ECLI:NL:RBROT:2007:BB7009

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
248441 / HA ZA 05-3017
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationaal geschil over de levering en montage van een kas en de toepasselijkheid van het Nederlands recht

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen een Nederlands bedrijf, KASSENBOUW - EN SLOOPBEDRIJF [X] B.V., en een Duitse gedaagde over de levering en montage van een kas en een schaduwinstallatie. De eiseres vordert betaling van onbetaalde facturen, terwijl de gedaagde zich beroept op een opschortingsrecht vanwege vermeende tekortkomingen in de uitvoering van de overeenkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de partijen in hun overeenkomsten een forumkeuze hebben gemaakt voor de rechtbank Rotterdam, wat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter bevestigt, ondanks dat de werkzaamheden in Duitsland zijn uitgevoerd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het Nederlands recht van toepassing is op de overeenkomst, omdat de kenmerkende prestatie door de eiseres in Nederland werd verricht. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiseres toegewezen, waarbij de gedaagde werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 14.778,66, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde niet gerechtigd was om zijn betalingsverplichtingen op te schorten, omdat niet was aangetoond dat de eiseres tekort was geschoten in haar verplichtingen. De uitspraak benadrukt de geldigheid van de forumkeuze en de toepasselijkheid van het Nederlands recht in internationale contractuele geschillen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 248441 / HA ZA 05-3017
Uitspraak: 19 september 2007
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KASSENBOUW - EN SLOOPBEDRIJF [X] B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. H.G. Hilgevoord,
- tegen -
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
gedaagde,
procureur mr. P.H.C.M. van Swaaij.
Partijen worden hierna aangeduid als "[eiser]" respectievelijk "[gedaagde]".
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 14 september 2005 en de door [eiser] overgelegde producties;
- conclusie van antwoord;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 3 mei 2006, waarbij een comparitie van partijen
is gelast;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 23 augustus 2006;
- conclusie van repliek, met producties;
- conclusie van dupliek.
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1 Bij schrijven van 15 november 2002 zijn [eiser] en [gedaagde] overeengekomen (‘Vertrag 3859.A.LC’) dat [eiser] een ‘gebrauchtes Gewächshaus’ zal ‘liefern und montieren’ voor een bedrag van € 57.000, - exclusief B.T.W.
2.2 Bij schrijven van 24 februari 2003 zijn [eiser] en [gedaagde] overeengekomen (‘Vertrag 03.4489.BG’) dat [eiser] een ‘Schattierungsanlage’ met een PH 55 ‘Tuch’ en SLS 10 ‘Streifen’ zal ‘liefern und montieren’ voor een bedrag van € 6.460, - exclusief B.T.W.
2.3 In beide overeenkomsten is de volgende bepaling opgenomen:
“Aussließlicher Gerichtsstand für alle sich aus diesem Vertrag etwa ergebenden Rechtsstreikeiten ist Rotterdam, die Niederlande.”
2.4 [eiser] heeft aan Konstruktie - en adviesburo Verheijdt B.V. te De Lier (verder Verheijdt te noemen) de opdracht verstrekt een dergelijke berekening voor de kas te maken.
In deze ‘Statik-Berechnung’ van 7 november 2002 wordt uitgegaan van een sneeuwlast - volgens de DIN 11535 - van 0,25 kN/m².
In het (door [eiser] als productie 2 bij conclusie van repliek overgelegde) Teil J, IX Gewächshauser van de DIN V 11535-1 (techn. Baubest. 6. Aufl. 267. Lieferung 1998) is in artikel 4.3 - onder meer - het volgende bepaald:
“(…)
Für die Einwirkungen aus Schnee gilt DIN 1055-5.
Abweichend hiervon sind die Schneelasten bei Kulturgewächshäusern grundsätzlich mit 0,25 kN/m2 grundfläche anzusetzen. Diese Regelung gilt auch in schneereichen Gebieten, wenn diese Gewächshäuser ausreichend beheizt werden.
Für Verkaufsgewächshäuser mit transparenter Bedachung sind für die Schneelasten 0,75 kN/m² Grundfläche anzusetzen. Diese Regelung gilt auch in schneereichen Gebieten, wenn diese Gewächshäuser ausreichend beheizt werden.
(…)”
2.5 Ingenieursburo Ehmer (verder Ehmer te noemen) heeft in opdracht van [gedaagde] de ‘Statik-Berechnung’ van Verheijdt van 7 november 2002 op een aantal punten becommentarieerd in een brief met bijlagen van 16 juli 2003 (overgelegd door [eiser] als productie 9 bij dagvaarding). Als bijlage bij deze brief is gevoegd DIN 11 535 Blatt 1, Seite 2, waarop onder meer artikel 4.3 Schneelast is vermeld. De tekst van dat artikel 4.3 wijkt af van de hiervoor onder 2.4 aangehaalde tekst.
3 Het geschil
3.1 De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 14.778,66, vermeerderd met de wettelijke rente gerekend vanaf 1 juli 2005 tot aan de dag der algehele voldoening over een bedrag van € 12.156,23, en om [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
[eiser] heeft aan haar vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.2 [gedaagde] heeft de factuur van 5 februari 2003 betreffende Vertrag 3859.A.L.C. voor een bedrag van € 5.700, - en de factuur van 8 april 2003 betreffende Vertrag 03.4489.BG ad € 6.460, - geheel onbetaald gelaten.
3.3 [gedaagde] heeft de onbevoegdheid van de rechtbank ingeroepen, gemotiveerd verweer gevoerd tegen deze vordering en geconcludeerd tot niet ontvankelijk verklaring althans afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure.
4 De beoordeling
rechtsmacht
4.1 [eiser] heeft zich beroepen op het in de overeenkomsten opgenomen forumkeuzebeding, aangehaald onder 2.3, op grond waarvan de rechtbank Rotterdam volgens haar bevoegd is om van de onderhavige vordering kennis te nemen.
4.2 [gedaagde] heeft echter aangevoerd dat nu de werkzaamheden in Duitsland zijn verricht, Duits recht van toepassing is en dat derhalve de rechter van zijn woonplaats, het Landgericht te Landau in der Pfalz, bevoegd is om van het onderhavige geschil kennis te nemen. Voorts heeft [gedaagde] betoogd dat het forumkeuzebeding niet bindend is, omdat de prestatie op een andere plaats dan Rotterdam geleverd diende te worden.
4.3 Teneinde te bepalen of deze rechtbank bevoegd is om van de vorderingen van [eiser] kennis te nemen, dient eerst te worden onderzocht of tussen partijen een forumkeuzebeding in de zin van artikel 23 Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-Vo) is overeengekomen. Niet gesteld of gebleken is dat de bevoegdheid op enige andere bepaling is gegrond.
4.4 Voor een geldige forumkeuze eist artikel 23 lid 1 EEX-Vo dat de overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegde rechter gesloten dient te zijn (a) hetzij bij een schriftelijke overeenkomst, hetzij bij een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst, (b) hetzij in een vorm die toegelaten wordt door de handelwijzen die tussen partijen gebruikelijk zijn geworden, (c) hetzij, in de internationale handel, in een vorm die overeenstemt met een gewoonte waarvan de partijen op de hoogte zijn of hadden behoren te zijn en die in de internationale handel algemeen bekend is en door partijen bij dergelijke overeenkomsten in de betrokken handelsbranche doorgaans in acht worden genomen.
4.5 Zoals blijkt uit de onder 2.3 aangehaalde tekst, is in ‘Vertrag 3859.A.L.C.’ van 15 november 2002 en in‘Vertrag 03.4489.BG’ van 24 februari 2003 bepaald dat de rechtbank Rotterdam als enige bevoegd (“Aussließlicher Gerichtsstand”) is kennis te nemen van alle geschillen die voortvloeien uit de overeenkomsten. [gedaagde] heeft de beide overeenkomsten ondertekend ten blijke van zijn instemming (‘Einverstanden’). Hiermee is voldaan aan het vereiste van artikel 23 lid 1 onder (a) EEX-Vo. Derhalve is de forumkeuze geldig, zodat deze rechtbank bevoegd is om van de vordering van [eiser] kennis te nemen.
Nu de rechtbank Rotterdam bij uitsluiting bevoegd is verklaard om kennis te nemen van alle geschillen tussen partijen, is zij ook bevoegd in het geval de overeenkomst (ten dele) niet in Nederland wordt uitgevoerd. Het beroep van [gedaagde] op de onverbindendheid van de forumclausule wordt daarom gepasseerd.
toepasselijk recht
4.6 Het betreft een geschil in een internationaal kader.
Zowel [eiser] als [gedaagde] hebben de overeenkomsten tot ‘Lieferung und Montage’ van het ‘Gewächshaus’ en de ‘Schattierungsanlage’ nadrukkelijk gekwalificeerd als overeenkomsten van aanneming van werk. Nu tevens uit de stellingen van partijen en de contracten Vertrag 3859.A.L.C en Vertrag 03.4489.BG is gebleken dat bouwwerkzaamheden het voornaamste bestanddeel van de contracten vormen, kwalificeert ook de rechtbank de overeenkomsten tussen partijen als aanneming van werk.
4.7 Op grond van de verwijzingsregels van het EEG-Verbintenissenverdrag van 19 juni 1980 (EVO) komt de rechtbank als volgt tot de slotsom dat het Nederlandse recht van toepassing is op de onderhavige rechtsverhoudingen.
Gesteld noch gebleken is dat partijen een rechtskeuze hebben gedaan. Bij gebreke van een rechtskeuze overeenkomstig artikel 3 EVO, wordt de overeenkomst op grond van artikel 4 lid 1 EVO beheerst door het recht van het land waarmee zij het nauwst verbonden is. Op grond van artikel 4 lid 2 wordt vermoed dat de overeenkomst het nauwst verbonden is met het land waar de partij die de kenmerkende prestatie moet verrichten, op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst haar gewone verblijfplaats heeft. In lid 5 van artikel 4 is echter bepaald dat indien uit het geheel der omstandigheden blijkt dat de overeenkomst nauwer is verbonden met een ander land het vermoeden van lid 2 niet geldt.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 25 september 1992 (NJ 1992,750) uitgemaakt dat de uitzondering van lid 5 restrictief moet worden gehanteerd, in dier voege dat eerst dan van de hoofdregel van lid 2 behoort te worden afgeweken indien, gegeven de bijzondere omstandigheden van het geval, geoordeeld moet worden dat de plaats van vestiging van de partij die de kenmerkende prestatie moet verrichten, geen reële aanknopingswaarde heeft.
De in deze overeenkomsten aan te merken kenmerkende prestatie is de ‘Lieferung und Montage‘ van het‘Gewächshaus’ en de ‘Schattierungsanlage’ door [eiser]. De kenmerkende prestatie in de zin van artikel 4 lid 2 EVO is derhalve die van [eiser], zodat wordt vermoed dat de overeenkomsten het nauwst verbonden zijn met Nederland waar [eiser] is gevestigd. Daarom worden de overeenkomsten, overeenkomstig lid 1, beheerst door het Nederlands recht. Dat de overeenkomsten in Duitsland worden uitgevoerd is onvoldoende grond om tot het oordeel te komen dat de overeenkomsten geen reële aanknopingswaarde hebben met Nederland en een nauwere band hebben met Duitsland zoals [gedaagde] heeft aangevoerd.
ten gronde
4.8 Tussen partijen staat vast dat [eiser] uit hoofde van de eerdergenoemde overeenkomsten
een ‘Gewächshaus’ en ‘Schattierungsanlage’ heeft gebouwd en dat [gedaagde] deze werkzaamheden (gedeeltelijk) onbetaald heeft gelaten.
[gedaagde] beroept zich (zo begrijpt de rechtbank zijn beroep op een retentierecht) op een opschortingsrecht. Hij stelt dat de kas slechts een sneeuwlast van 0,25kN/m² kan dragen terwijl volgens de DIN 11535 op de kas een sneeuwlastnorm van 0,75 kN/m² van toepassing is. [eiser] is daarom toerekenbaar tekortgeschoten in haar verplichtingen jegens [gedaagde] uit hoofde van de overeenkomst, zodat [gedaagde] gerechtigd is zijn betalingsverplichtingen op te schorten totdat [eiser] zodanige aanpassingen aan de kas heeft verricht dat deze een sneeuwlast van 0,75 kN/m² kan dragen, aldus [gedaagde].
4.9 In geschil is tussen partijen of [gedaagde] bevoegd was de nakoming van zijn betalings- verplichtingen jegens [eiser] op te schorten. Daartoe dient te worden beoordeeld of [eiser] tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomsten.
Vertrag 3859.A.L.C met betrekking tot het ‘Gewächshaus’
4.10 De stelling van [eiser] dat [gedaagde] zich nu niet meer op wanprestatie kan beroepen omdat de ‘Statik-Berechnung’, met daarin opgenomen de sneeuwlastnorm van 0,25 kN//m², vóór de totstandkoming van de overeenkomst aan [gedaagde] is gezonden en derhalve tussen partijen is overeengekomen, verwerpt de rechtbank.
Partijen strijden in dit verband over de uitleg van de volgende bepaling in het Vertrag 3859.A.L.C:
“Soweit Statik-Berechnungen für dat tragwerk u.ä erforderlich sind, wird Auftragnehmer bzw. Auftraggeber die Berechnungen an Sachkundig (sachkundiges Büro) in Auftrag geben.”
De uitleg van deze bepaling kan niet alleen worden gegeven op grond van een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen ervan, maar daarbij komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen en aan de bepalingen van dat geschrift mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Haviltex-maatstaf). Voorts volgt uit HR 20 februari 2004, NJ 2005, 493 (DSM/Fox) dat bij de uitleg van een dergelijk geschrift telkens van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen, alsmede dat in praktisch opzicht de taalkundige betekenis van de bewoordingen ervan, gelezen in de context van dat geschrift als geheel, in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van dat geschrift vaak wel van groot belang is. Verder zijn bij de uitleg van belang de aard van de transactie, de omvang en gedetailleerdheid van de contractsbevestiging, de wijze van totstandkoming ervan – waarbij van belang is of partijen werden bijgestaan door (juridisch) deskundige raadslieden – en de overige bepalingen ervan (vgl. HR 29 juni 2007, CO5/285 HR-Uni-Invest; HR 19 januari 2007, CO5/266 HR, LJN: AZ3178; JOL 2007, 38- Meyer Europe/ Pont Meyer).
Naar het oordeel van de rechtbank dient de bepaling over de ‘Statik-Berechnung’, in het licht van het hiervoor overwogene, aldus gelezen te worden dat indien nodig de opdrachtnemer of de opdrachtgever een opdracht zal geven tot het maken van een dergelijke berekening. Uit deze bepaling blijkt niet de bedoeling van partijen om deze ‘Statik-Berechnung’ vervolgens onderdeel van de overeenkomst te laten uitmaken.
4.11 Nu [eiser] voor de bepaling van de sneeuwlastnorm van de kas verwezen heeft naar de zogeheten DIN-norm 11535 en ook [gedaagde] heeft aangevoerd dat die DIN-norm van toepassing is, gaat de rechtbank er verder vanuit dat aan de hand van die DIN-norm de sneeuwlast van het ‘gebrauchtes Gewächshaus’ bepaald moet worden. Waar [eiser] zich beroept op de DIN V 11535-1 (Februar 1998), beroept [gedaagde] zich, middels het rapport van Ehmer, op de DIN 11535 Blatt 1 (Juli 1974). De rechtbank zal uitgaan van de toepasselijkheid van de DIN V 11535-1 (Februar 1998) omdat de datum van deze norm het
dichtst gelegen is bij de data van de contracten. Artikel 4.3 (‘Einwirkungen aus Schnee’) van de DIN V 11535-1 is hiervoor onder 2.4 aangehaald.
Uit artikel 4.3 blijkt dat in beginsel de DIN 1055-5 van toepassing is, tenzij het een “Kulturgewächshaus” of een “Verkaufsgewächshaus” betreft. Omdat geen van partijen stelt dat de DIN 1055-5 van toepassing is, dient de door [eiser] te leveren en bouwen kas kennelijk als een “Kulturgewächshaus” of een “Verkaufsgewächshaus” te worden aangemerkt. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van een “Verkaufsgewächshaus”, terwijl [gedaagde] de stelling van [eiser] dat het een “Kulturgewächshaus” betreft niet heeft weersproken. Daarom is kennelijk sprake van een ‘Kulturgewächshaus’.
Volgens artikel 4.3 geldt voor een “Kulturgewächshaus” een sneeuwlastnorm van 0,25 kN/m², tenzij het een ‘Verkaufsgewächshaus’ betreft – hetgeen zoals hiervoor is overwogen niet het geval is – .Wel dient ingevolge artikel 4.3, indien het ‘Kulturgewächshaus’ in een sneeuwrijk gebied is gelegen, de kas voldoende verwarmd te worden.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat [woonplaats] in een sneeuwrijk gebied is gelegen en dat de kas niet - voldoende - wordt verwarmd en dat daarom een sneeuwlastnorm van 0,75 kN/m² had moeten worden aangehouden. [eiser] betwist deze stellingen.
Uit artikel 4.3 volgt niet dat de enkele omstandigheden dat het betreffende‘Kulturgewächshaus’ is gelegen in een sneeuwrijk gebied en niet voldoende verwarmd wordt zonder meer meebrengen dat daarom een sneeuwlastnorm van 0,75 kN/m² geldt. [gedaagde] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit de juistheid van zijn stelling voortvloeit. Daarom is voor bewijslevering ter zake geen plaats.
Derhalve is niet gebleken dat de kas niet voldoet aan de daarvoor geldende normen zodat een tekortkoming door [eiser] niet aannemelijk is geworden. Derhalve komt aan [gedaagde] ter zake geen opschortingsrecht toe.
Vertrag 03.4489.BG met betrekking tot de ‘Schattierungsanlage’
4.12 Gesteld noch gebleken is dat [eiser] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst met betrekking tot de ‘Lieferung und Montage’ van de ‘Schattierungsanlage’. [gedaagde] beroept zich op de gestelde tekortkoming van [eiser] onder het Vertrag 3859.A.L.C. Daargelaten of [eiser] onder Vertrag 3859.A.L.C is tekortgekomen – daarvoor verwijst de rechtbank naar hetgeen zij onder 4.10 en 4.11 heeft overwogen – bestaat onvoldoende samenhang tussen de gestelde tekortkoming van [eiser] en de betalingsverplichting van [gedaagde] onder het contract ter zake van de Schattierungsanlage om de opschorting te kunnen rechtvaardigen. [gedaagde] is daarom niet gerechtigd om zijn betalingsverplichting uit deze overeenkomst op te schorten.
4.13 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van [eiser] voor wat betreft de onbetaald gelaten factuurbedragen voor toewijzing in aanmerking komen.
4.14 Het verweer van [gedaagde] ten aanzien van de gevorderde wettelijke rente en incassokosten beperkt zich ertoe dat deze nevenvorderingen het lot van de hoofdvorderingen moeten dragen. Nu de vorderingen voor wat betreft de hoofdsommen toewijsbaar zijn, komen daarom ook de nevenvorderingen voor toewijzing in aanmerking.
5 De beslissing
De rechtbank,
veroordeelt [gedaagde] om tegen bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen € 14.778,66 (veertien duizend zevenhonderd achtenzeventig 66/100 euro) te vermeerderen met de wettelijke rente over € 12.156,23 te berekenen vanaf 1 juli 2005 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot en met deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 1.356,- voor salaris van de procureur en op € 396,93 voor verschotten (waarvan € 325,- aan griffierecht);
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P. Sprenger.
Uitgesproken in het openbaar.
1295/1928