ECLI:NL:RBROT:2007:BB7636

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
282364 / HA RK 07-63
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van rechters in meervoudige kamer voor wrakingszaken

In deze zaak heeft de meervoudige kamer voor wrakingszaken van de Rechtbank Rotterdam op 16 mei 2007 een verzoek tot wraking van drie rechters afgewezen. Het verzoeker, die betrokken was bij een procedure met het kenmerk 281794 / HA RK 07-57, stelde dat de voorzitter van de wrakingskamer, mr. M.J.A.M. Ahsmann, de zitting opende zonder te motiveren waarom een andere rechter, [rechter 4], niet aanwezig was en dat de naam van de vervangende rechter, [rechter 2], niet werd bekendgemaakt. Verzoeker voerde aan dat hij hierdoor de schijn van partijdigheid wekte. Daarnaast stelde hij dat de voorzitter de conclusie van dupliek van de kantonrechter niet had overhandigd, waardoor hij niet kon verifiëren of de kantonrechter had gereageerd op zijn eerdere conclusie van repliek. Verzoeker betoogde verder dat de voorzitter en de andere rechters, [rechter 2] en [rechter 3], zich partijdig hadden opgesteld door kritische vragen te stellen en gezichten van verontwaardiging te trekken tijdens zijn toelichting.

De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden. De rechters hebben de beschuldigingen van verzoeker weersproken en aangegeven dat er geen sprake was van partijdigheid. De wrakingskamer oordeelde dat de voorzitter niet verplicht was om de reden van afwezigheid van [rechter 4] te motiveren en dat het voorlezen van de conclusie van dupliek aan verzoeker voldoende was. De wrakingskamer concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de vrees voor vooringenomenheid van de rechters objectief gerechtvaardigd maakten. Het verzoek tot wraking werd dan ook ongegrond verklaard en afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer : 282364
Rekestnummer : HA RK 07-63
Uitspraak : 16 mei 2007
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
strekkende tot wraking van [rechter 1], [rechter 2] en [rechter 3], rechters in de meervoudige kamer voor wrakingszaken.
1. Het procesverloop en de processtukken
Ter zitting van 17 april 2007 is door de meervoudige kamer voor wrakingszaken van deze rechtbank, van welke kamer voornoemde rechters deel uitmaken, behandeld het verzoek van verzoeker tot wraking van de kantonrechter [naam kantonrechter] (hierna "de kantonrechter"), welke procedure het kenmerk 281794 / HA RK 07-57 heeft. De beslissing op dat verzoek was bepaald op 1 mei 2007.
Bij faxbericht van 18 april 2007 heeft verzoeker de rechters gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- het proces-verbaal van de zitting van 17 april 2007;
- het schriftelijke wrakingsverzoek d.d. 18 april 2007.
Verzoeker alsmede de rechters zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechters zijn in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechters hebben ieder afzonderlijk van die gelegenheid gebruik gemaakt.
Ter zitting van 9 mei 2007, alwaar de gedane wraking is behandeld, is verzoeker verschenen. Verzoeker heeft voorafgaande aan de zitting een conclusie van repliek overgelegd, waarin hij zijn standpunt nader heeft toegelicht. De rechters zijn met bericht van verhindering niet verschenen.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1
De voorzitter van de wrakingskamer [rechter 1] (hierna "de voorzitter") heeft de zitting geopend zonder te motiveren waarom [rechter 4] (hierna "[rechter 4]") geen deel uitmaakte van de wrakingskamer zoals schriftelijk was aangekondigd, en zonder de naam van de plaatsvervanger van [rechter 4], [rechter 2], kenbaar te maken.
Voorts heeft de voorzitter de conclusie van dupliek van de kantonrechter niet aan verzoeker overhandigd, waardoor verzoeker niet kon verifiëren of de kantonrechter had gereageerd op zijn conclusie van repliek. Op grond van het vorenstaande heeft de voorzitter de schijn van partijdigheid gewekt.
2.1.2
De voorzitter heeft de standpunten van de kantonrechter verdedigd en van een motivering voorzien, zonder dat deze uit de processtukken blijken, en heeft verzoeker belet zijn standpunten voldoende kenbaar te maken tijdens de mondelinge behandeling. Hierdoor heeft de voorzitter in strijd met artikel 6 EVRM gehandeld en zich partijdig opgesteld tegenover verzoeker.
2.1.3
[rechter 2] en [rechter 3] hebben gezichten van verontwaardiging, misnoegen en miskenning getrokken naar verzoeker tijdens zijn mondelinge toelichting ter zitting. Dit zijn omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat zij een vooringenomenheid jegens verzoeker koesteren, althans dat de bij verzoeker dienaangaande aanwezige vrees objectief gerechtvaardigd is.
2.1.4
De voorzitter en [rechter 2] bekleden nevenfuncties in de gezondheidszorg. Hun stellingen met betrekking tot de gezondheidstoestand van verzoeker geven blijk van een subjectieve partijdigheid.
2.2
De rechters hebben niet in de wraking berust. De rechters bestrijden deels de feitelijke grondslagen van het verzoek en hebben overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechters kan opleveren.
3. De beoordeling
3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2
Het feit dat de voorzitter niet heeft medegedeeld waarom [rechter 4] geen deel uitmaakte van de wrakingskamer en de omstandigheid dat hij niet de naam van de plaatsvervanger van [rechter 4] kenbaar heeft gemaakt, leveren geen aanwijzing op voor het oordeel dat de voorzitter
- subjectief dan wel objectief - partijdig was. Uit hetgeen door verzoeker en de voorzitter is aangevoerd, leidt de wrakingskamer af dat verzoeker bekend was met de persoon van beide rechters. Daarbij komt dat verzoeker ter zitting daaromtrent geen op- of aanmerkingen heeft gemaakt.
3.3
Evenmin vormt het feit dat de conclusie van dupliek van de kantonrechter niet aan verzoeker is overhandigd een aanwijzing voor partijdigheid van de rechters. Immers, uit het proces-verbaal van de zitting van 17 april 2007, waarvan verzoeker de inhoud niet heeft weersproken, blijkt dat de voorzitter de conclusie van dupliek bij de aanvang van de zitting heeft voorgelezen aan verzoeker, zodat verzoeker bekend was met de inhoud daarvan. Verzoeker heeft er tijdens de zitting geen bezwaar tegen gemaakt dat de conclusie van dupliek aan hem werd voorgelezen en niet aan hem werd overhandigd. Overigens bestaat de conclusie van dupliek slechts uit twee zinnen, waarin de kantonrechter - samengevat -meedeelt te persisteren bij haar reactie op het wrakingsverzoek.
3.4
Uit hetgeen door verzoeker is aangevoerd en uit het proces-verbaal blijkt dat de voorzitter tijdens de zitting kritische vragen aan verzoeker heeft gesteld en opmerkingen heeft gemaakt. Het behoort tot de taak van een rechter om naar aanleiding van de stellingen van partijen nader onderzoek te doen en zonodig kritische vragen te stellen. Een rechter komt voorts een zekere mate van vrijheid toe bij het geven van een voorlopige beoordeling over wat tot dan toe uit de gedingstukken en hetgeen ter zitting is besproken kan worden afgeleid. De wijze waarop de voorzitter dit ter zitting heeft gedaan, geeft geen blijk van partijdigheid of vooringenomenheid.
Niet is gebleken dat verzoeker geen gelegenheid is geboden om zijn standpunt kenbaar te maken. Integendeel, uit het proces-verbaal blijkt dat verzoeker daartoe ruim de gelegenheid heeft gehad, terwijl hij in zijn wrakingsverzoek al alle feiten en omstandigheden gemotiveerd had weergegeven.
3.5
[rechter 2] en [rechter 3] hebben de stelling van verzoeker dat zij tijdens de zitting naar hem gezichten van verontwaardiging, misnoegen en miskenning hebben getrokken, weersproken, zodat deze in rechte niet is komen vast te staan. Verzoeker heeft daar niet meer op gereageerd bij conclusie van repliek. Uit het proces-verbaal kan niet worden opgemaakt dat de zitting op een voor verzoeker onaangename wijze is verlopen.
Dit onderdeel van het verzoek leidt dan ook niet tot het oordeel dat er sprake is van een gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid.
3.6
Verzoekers arbeidsongeschiktheid kan niet leiden tot de conclusie dat de beide rechters met nevenfuncties in de gezondheidszorg - de voorzitter bekleedt de functie van vice-voorzitter Klachtencommissie [naam ziekenhuis] en van voorzitter Klachtencommissie [naam dienst] en [rechter 2] bekleedt de functie van voorzitter [naam zorginstelling] - op die enkele grond jegens verzoeker vooringenomen zouden zijn. Mogelijke vooringenomenheid kan ook niet worden afgeleid uit het verhandelde ter zitting.
3.7
De wrakingskamer komt tot de slotsom dat zich geen uitzonderlijke omstandigheden hebben voorgedaan die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechters jegens verzoeker een vooringenomenheid koesteren, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. De wraking is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.
4. De beslissing
wijst af het verzoek tot wraking van [rechter 1], [rechter 2] en [rechter 3].
Deze beslissing is gegeven op 16 mei 2007 door mr. M.J.A.M. Ahsmann, voorzitter,
mr. S.W. Kuip en mr. D.C.J. Peeck, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van mr. K. Aagaard, griffier.