ECLI:NL:RBROT:2007:BB4233
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ouderbijdrage en wettelijke vereisten bij schoolovereenkomst
In deze zaak vorderde de vereniging "De Van Oldenbarneveltschool voor Neutraal Bijzonder Onderwijs" van de ouders van een leerling betaling van de ouderbijdrage voor het schooljaar 1999-2000. De ouders hadden een schriftelijke overeenkomst getekend, maar de kantonrechter oordeelde dat niet aan de wettelijke vereisten was voldaan. De ouders stelden dat de overeenkomst onder dwang was getekend, omdat anders het onderwijs voor hun dochter zou worden beëindigd. De kantonrechter stelde vast dat de overeenkomst niet voldeed aan de eisen van artikel 40 van de Wet op het Primair Onderwijs, dat bepaalt dat overeenkomsten waarbij ouders verplicht worden tot betaling van een geldelijke bijdrage nietig zijn, tenzij deze schriftelijk zijn aangegaan na toelating van de leerling en de vrijwilligheid van de bijdrage duidelijk is gemaakt.
De kantonrechter oordeelde dat de ouders de overeenkomst niet onder dwang hadden getekend en dat zij op de hoogte waren van het reglement omtrent de ouderbijdrage. Echter, de rechter concludeerde dat de overeenkomst niet voldeed aan de wettelijke vereisten, omdat er geen adequate reductie- en kwijtscheldingsregeling in was opgenomen. Dit gebrek leidde tot de nietigheid van de overeenkomst, waardoor de vordering van de school werd afgewezen. De school werd bovendien veroordeeld in de proceskosten van de ouders, die op nihil waren begroot.
De uitspraak benadrukt het belang van de wettelijke vereisten bij het aangaan van overeenkomsten over ouderbijdragen en de noodzaak voor scholen om transparant te zijn over de voorwaarden waaronder bijdragen worden gevraagd.