ECLI:NL:RBROT:2007:BB7872

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
291849 / 07-2710
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot doorhaling van de teboekstelling van een binnenschip in het scheepsregister

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 september 2007 uitspraak gedaan in een verzoek tot doorhaling van de teboekstelling van het binnenschip "ESMEE". De verzoeker, vertegenwoordigd door notaris mr. C.H. Verstoep, heeft op 18 september 2007 een verzoekschrift ingediend, waarin hij stelt dat hij niet langer verplicht is het schip in het scheepsregister ingeschreven te houden, omdat hij het schip vanuit Duitsland exploiteert en daar woonachtig is.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de relevante bepalingen van het Burgerlijk Wetboek, met name artikel 8:784 en 8:786 BW. De rechtbank concludeert dat de teboekstelling in Nederland verplicht blijft zolang aan de voorwaarden van artikel 8:784 lid 1 BW wordt voldaan. De enkele omstandigheid dat het schip vanuit Duitsland wordt geëxploiteerd, is onvoldoende om de doorhaling van de teboekstelling te rechtvaardigen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het schip nog steeds voldoet aan de voorwaarden voor teboekstelling, aangezien de eigenaar een natuurlijke persoon is en deze persoon Nederlander is. Daarom heeft de rechtbank het verzoek tot doorhaling van de teboekstelling afgewezen. De beschikking is gewezen door mr. W.P. Sprenger.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rekestnummer: 291849 / 07-2710
Uitspraak: 25 september 2007
BESCHIKKING van de enkelvoudige kamer
op het op 18 september 2007 ingekomen verzoek
van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: notaris mr. C.H. Verstoep,
strekkende tot machtiging tot doorhaling van de teboekstelling van het binnenschip “ESMEE” met brandmerk 22454 B R 1995 (hierna: het Schip).
1 Het verloop van het geding
1.1
Bij het verzoekschrift heeft verzoeker onder meer overgelegd:
(a) een aangifte tot doorhaling van de teboekstelling van het Schip, gedateerd 18 september 2007;
(b) een uittreksel uit het scheepsregister van 17 september 2007;
(c) een fotokopie van bladzijden uit het paspoort van verzoeker;
(d) een afschrift van een notariële akte van levering van het Schip van 14 september 2007.
1.2
De rechter heeft telefonisch op 18 september 2007 en schriftelijk op 19 september 2007 om een toelichting bij het verzoekschrift verzocht.
Bij brieven van 18 en 19 september 2007 heeft de gemachtigde van verzoeker nadere inlichtingen over de onderneming van verzoeker verschaft.
2 De beoordeling
2.1
Aan de hand van de overgelegde bescheiden kan bij de beoordeling van het volgende worden uitgegaan:
(a) het Schip is een binnenschip ten aanzien waarvan wegens het laadvermogen c.q. de verplaatsing ervan de verplichting tot teboekstelling bestaat op grond van zowel artikel 3 van het Verdrag inzake de inschrijving van binnenschepen van 25 januari 1965, met Protocollen (Trb. 1966, 228) als artikel 8:785 BW;
(b) bij de genoemde akte van levering is de eigendom van het Schip aan verzoeker overgedragen;
(c) het Schip is in het in artikel 8:783 BW bedoelde register (hierna: het scheepsregister) op naam van verzoeker ingeschreven;
(d) het Schip is niet in een verdragsregister als bedoeld in artikel 8:781 BW ingeschreven.
2.2
Verzoeker stelt dat hij er niet (langer) toe verplicht is het Schip in het scheepsregister ingeschreven te houden, omdat (a) de plaats van waaruit hij het Schip exploiteert c.q. gaat exploiteren niet in Nederland maar in Duitsland ligt en/of (b) hij in Duitsland woonachtig is. Daarom voldoet het Schip niet langer aan ten minste een van de voorwaarden van het in artikel 8:784 lid 1 aanhef en onder a BW gestelde, aldus verzoeker.
2.3
Uit de tekst van en de toelichting op artikel 8:786 BW blijkt dat slechts wanneer de teboekstelling in Nederland (of een verdragsregister) niet of niet meer verplicht is het de eigenaar vrijstaat doorhaling te verkrijgen (zie Parl. Gesch. Boek 8 BW, blzz. 725 en 726). Een van de gronden voor doorhaling van de teboekstelling kan erin gelegen zijn dat de banden met Nederland, die artikel 8:784 lid 1 BW voor teboekstelling vereist, verloren zijn gegaan. Daartoe dient te worden vastgesteld of aan geen van de voorwaarden voor teboekstelling vervat in artikel 8:784 lid 1 BW (meer) wordt voldaan. Kennelijk heeft de wetgever in artikel 8:786 lid 1 aanhef en onder b 4º BW met de woorden “aan tenminste één der in het eerste lid van artikel 784 voor teboekstelling genoemde voorwaarden” aansluiting gezocht bij de tekst van dat artikellid. Daarmee is ten uitdrukking gebracht dat voor doorhaling van de teboekstelling is vereist dat het binnenschip aan geen enkele van die voorwaarden (meer) voldoet.
Daarom volstaat het niet, zoals verzoeker kennelijk betoogt, dat het Schip niet (meer) aan één van de voorwaarden van artikel 8:784 lid 1 BW voldoet, maar dient aan geen enkele van die voorwaarden (meer) te worden voldaan.
In dit geval voldoet het Schip, ondanks de exploitatie vanuit een plaats in Duitsland, nog steeds aan de voorwaarde van artikel 8:784 lid 1 aanhef en onder b BW dat “de eigenaar van het schip een natuurlijke persoon is”en “deze Nederlander is”.
Daarom komt het Schip niet voor doorhaling in het scheepsregister in aanmerking.
2.4
Derhalve zal het verzoek worden afgewezen.
3 De beslissing
De rechtbank,
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gewezen door mr. W.P. Sprenger.
1928