ECLI:NL:RBROT:2007:BB7006

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
282251 / HA ZA 07-1010
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens non-conformiteit van geleverde scheepsmotor

In deze zaak vorderen eiser, de koper van het mts "Terra", en zijn verzekeraar, schadevergoeding van de verkoper FTS. De eisers stellen dat FTS bedrog heeft gepleegd door het schip met een andere, niet-gereviseerde motor te leveren dan was overeengekomen. FTS verdedigt zich door te stellen dat de koper op de hoogte was van de vervangingen. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Hoge Raad en verwerpt het verweer van FTS dat de koper te laat heeft gereclameerd. De rechtbank oordeelt dat de vordering van de eisers niet is vervallen, omdat zij binnen de bekwame tijd hebben gereclameerd na het vastlopen van de motor. De rechtbank laat FTS toe tot bewijslevering om aan te tonen dat de koper voorafgaand aan de levering op de hoogte was van de vervangingen. De zaak wordt aangehouden voor verdere bewijslevering en de rechtbank houdt elke nadere beslissing aan.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 282251 / HA ZA 07-1010
Uitspraak: 3 oktober 2007, bij vervroeging.
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
1. [eiser],
wonende te [woonplaats],
2. de onderlinge waarborgmaatschappij
SCHEPEN ONDERLINGE NEDERLAND U.A.,
gevestigd te Groningen,
eisers,
procureur mr. B.S. Janssen,
- tegen -
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FUEL TRANSPORTSERVICE B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
procureur mr. M.A.D. Bol.
Eiser sub 1 wordt hierna ook aangeduid als “[eiser]”, eiseres sub 2 als “SON" en gedaagde als “FTS”.
1. Het verdere verloop van het geding
De rechtbank verwijst naar het tussenvonnis van 4 juli 2007.
Zoals daarbij bepaald, heeft op 6 september 2007 een comparitie van partijen plaats gevonden waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
2. De vaststaande feiten
2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd betwist, alsmede op basis van de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, merkt de rechtbank – voor zover in dit kader van belang – de volgende feiten als tussen partijen vaststaand aan.
2.2
In augustus 2003 heeft FTS het mts “Terra”, een in 1964 gebouwd binnenschip, aan [eiser] verkocht. Van die overeenkomst is een koopcontract opgemaakt (productie 1 zijdens eisers).
2.3
De “Terra” was toen voorzien van een hoofdmotor van het fabricaat Cummins, type KTA 38 M met motornummer 33111889.
Ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst was die hoofdmotor defect. Ter zake is in het koopcontract bepaald:
“De hoofdmotor zal voor rekening van verkoper worden gereviseerd [..]”.
2.4
FTS heeft vervolgens de defecte hoofdmotor van de “Terra” vervangen door een andere motor, namelijk een Cummins KT 38 M met motornummer 33113751.
2.5
Bij akte van 30 september 2003 is de “Terra” aan [eiser] geleverd. In de leveringsakte is de vervanging van de hoofdmotor niet vermeld. Het in de leveringsakte genoemde motornummer bevat een schrijffout en dient gelezen te worden als het nummer van de in de koopovereenkomst vermelde motor.
2.6
Artikel 2 van de leveringsakte luidt als volgt:
“[..]
3. Het verkochte wordt aanvaard in de feitelijke staat waarin het zich bij het aangaan van de koopovereenkomst bevond [..].”
2.7
Op 6 april 2006 is de hoofdmotor van de “Terra” vastgelopen.
2.8
Bij faxbericht van 9 juni 2006 heeft [eiser] geklaagd dat de hoofdmotor niet beantwoordde aan de koopovereenkomst, omdat deze niet gereviseerd was.
3. De vordering en het verweer
3.1
Eisers vorderen – verkort weergegeven – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:FTS zal veroordelen om aan [eiser] te betalen € 159.593,-, te vermeerderen met PM posten en met de wettelijke rente vanaf 7 april, althans 23 juni 2006, althans de dag van dagvaarding, en aan SON te betalen € 17.671,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 april 2006, althans de dag van dagvaarding, alsmede € 3.000,-, althans € 1.785,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding, alsmede FTS zal veroordelen in de proceskosten.
Daartoe stellen eisers het volgende.
3.2
FTS heeft zich in het koopcontract verplicht om de defecte hoofdmotor van de “Terra” door revisie te herstellen. In strijd met die verplichting heeft FTS die hoofdmotor niet laten reviseren, maar heeft zij een andere hoofdmotor in het schip laten plaatsen. FTS heeft die vervanging ten opzichte van [eiser] verzwegen.
3.3
Eisers wisten niet eerder dan op 8 mei 2006 dat de hoofdmotor van de “Terra” niet een recentelijk gereviseerde was; pas eind juli 2006 kwamen zij erachter dat die motor een ander nummer had dan het in het koopcontract vermelde.
3.4
De in april 2006 vastgelopen motor moest geheel gereviseerd worden. De reparatiekosten belopen € 143.664,-. Daarvan heeft SON als verzekeraar €17.671,- aan [eiser] vergoed. Bovendien heeft [eiser] bedrijfsschade geleden ten belope van € 33.600,-.
3.5
Primair stellen eisers dat FTS bedrog heeft gepleegd, door in strijd met de koopovereenkomst de hoofdmotor (niet te laten reviseren, maar) te vervangen door een niet-gereviseerde en dat ten opzichte van [eiser] te verzwijgen en dat zij uit dien hoofde aansprakelijk is tot vergoeding van al de genoemde schade.
Subsidiair beantwoordde de geleverde hoofdmotor niet aan de koopovereenkomst, omdat het een andere hoofdmotor was dan bij de koop was overeengekomen, namelijk feitelijk een andere motor, van een ander type (te weten KT in plaats van KTA) en een niet-gereviseerde. Daardoor is FTS, die met die non-conformiteit op de hoogte was, toerekenbaar tekortgeschoten en uit dien hoofde aansprakelijk tot vergoeding van al de genoemde schade. Een ingebrekestelling was in dit geval niet nodig, omdat de non-conformiteit pas na het vastlopen en het herstel van de hoofdmotor, aldus na ontstaan van de schade aan het licht is gekomen.
3.6
FTS voert gemotiveerd verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van de eisers in de proceskosten. FTS voert onder meer het volgende aan.
3.7
[eiser] wist op 6 april 2006 dat de motor was stil gevallen, maar zij heeft pas bij faxbericht van 9 juni 2006 bij FTS over het niet voldoen van de hoofdmotor aan het koopcontract geklaagd. Daardoor heeft [eiser] de klachttermijn van art. 7:23 lid 1 BW c.q. art. 6:89 BW overschrijden en is haar eventuele recht op schadevergoeding vervallen.
3.8
FTS stelt dat zij rond het sluiten van de koopovereenkomst in overleg met [eiser] heeft besloten om de toen vastgelopen hoofdmotor te laten vervangen door een gereviseerde gebruikte motor, in plaats van eerstgenoemde motor te laten reviseren. Daarop heeft FTS bij [de B.V.] (hierna: “[de B.V.]”) een bij gereviseerde motor gekocht en deze in de “Terra” laten plaatsen en installeren. Bij vergissing is nagelaten in de leveringsakte het juiste (nieuwe) motornummer te vermelden.
3.9
FTS betwist dat de “Terra”c.q. de hoofdmotor ervan, niet aan de koopovereenkomst beantwoordt. FTS betwist in het bijzonder dat de door haar in de “Terra” geplaatste, gebruikte en gereviseerde hoofdmotor van mindere kwaliteit was dan de oorspronkelijke motor zou hebben indien die gereviseerd zou zijn.
3.1
FTS betwist dat het vastlopen van de hoofdmotor van de “Terra” valt toe te schrijven aan de kwaliteit ervan. Volgens FTS is onvoldoende (deugdelijk) onderhoud de oorzaak van het vastlopen.
3.11
FTS is niet tot schadevergoeding verplicht omdat zij niet in gebreke is gesteld. Doordat [eiser] haar niet in gebreke heeft gesteld, heeft FTS niet de gelegenheid gehad om [de B.V.] onderzoek te laten doen, evenmin om [de B.V.] aan te spreken voor zover de klachten van [eiser] terecht waren.
4 De beoordeling
4.1.
Eisers gronden hun vorderingen primair op de stelling dat FTS bedrog heeft gepleegd.
4.1.1
Eisers stellen daartoe dat FTS bij de levering van de”Terra” opzettelijk onjuiste mededelingen heeft gedaan door in de leveringsakte bij de beschrijving van het verkochte schip het motornummer (met een kennelijke schrijffout) van de overeengekomen te reviseren motor te vermelden terwijl FTS een andere motor in het schip had laten plaatsen, dan wel door opzettelijk te verzwijgen dat zij een andere motor in het schip had laten plaatsen. Die andere, geleverde motor was van mindere kwaliteit dan de oorspronkelijke, maar gereviseerde zou zijn geweest, zo stellen eisers.
FTS betwist die stellingen en stelt bij wijze van verweer dat zij in overleg met [eiser] vóór de totstandkoming van de leveringsakte heeft besloten tot vervanging van de hoofdmotor van de “Terra” door een gebruikte, gereviseerde hoofdmotor en dat bij vergissing in de leveringsakte het oorspronkelijke motornummer is blijven staan.
4.1.2
Van bedrog is sprake wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mede te delen, of door een andere kunstgreep (art. 3:44 lid 3 BW)
4.1.3
Met de bepaling in de koopovereenkomst dat de daarin met motornummer genoemde hoofdmotor “voor rekening van verkoper [zou] worden gereviseerd”, de bepaling in artikel 6 van de leveringsakte dat “voor zover daarvan bij deze akte niet is afgeweken, [..] tussen partijen [blijft] gelden hetgeen [..] tussen hen [..] is overeengekomen met betrekking tot deze verkoop en koop” en de vermelding in de leveringsakte (met een kennelijke schrijffout) van het motornummer van die te reviseren motor bij de beschrijving van het verkochte schip, terwijl tussen partijen vast staat dat FTS daadwerkelijk een andere hoofdmotor in het schip heeft laten plaatsen vóór de levering, is voldoende aangetoond dat de leveringsakte een onjuiste mededeling bevat.
Komt echter vast te staan dat [eiser] er vóór de totstandkoming van de leveringsakte mee op de hoogte was dat FTS de hoofdmotor door een gebruikte, gereviseerde hoofdmotor had laten vervangen, dan heeft FTS hem niet misleid en ontvalt de feitelijke grondslag aan het door eisers gestelde bedrog. Op grond van de hoofdregel van art. 150 Rv ligt de bewijslast van haar betreffende stelling bij FTS. De rechtbank zal FTS tot het leveren van dat bewijs toelaten.
4.1.4
Levert FTS dat bewijs niet, dan heeft derhalve te gelden dat FTS in de leveringsakte een onjuiste mededeling heeft gedaan.
Die enkele onjuistheid in de leveringsakte brengt op zichzelf nog geen bedrog van FTS mee. Daartoe is immers vereist dat FTS [eiser] willens en wetens heeft misleid. Op grond van de hoofdregel van art. 150 Rv ligt de bewijslast van feiten of omstandigheden waaruit opzettelijke misleiding blijkt bij eisers, nu het eisers zijn die stellen dat FTS bedrog heeft gepleegd. De rechtbank zal, indien zal zijn komen vast te staan dat FTS in de leveringsakte een onjuiste mededeling heeft gedaan, eisers tot het leveren van dat bewijs toelaten.
4.1.5
Omdat eisers stellen dat zij (althans [eiser]) door het bedrog van FTS schade hebben geleden (en SON een gedeelte van die schade aan [eiser] heeft vergoed) en FTS dat gemotiveerd betwist, dienen eisers tevens te bewijzen dat [eiser] door de levering van de vervangende motor in een ongunstiger positie is gekomen dan zij zou zijn geweest indien FTS de oorspronkelijke hoofdmotor van de “Terra” zou hebben laten reviseren en die motor in het schip zou hebben laten staan. De rechtbank zal, indien zal zijn komen vast te staan dat FTS in de leveringsakte een onjuiste mededeling heeft gedaan, eisers tot het leveren van dat bewijs toelaten.
4.2
De stelling dat de geleverde hoofdmotor niet aan de koopovereenkomst beantwoordde vormt de subsidiaire grondslag van de vordering.
4.2.1
Het meest verstrekkende verweer komt erop neer dat het vorderingsrecht van eisers is vervallen omdat [eiser] niet binnen bekwame tijd bij FTS heeft gereclameerd. Daartoe voert FTS (niets anders) aan (dan) dat [eiser] te veel tijd heeft laten verstrijken tussen het moment van vastlopen van de hoofdmotor, op 6 april 2006, en dat van de mededeling van non-conformiteit ervan aan FTS, per 9 juni 2006. FTS stelt dat die bijna 9 weken langer is dan de daartoe in de rechtspraak gestelde termijn van 6 weken.
Eisers stellen dat de geleverde hoofdmotor niet aan de koopovereenkomst voldoet, omdat het feitelijk een andere hoofdmotor was dan bij de koop was overeengekomen, van een ander type (KT in plaats van KTA) en een niet-gereviseerde. Zij voeren daarbij aan dat [eiser] bij het vastlopen van de motor per 6 april 2006 niet dadelijk aannam dat sprake was van non-conformiteit ervan. [eiser] raakte pas op 8 mei 2006, toen hij de brief van Multidiesel B.V. van 4 mei 2006 ontving, ermee bekend dat de hoofdmotor niet (zo begrijpt de rechtbank:) rond het sluiten van de koopovereenkomst van augustus 2003 was gereviseerd en daarom niet aan de koopovereenkomst voldeed. Daarom was tussen kennisname van de non-conformiteit bij de koper [eiser] en de mededeling aan FTS maar ruim een maand gelegen.
4.2.2
Het gaat om de vraag of [eiser] tijdig, in de zin van binnen bekwame tijd zoals bedoeld in art. 7:23 lid 1 BW, na het stilvallen van de hoofdmotor van de “Terra” op 6 april 2006 bij FTS heeft gereclameerd dat die motor niet aan de koopovereenkomst tussen partijen beantwoordde.
Aan HR 29 juni 2007, C06/002HR (LJN: AZ7617) ontleent de rechtbank de volgende maatstaf:
3.3.2 De vraag of de koper binnen de bekwame tijd als bedoeld in art. 7:23 lid 1 heeft gereclameerd over gebreken aan de afgeleverde zaak, kan niet in algemene zin worden beantwoord. De tweede en derde zin van dit eerste lid van deze bepaling bevatten een bijzondere regeling voor een tweetal specifieke gevallen (waaronder de consumentenkoop), die zich overigens in de onderhavige zaak geen van beide voordoen. In andere dan deze gevallen dient de koper (a) ter beantwoording van de vraag of de hem afgeleverde zaak aan de overeenkomst beantwoordt het in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van hem te verwachten onderzoek te verrichten en (b) binnen bekwame tijd nadat hij heeft ontdekt of bij een dergelijk onderzoek had behoren te ontdekken dat de afgeleverde zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt, hiervan kennis te geven aan de verkoper.
3.3.3 Wat betreft de termijnen die de koper ten dienste staan voor de nakoming van zijn hiervoor in (a) bedoelde onderzoeksplicht en zijn hiervoor in (b) bedoelde mededelingsplicht, heeft het volgende te gelden.
De lengte van de onder (a) bedoelde termijn is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Het onder (a) bedoelde onderzoek dient, gelet op de door art. 7:23 lid 1 beschermde belangen van de verkoper, door de koper te worden ingesteld en uitgevoerd met de voortvarendheid die gelet op de omstandigheden van het geval in redelijkheid van hem kan worden gevergd. In dat verband kunnen onder meer van belang zijn de aard en waarneembaarheid van het gebrek, de wijze waarop dit aan het licht treedt, en de deskundigheid van de koper.
Onder omstandigheden kan voor beantwoording van de vraag of de afgeleverde zaak aan de overeenkomst beantwoordt, een onderzoek door een deskundige nodig zijn (zie ook Parl. Gesch. Boek 7 (Inv. 3, 5 en 6), blz. 157). In beginsel mag de koper de uitslag van dit onderzoek afwachten zonder de verkoper van het onderzoek op de hoogte te brengen. Wanneer echter mag worden verwacht dat met het onderzoek langere tijd is gemoeid, of zulks tijdens de loop daarvan blijkt, volgt uit de strekking van art. 7:23 lid 1 dat de koper aan zijn wederpartij onverwijld kennis dient te geven van dat onderzoek en de verwachte duur ervan.
3.3.4 Wat betreft de lengte van de onder (b) bedoelde termijn is voor het geval van consumentenkoop in de derde zin van art. 7:23 lid 1 bepaald dat kennisgeving binnen een termijn van twee maanden na de ontdekking tijdig is.
In het geval van een niet-consumentenkoop dient de vraag of de kennisgeving binnen bekwame tijd is geschied te worden beantwoord onder afweging van alle betrokken belangen en met inachtneming van alle relevante omstandigheden, waaronder het antwoord op de vraag of de verkoper nadeel lijdt door de lengte van de in acht genomen klachttermijn. Een vaste termijn kan daarbij niet worden gehanteerd, ook niet als uitgangspunt.
In het onderhavige geval is niet sprake van een consumentenkoop.
Nu gesteld noch gebleken is dat [eiser] zelf over specifieke kennis op het gebied van scheepsmotoren beschikt, is de in art. 7:23 lid 1 BW bedoelde klachttermijn niet reeds kort na 6 april 2006, maar eerst nadat hij een deskundige, Multidiesel B.V., had geraadpleegd gaan lopen. Kennelijk heeft [eiser] vervolgens een advocaat geraadpleegd mede met het oog op de vraag of de hoofdmotor aan de koopovereenkomst beantwoordde; daarom heeft ook dat onderzoek de aanvang van de klachttermijn opgeschort. Door daarna op 9 juni 2006 bij FTS wegens de gestelde non-conformiteit te reclameren, heeft [eiser] binnen bekwame tijd zoals in art. 7:23 lid 1 BW c.q. art. 6:89 BW bedoeld bij FTS geklaagd.
Derhalve is het recht om op grond van non-conformiteit te vorderen niet vervallen.
4.2.3
Van non-conformiteit van de geleverde hoofdmotor is geen sprake indien de stelling van FTS komt vast te staan, dat [eiser] er vóór de totstandkoming van de leveringsakte mee heeft ingestemd dat zij de hoofdmotor van de “Terra” door een gebruikte, gereviseerde hoofdmotor zou laten vervangen.
Op grond van de hoofdregel van art. 150 Rv zal FTS tot het leveren van dat bewijs worden toegelaten.
4.2.4
Levert FTS dat bewijs niet, dan is, gegeven (a) de bepaling in de koopovereenkomst dat de hoofdmotor met een specifiek motornummer “voor rekening van verkoper [zou] worden gereviseerd”, (b) de bepaling in artikel 6 van de leveringsakte dat “voor zover daarvan bij deze akte niet is afgeweken, [..] tussen partijen [blijft] gelden hetgeen [..] tussen hen [..] is overeengekomen met betrekking tot deze verkoop en koop”, (c) het vaststaande feit dat FTS die hoofdmotor niet heeft laten reviseren, maar deze heeft vervangen door een gereviseerde motor en (d) de omstandigheid dat in de leveringsakte van die vervanging geen melding is gemaakt, terwijl daarin wel (met een kennelijke schrijffout) het motornummer van die te reviseren motor bij de beschrijving van het verkochte schip is vermeld, voldoende aangetoond dat FTS een andere hoofdmotor heeft geleverd dan was overeengekomen.
In dat geval heeft reeds daarom te gelden dat de hoofdmotor niet beantwoordde aan de overeenkomst in de zin van het in art. 7:17 leden 2 en 3 BW bepaalde.
4.3
Uit proces-economische overwegingen zal de rechtbank eerst FTS de gelegenheid bieden te bewijzen dat [eiser] er vóór de totstandkoming van de leveringsakte mee heeft ingestemd, althans mee op de hoogte was dat FTS de hoofdmotor door een gebruikte, gereviseerde hoofdmotor had laten vervangen.
4.4
Hangende de bewijslevering wordt elke nadere beslissing aangehouden.
5 De beslissing
De rechtbank,
laat FTS toe tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat [eiser] er vóór de totstandkoming van de leveringsakte mee heeft ingestemd (rov 4.2.3), althans mee op de hoogte was (rov 4.1.3) dat FTS de hoofdmotor door een gebruikte, gereviseerde hoofdmotor had laten vervangen;
voor zover FTS dat bewijs door middel van getuigen wenst te leveren, bepaalt de rechtbank het volgende:
- het verhoor van de getuigen zal geschieden ten overstaan van mr. W.P. Sprenger, die daartoe zitting zal houden in het gerechtsgebouw aan het Wilhelminaplein 100-125 te Rotterdam en wel op vrijdag 11 januari 2008 om 13.30 uur;
- de procureurs kunnen tot twee weken na heden en uitsluitend schriftelijk bij sector civiel recht, afdeling planningsadministratie, kamer E 12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam aanhouding verzoeken, mits onder opgave van de verhinderdata van beide partijen, hun raadslieden en de voor te brengen getuigen;
- voor deze zitting is in beginsel één dagdeel beschikbaar; partijen dienen zich erop voor te bereiden dat aan het einde van deze zitting een datum voor een nieuwe zitting zal worden bepaald voor voortzetting of contra-enquête;
- partijen, [eiser] in persoon en de andere deugdelijk vertegenwoordigd, dienen bij de getuigenverhoren aanwezig te zijn opdat hen naar aanleiding van de getuigenverklaringen vragen kunnen worden gesteld;
houdt elke nadere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P. Sprenger.
Uitgesproken in het openbaar.
1928