ECLI:NL:RBROT:2007:BB2294
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- W.F. Lubberink
- Rechtspraak.nl
Benoeming van een voogdes over een minderjarige na overlijden van de moeder
In deze zaak verzoekt een tante om benoeming tot voogdes over haar minderjarige nichtje, wiens moeder is overleden. De vader van het kind, die geen gezag uitoefende, is onbekend en heeft het kind niet erkend. De verzoekster, die de tante is van de minderjarige, heeft het verzoek ingediend op 27 februari 2007, bijgestaan door haar gemachtigde, mr. R.M. Prins. De minderjarige heeft haar gewone verblijfplaats bij de verzoekster.
De rechtbank overweegt dat, nu de moeder van de minderjarige is overleden, de rechter op basis van artikel 1:253g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) moet beslissen wie het gezag over de minderjarige zal uitoefenen. De kantonrechter is bevoegd om deze beslissing te nemen, omdat er geen omstandigheden zijn die in het vijfde lid van genoemd artikel zijn opgenomen. De verzoekster is ontvankelijk in haar verzoek, aangezien er sprake is van 'family life' tussen haar en de minderjarige, zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De familieleden van de verzoekster hebben schriftelijk ingestemd met haar benoeming tot voogdes. Gezien deze instemming en het belang van het kind, oordeelt de kantonrechter dat het wenselijk is om de verzoekster met de voogdij te belasten. De beschikking wordt uitgesproken door de kantonrechter mr. W.F. Lubberink, die de verzoekster benoemt tot voogdes over de minderjarige en verklaart dat deze beschikking uitvoerbaar is bij voorraad.