],
wonende te [adres],
verzoeker,
strekkende tot wraking van [naam rechter], kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, sector kanton (hierna: "de kantonrechter").
1. Het procesverloop en de processtukken
Ter zitting van 11 oktober 2007 is door de kantonrechter behandeld de tegen verzoeker aanhangig gemaakte strafzaak met parketnummer [parketnummer].
Bij gelegenheid van die behandeling heeft verzoeker de kantonrechter gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het griffiedossier van de hiervoor omschreven strafzaak, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de zitting van 11 oktober 2007.
Verzoeker alsmede de kantonrechter en de officier van justitie zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De kantonrechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De kantonrechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 16 oktober 2007.
Verzoeker heeft bij brief van 14 oktober 2007 de wrakingskamer verzocht om uitstel van de behandeling van het wrakingsverzoek, omdat hij bij de procureur-generaal van de Hoge Raad der Nederlanden een klacht tegen de kantonrechter heeft ingediend en hij eerst de uitkomst van die procedure wil afwachten. De secretaris van de wrakingskamer heeft bij brief van 16 oktober 2007 namens de wrakingskamer medegedeeld dat het verzoek vooralsnog niet werd ingewilligd, maar dat verzoeker nadere informatie kon inwinnen en ter zitting kon meedelen wanneer afhandeling van de klacht te verwachten viel. Op 23 oktober 2007 heeft de wrakingskamer een brief van verzoeker ontvangen, waarin hij meedeelt te hebben voldaan aan het gestelde in de brief van 16 oktober 2007.
Ter zitting van 8 november 2007, alwaar de gedane wraking is behandeld, is niemand verschenen.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
Verzoeker heeft in deze strafzaak al eens de kantonrechter die de zaak toen behandelde, [naam eerdere rechter], gewraakt. Verzoeker stelt dat de wrakingskamer dat wrakingsverzoek ongegrond verklaard heeft en bepaald heeft dat [naam eerdere rechter] de strafzaak verder diende te behandelen. Verzoeker eist dat [naam eerdere rechter] deze zaak behandelt. Hij is van mening dat kantonrechter [naam rechter] de zaak niet mag behandelen.
2.2
De kantonrechter heeft niet in de wraking berust.
De kantonrechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de kantonrechter kan opleveren.
3. De beoordeling
3.1
De wrakingskamer heeft aan verzoeker medegedeeld dat zij nadere informatie van verzoeker wilde ontvangen over de termijn waarbinnen de afhandeling van zijn klacht bij de procureur-generaal te verwachten zou zijn, alvorens opnieuw naar zijn verzoek om uitstel te kijken. Verzoeker heeft daarop een kopie van een brief overgelegd, die hij aan de procureur-generaal heeft verzonden, waarin hij de procureur-generaal verzoekt de wrakingskamer om uitstel van de mondelinge behandeling van zijn wrakingsverzoek te vragen. Uit de door verzoeker overgelegde stukken blijkt echter niet binnen welke termijn de afhandeling van zijn klacht te verwachten valt. Omdat verzoeker ook niet ter zitting is verschenen, heeft de wrakingskamer daaromtrent geen nadere informatie ontvangen. De wrakingskamer is daarom bij haar eerdere beslissing gebleven verzoeker geen uitstel te verlenen en is overgegaan tot de inhoudelijke beoordeling van het wrakingsverzoek.
3.2
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de kantonrechter - subjectief - niet onpartijdig was. Ook overigens is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen houvast gevonden.
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde en anderszins aannemelijk geworden omstandigheden niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de - beweerdelijk - bij verzoeker bestaande vrees dat de kantonrechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Geoordeeld wordt dat dit niet het geval is.
Het feit dat de strafprocedure tegen verzoeker, nadat de wrakingskamer het wrakingsverzoek van verzoeker jegens [naam eerdere rechter] ongegrond had verklaard, vervolgens niet verder werd behandeld door kantonrechter [naam eerdere rechter] maar door kantonrechter [naam rechter], levert geen grond voor wraking op. Deze grond valt immers buiten de reikwijdte van artikel 512 Sv. In dit artikel is bepaald dat een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het enkele feit dat [naam eerdere rechter] de behandeling van de strafprocedure niet heeft voortgezet, doet geen afbreuk aan de onpartijdigheid van kantonrechter [naam rechter].
Overigens verplicht noch enig wetsartikel, noch enige rechtsregel de rechter, tegen wie een wrakingsverzoek is ingediend, de behandeling van de procedure voort te zetten wanneer dat wrakingsverzoek ongegrond is verklaard. De betreffende rechter is in dat geval bevoegd om die zaak verder te behandelen, maar daartoe niet verplicht.
Het wrakingsverzoek is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.
4. De beslissing
wijst af het verzoek tot wraking van [naam rechter].
Deze beslissing is gegeven op 22 november 2007 door mr. M.J.A.M. Ahsmann, voorzitter, mr. J.W. Klein Wolterink en mr. D.C.J. Peeck, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van mr. K. Aagaard, griffier.