ECLI:NL:RBROT:2007:BB6077
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toestemming echtgenote voor borgtochtovereenkomst en vernietiging
In deze zaak, uitgesproken op 26 september 2007 door de Rechtbank Rotterdam, stond de vraag centraal of de gedaagde toestemming van zijn echtgenote nodig had voor het aangaan van een borgtochtovereenkomst. De eiser, de coöperatie Coöperatieve Rabobank Hoeksche Waard U.A., had een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die zich borg had gesteld voor een krediet. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde, op basis van artikel 1:88 lid 1 sub c van het Burgerlijk Wetboek, inderdaad toestemming van zijn echtgenote nodig had voor het aangaan van deze overeenkomst. De rechtbank stelde vast dat deze toestemming niet was verleend en dat de echtgenote rechtsgeldig de vernietiging van de borgtochtovereenkomsten had ingeroepen.
De rechtbank overwoog dat de Rabobank niet had aangetoond dat de borgtochtovereenkomsten ten behoeve van de normale bedrijfsuitoefening van de gedaagde waren aangegaan. De Rabobank had enkel in algemene termen gesteld dat het om een bankkrediet ging dat onontbeerlijk was voor het ondernemen, maar dit was onvoldoende om te concluderen dat de borgtochtovereenkomsten geldig waren. De rechtbank concludeerde dat de hoofdregel van artikel 1:88 lid 1 sub c BW van toepassing was, wat betekende dat de gedaagde zonder toestemming van zijn echtgenote geen geldige borgtochtovereenkomst had kunnen aangaan.
Als gevolg hiervan wees de rechtbank de vordering van de Rabobank af en veroordeelde de Rabobank in de proceskosten van de gedaagde, die op € 780,= aan vast recht en € 1.447,50 aan salaris voor de procureur werden vastgesteld. De overige verweren van de gedaagde werden onbesproken gelaten, aangezien de Rabobank in het ongelijk was gesteld. Dit vonnis benadrukt het belang van de toestemming van de echtgenoot bij het aangaan van financiële verplichtingen en de gevolgen van het ontbreken daarvan.