ECLI:NL:RBROT:2007:BB4638

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
740487
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.J. van Die
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Twist tussen huurder en verhuurder over stookkosten en meterstanden

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een huurder en een verhuurder over de wijze waarop de stookkosten zijn vastgesteld. De verhuurder heeft de stookkosten geschat over een periode van 18 maanden, waarin het pand ook door een andere huurder is bewoond en enige tijd leeg heeft gestaan. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de meters op 30 juni 2005 zijn gecontroleerd en naar behoren functioneerden, maar er was geen informatie over de meterstanden op 30 april 2004, de datum waarop de huurovereenkomst inging. Hierdoor kon het werkelijke energieverbruik van de eiser in 2004 niet worden vastgesteld.

De kantonrechter oordeelt dat, in het geval er geen warmtemeters zijn, een zo nauwkeurig mogelijke schatting van het verbruik moet worden gemaakt. De graaddagenmethode werd door de verhuurder gebruikt om het verbruik te verdelen, maar de kantonrechter oordeelt dat dit in deze situatie niet juist is, omdat er bij aanvang van de huur warmtemeters aanwezig waren. De verhuurder had de meterstanden moeten noteren bij het ter beschikking stellen van het gehuurde. Hierdoor is er geen goede methode om het werkelijke verbruik te meten, en de kantonrechter concludeert dat de stookkosten voor het jaar 2004 vastgesteld moeten worden op €550,--, met een totale eindafrekening van €773,02 voor de servicekosten.

De kantonrechter wijst de gedaagde in de proceskosten en verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. van Die en is het resultaat van een eerdere bewijsopdracht aan de gedaagde om aan te tonen dat de meterstanden op de relevante data konden worden afgelezen. De getuige heeft verklaard dat de meterstanden op 30 juni 2005 zijn uitgelezen, maar er is geen bewijs dat de standen op 30 april 2004 zijn genoteerd, wat de gedaagde niet in haar bewijsopdracht heeft kunnen aantonen.

Uitspraak

1.HET VERDER VERLOOP VAN DE PROCEDURE:
Hiervoor verwijst de kantonrechter naar het op 14 februari 2007 gewezen tussenvonnis. In dit vonnis is gedaagde opgedragen te bewijzen dat met de op 3 februari 2004 in de woning [locatie] aanwezige verwarmingsmeters de daadwerkelijke verbruiken op 30 april 2004 en op 31 december 2004 achteraf, op 20 juni 2005, konden worden afgelezen.
Daartoe werd op 24 mei 2007 [getuige] als getuige gehoord. Vervolgend hebben beide partijen een conclusie na enquête genomen.
De kantonrechter heeft bepaald heden vonnis te wijzen.
2. DE VERDERE BEOORDELING VAN DE VORDERING:
2.1. De getuige heeft verklaard dat de meters in het gehuurde op 30 juni 2005 zijn gecontroleerd en dat is vastgesteld dat de meters naar behoren hebben gefunctioneerd. De kantonrechter heeft geen reden om te twijfelen aan deze vaststelling.
2.2. De getuige heeft voorts verklaard dat op 30 juni 2005 ( mogelijk bedoelt de getuige 20 juni 2005) de meterstanden zijn uitgelezen. Gelet op de verstrekte informatie over de werking van de meters en gelet op de verklaring van de getuige kunnen op dat moment in principe de meterstanden per 31 december 2003, 31 december 2004, 30 april 2005, 31 mei 2005 en 20 (of 30) juni 2005 zijn afgelezen. De getuige heeft immers verklaard dat op elk gewenst moment de eindstanden van de laatste drie maanden kunnen worden uitgelezen alsmede de laatste twee jaareindstanden. De getuige heeft voorts verklaard dat de meterstanden op (of per) 30 juni 2003 en 31 december 2004 werden opgenomen. De kantonrechter begrijpt uit de verklaring dat de meterstand per 31 december 2004 in juni 2005 is uitgelezen. In zoverre acht de kantonrechter gedaagde geslaagd in haar bewijsopdracht. De eindstand per 31 december 2004 wordt om die reden als juist, dat wil zeggen corresponderend met het werkelijk gemeten verbruik, aangemerkt.
2.3. De getuige heeft niet verklaard over een opname, dan wel uitlezen, van de meters per 30 april 2004. Gelet op de werking van de meters moet worden aangenomen dat de meterstanden op deze datum niet meer uitgelezen konden worden. Dat de meterstanden in april 2004 niet werden genoteerd volgt indirect ook uit de verklaring van de getuige, die verklaart dat de standen per 30 juni 2003 en 31 december 2004 werden opgenomen. De getuige stelt vast hoeveel eenheden aan het gehuurde worden toegerekend in deze periode van 18 maanden. Vervolgens heeft een verdeling van de kosten over deze periode van 18 maanden plaatsgevonden op basis van de zogenaamde graaddagenmethode. Uit het feit dat met behulp van deze rekenmethodiek het verbruik gedurende die 18 maanden werd verdeeld over de drie te onderscheiden perioden in dit tijdsbestek, volgt eveneens dat geen feitelijk verbruik is geregistreerd op 30 april 2004. Het is dan ook niet komen vast te staan dat de meterstanden op of per 30 april 2004 werden opgenomen en in zoverre is gedaagde niet geslaagd in de bewijsopdracht.
2.4. Nu niet is komen vast te staan dat de meterstanden zijn uitgelezen op 30 april 2004 is er geen enkele informatie over de werkelijke meterstand bij of nabij de datum waarop de huurovereenkomst is ingegaan. Het gevolg daarvan is dat het werkelijke energieverbruik van eiser in 2004 niet meer kan worden vastgesteld.
2.5. Wanneer geen warmtemeters aanwezig zijn moet een zo nauwkeurig mogelijke schatting worden gemaakt van het werkelijke verbruik per huurder. De zogenaamde graaddagenmethode is in beginsel een goede manier om een zo nauwkeurig mogelijke schatting te maken van het daadwerkelijke verbruik. Uit de getuigenverklaring blijkt dat gedaagde deze methode heeft gebruikt om het verbruik te verdelen over eiser, degene die tot 9 oktober 2003 huurder was en over de tussenliggende periode van leegstand. Hoewel deze methode in beginsel gebruikt kan worden, oordeelt de kantonrechter dat het gebruik van deze methode in de onderhavige situatie niet juist is. Er waren bij aanvang van de huur op 3 februari 2004 immers warmtemeters aanwezig, waardoor het werkelijke verbruik gemeten had kunnen worden. Nu is geheel onnodig de situatie ontstaan waarin niet kan worden uitgesloten dat in de periode waarin eiser niet de huurder was, sprake is geweest van een excessief verbruik. Het is, gelet op de aanwezigheid van meters, niet juist om eiser daarom te belasten met een schatting van het gemiddelde verbruik op basis van graaddagen, over de gehele periode van 18 maanden.
2.6. De kantonrechter oordeelt dat het feit dat de meters niet zijn opgenomen bij aanvang van de huur een omstandigheid is die voor rekening en risico van gedaagde behoort te komen. Gedaagde stelt immers het gehuurde aan eiser beschikbaar en het mag van haar worden verwacht dat zij op dat moment de meterstanden noteert. Eiser kan natuurlijk ook meterstanden opnemen of opname ervan vragen, maar het ligt veel meer voor de hand dat de verhuurder deze opname standaard verricht bij het ter beschikking stellen van het gehuurde, nu van gedaagde mag worden verwacht dat zij de afrekening stookkosten deugdelijk specificeert.
2.7. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is er thans geen goede objectiveerbare methode om het werkelijk verbruik te meten. Eiser heeft in de conclusie na enquête gewezen op een wel zeer laag verbruik over het jaar 2006. De kantonrechter kan aan dit verbruik evenwel geen conclusies verbinden. Het is immers niet uit te sluiten dat het opvallend lage verbruik in dit jaar een gevolg is van, bijvoorbeeld, een lange periode van afwezigheid.
2.8. Nu geen werkelijke gegevens beschikbaar zijn omdat gedaagde heeft verzuimd de meterstand bij aanvang van de huur te noteren en nu er sprake is van drie gebruikers in een periode van 18 maanden is een redelijke schatting van het verbruik niet te maken. In deze omstandigheid is het redelijk om terug te vallen op het verbruik dat normaal gesproken van eiser mocht worden verwacht. Dit verbruik is tot uitdrukking gebracht in het aan eiser berekende voorschotbedrag. Gedaagde heeft, naar moet worden aangenomen, getracht een zo nauwkeurig mogelijke inschatting te maken van het te verwachten verbruik bij het vaststellen van het voorschotbedrag. De kantonrechter oordeelt dat het door gedaagde berekende voorschotbedrag, een redelijke schatting van de door eiser verbruikte energie vormt voor het jaar 2004. De kantonrechter stelt de stookkosten daarom, in overeenstemming met de vordering, vast op een bedrag van € 550,-- voor het jaar 2004. De eindafrekening voor de totale servicekosten in 2004 wordt vastgesteld op €773,02.
2.9. De kantonrechter ziet geen reden het onder a en b gevorderde toe te wijzen, nu eiser bij de gevorderde vaststellingen geen belang heeft gelet op de beslissing op het onder c. gevorderde.
2.10. Als de in het ongelijk gestelde partij wordt gedaagde belast met de kosten van het geiding
3. DE BESLISSING:
de kantonrechter:
stelt de afrekening servicekosten voor de woonruimte [locatie] voor de periode van 3 februari 2004 tot en met 31 december 2004 vast op €773,02, met dien verstande dat de daarin begrepen stookkosten € 550,-- belopen;
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van eiser vastgesteld op:
€ 78,75 voor het in debet gestelde deel van het griffierecht,
€ 84,87 aan dagvaardingskosten,
€ 400,00 aan salaris voor de gemachtigde,
van welke bedragen het totaal op Rabobankrekening 19 23 25 892 t.n.v MvJ Rotterdam (545) onder vermelding van het zaaknummer moet worden overgemaakt, alsmede € 26,25 voor het door eiser verschuldigde en door zijn gemachtigde betaalde deel van het vastrecht, rechtstreeks aan die gemachtigde te voldoen;
wijst af het meer of anders gevorderde en verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. van Die en uitgesproken ter openbare terechtzitting.