ECLI:NL:RBROT:2007:BB1556

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
273639 / F1 RK 06-2848 & 284475 / F1 RK 07-1194
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. De Groot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van de overwaarde van de echtelijke woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 augustus 2007 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die op huwelijkse voorwaarden zijn gehuwd. De vrouw heeft een verzoekschrift ingediend tot echtscheiding met nevenvoorzieningen, waaronder de omgangsregeling voor hun drie minderjarige kinderen en de verdeling van de overwaarde van de echtelijke woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam ontwricht is en heeft de echtscheiding uitgesproken. De man heeft verzocht om de woning te verkopen, maar de rechtbank oordeelt dat de vrouw meer belang heeft bij het voortgezet gebruik van de woning. De rechtbank heeft bepaald dat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen bij de vrouw zal zijn en dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen zal betalen van € 160,- per maand per kind.

De rechtbank heeft ook de kwestie van de overwaarde van de echtelijke woning behandeld. De vrouw is eigenaar van de woning, maar de man heeft bijgedragen aan de hypotheeklasten en andere kosten. De rechtbank oordeelt dat het onterecht zou zijn als de waardevermeerdering van de woning alleen aan de vrouw zou toekomen, en heeft bepaald dat de overwaarde van de woning bij helfte tussen de man en de vrouw moet worden verdeeld. De rechtbank heeft de zaak voor de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden aangehouden tot een latere datum, zodat partijen de gelegenheid krijgen om in onderling overleg tot overeenstemming te komen over de verdere afwikkeling.

Deze beschikking is gegeven door mr. De Groot, rechter tevens kinderrechter, en is uitvoerbaar bij voorraad, behalve ten aanzien van de echtscheiding. De rechtbank heeft de partijen en hun raadslieden niet verplicht om te verschijnen, wat de procedure vergemakkelijkt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 9 augustus 2007
Zaak- / Rekestnummer: 273639 / F1 RK 06-2848 (echtscheiding)
Zaak- / Rekestnummer: 284475 / F1 RK 07-1194 (afwikkeling huwelijkse voorwaarden)
Beschikking in de zaak van:
[vrouw], de vrouw,
wonende te [adres],
procureur mr. D. Vermaat,
t e g e n
[man], de man,
wonende te [adres],
procureur mr. H.E. Schweers.
Het verloop van de procedure
De vrouw heeft een verzoekschrift ingediend tot echtscheiding met nevenvoorzieningen.
De man heeft een verweerschrift ingediend waarbij tevens zelfstandige verzoeken zijn gedaan.
De vrouw heeft vervolgens een verweerschrift tegen de zelfstandige verzoeken ingediend waarbij tevens een gewijzigd verzoek is gedaan.
De man heeft vervolgens een verweerschrift tegen het gewijzigde verzoek ingediend.
De zaak is behandeld op 26 juli 2007, ter gelegenheid waarvan aan de zijde van de man pleitnotities zijn overgelegd.
De vaststaande feiten
Partijen zijn op 18 oktober 1997 te Paramaribo, Suriname op huwelijkse voorwaarden gehuwd.
Partijen hebben drie thans nog minderjarige kinderen:
[kind 1], geboren op 9 mei 1999 te Rotterdam,
[kind 2], geboren op 13 april 2002 te Rotterdam, en
[kind 3], geboren op 20 december 2003 te Rotterdam.
Het huwelijk is duurzaam ontwricht.
De beoordeling
Het verzoek tussen partijen de echtscheiding uit te spreken, alsmede het verzoek te bepalen dat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen bij de vrouw zal zijn, kunnen als onweersproken en niet onrechtmatig of ongegrond worden toegewezen.
In geschil zijn:
- de omgangsregeling;
- de woning;
- de kinderbijdrage en
- de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.
De omgangsregeling
Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat de man zolang hij niet over eigen woonruimte beschikt de minderjarigen een zondag per veertien dagen van 10.00 uur tot 18.00 uur bij zich zal hebben. Het verblijf van de minderjarigen gedurende de feestdagen en de vakanties zal in onderling overleg plaatsvinden. Met ingang van de datum waarop de man over eigen woonruimte beschikt, zal de omgang in onderling overleg worden uitgebreid tot een weekend per veertien dagen.
De woning
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat zij jegens de man bevoegd is de bewoning van de echtelijke woning en het gebruik van de zaken die behoren bij deze woning en tot de inboedel daarvan gedurende zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van burgerlijke stand voort te zetten
De man heeft verzocht het verzoek van de vrouw af te wijzen. Hij is van mening dat de woning verkocht dient te worden.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast – de man betwist dat niet – dat de vrouw meer belang heeft bij het voortgezet gebruik van de woning dan de man. De eventuele verkoop van de woning staat op zichzelf het verzoek tot voortgezet gebruik niet in de weg.
De kinderbijdrage
De vrouw heeft een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen verzocht van € 160,- per maand per kind.
De man stelt zich primair op het standpunt dat tussen partijen bij brief van 31 oktober 2006 een rechtsgeldige definitieve overeenkomst inzake de alimentatie tot stand is gekomen. Volgens de man zijn partijen overeengekomen dat hij een kinderbijdrage van € 129,- per maand per kind zal betalen. Volgens de vrouw zijn partijen overeengekomen dat de man slechts voor de duur van de echtscheidingsprocedure een kinderbijdrage van € 129,- per maand per kind zal betalen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Uit de brief d.d. 31 oktober 2006 van de procureur van de vrouw aan de rechtbank volgt dat partijen in het kader van voorlopige voorzieningen een kinderbijdrage zijn overeengekomen. Een dergelijke overeenkomst geldt voor de duur van de procedure. Hieruit volgt dat de overeengekomen kinderbijdrage niet ook na de echtscheiding blijft gelden.
Subsidiair betwist de man de behoefte aan de verzochte kinderbijdrage en hij plaatsvraagtekens bij de verdeling van die behoefte over beide ouders.
Bij het bepalen van de behoefte aan een kinderbijdrage hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de tabel eigen aandeel kosten van kinderen van het NIBUD. Daartoe dient allereerst het netto gezinsinkomen te worden bepaald, waarvan bij het bepalen van dat eigen aandeel kosten kinderen moet worden uitgegaan.
Het netto salaris van de man bepaalt de rechtbank aan de hand van de jaaropgaaf 2006 op circa € 1.836,- per maand, inclusief vakantietoeslag.
Het netto salaris van de vrouw bepaalt de rechtbank aan de hand van de salarisspecificaties van juli 2006 tot en met september 2006 op circa € 1.926,- per maand, inclusief vakantietoeslag.
Aan de hand van deze gegevens becijfert de rechtbank het in dit kader relevante netto gezinsinkomen van partijen op (afgerond) € 3.762,- per maand, inclusief vakantietoeslag.
Dit gegeven, gevoegd bij het ten aanzien van de minderjarigen toepasselijke aantal kinderbijslagpunten (16), levert volgens de genoemde tabel een zogenaamd eigen aandeel kosten van kinderen op van circa € 1.100,- per maand, ofwel € 367,- per maand per kind.
Vervolgens dient te worden beoordeeld in welke verhouding dit eigen aandeel in de kosten van de minderjarigen tussen de ouders moet worden verdeeld.
Op basis van de netto salarissen van partijen komt de rechtbank tot de volgende verdeling (salaris man of vrouw : gezinsinkomen x kosten):
1.836 : 3.762 x € 1.100,- aandeel man voor de minderjarigen, dus € 179,- per maand per kind,
1.926 : 3.762 x € 1.100,- aandeel vrouw voor de minderjarigen, dus € 187,- per maand per kind.
De verzochte kinderbijdrage van € 160,- per maand per kind ligt beneden het aandeel van de man voor de minderjarigen van € 179,- per maand per kind. Nu de draagkracht van de man op zichzelf niet betwist is, zal het verzoek van de vrouw worden toegewezen.
De afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden
Partijen hebben verzocht ten aanzien van de echtelijke woning een beslissing te geven en de zaak voor het overige aan te houden, teneinde hen in de gelegenheid te stellen ten aanzien van het overige in onderling overleg tot overeenstemming te geraken.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de echtelijke woning als volgt.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of de vrouw op grond van de tussen partijen geldende huwelijkse voorwaarden verplicht is de overwaarde van de echtelijke woning met de man te delen.
Partijen zijn onder uitsluiting van iedere huwelijksgoederengemeenschap zonder verrekening gehuwd en zij hebben staande huwelijk hun huwelijkse voorwaarden niet gewijzigd overeenkomstig artikel 1:115 BW. Zij zijn in hun huwelijkse voorwaarden niet overeengekomen dat bij ontbinding van het huwelijk zal worden afgerekend alsof tussen hen algehele of gedeeltelijke gemeenschap bestond.
De woning is eigendom van de vrouw. De vrouw heeft deze korte tijd na het sluiten van het huwelijk op 18 oktober 1997 op 23 juni 1998 gekocht.
De koopsom is volledig gefinancierd door middel van een hypothecaire geldlening, aangegaan door de vrouw. Tijdens het huwelijk is een tweede hogere hypothecaire lening afgesloten (2003), waarvoor ook de man naast de vrouw zich als hoofdelijk schuldenaar jegens de bank heeft verbonden. Van het salaris van de man werden in praktijk de hypotheeklasten voldaan en de premie van de levensverzekering. De vrouw droeg zorg voor de uitgaven van een meer consumptief karakter alsmede de verplichtingen ter zake van de nutsvoorzieningen. Partijen hebben de in 2003 afgesloten hypotheek gebruikt voor verbouwingen aan het huis.
De rechtbank stelt gelet op het vorenstaande vast dat er in feite sprake is van een door partijen uit de gezamenlijke inkomsten dragen van alle financiële lasten. De rechtbank zou het op grond hiervan een ongegronde vermogensvermeerdering achten indien de inmiddels plaatsgevonden waardestijging van het huis alleen aan de vrouw zou toekomen, zoals het overigens ook onjuist zou zijn, dat in het geval van een waardedaling van het huis (waardoor bijvoorbeeld de waarde van het huis zou dalen onder de aankoopprijs en de tot het bedrag van de aangegane hypothecaire lening), de man niet evenzeer mede aansprakelijk zou zijn. Overigens is de man door de tweede hypothecaire lening inderdaad mede gehouden om een eventueel tekort aan te vullen. Gelet op het vorenstaande dient de overwaarde door partijen te worden gedeeld.
De beslissing
Spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, gehuwd op 18 oktober 1997 te Paramaribo, Suriname.
Bepaalt dat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen bij de vrouw zal zijn.
Bepaalt dat de omgangsregeling als volgt zal zijn:
de man zal zolang hij niet over eigen woonruimte beschikt de minderjarigen een zondag per veertien dagen van 10.00 uur tot 18.00 uur bij zich hebben. Het verblijf van de minderjarigen gedurende de feestdagen en de vakanties zal in onderling overleg plaatsvinden. Met ingang van de datum waarop de man over eigen woonruimte beschikt, zal de omgang in onderling overleg worden uitgebreid tot een weekend per veertien dagen.
Bepaalt dat de vrouw, als zij ten tijde van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand de echtelijke woning aan de [adres], die aan de man uitsluitend of mede toebehoort of ten gebruike toekomt, bewoont, jegens de man bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij die woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van de beschikking.
Bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van het tijdstip waarop de echtscheidingsbeschikking is of zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen , telkens bij vooruitbetaling, zal uitkeren € 160,- per maand per kind, vermeerderd met iedere uitkering die hem op grond van geldende wetten of regelingen ten behoeve van deze minderjarigen kan of zal worden verleend.
Verstaat dat genoemde bijdrage jaarlijks, met ingang van 1 januari van het nieuwe jaar, wordt gewijzigd ingevolge de wettelijke vastgestelde indexering.
Bepaalt dat de overwaarde van de echtelijke woning, gelegen aan de [adres], eigendom van de vrouw, bij helfte tussen de man en de vrouw dient te worden verdeeld.
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad, behalve ten aanzien van de echtscheiding.
En alvorens verder te beslissen:
Bepaalt dat de behandeling van de zaak ten aanzien van de verdeling van de gemeenschap wordt aangehouden tot 1 december 2007 PRO FORMA, als hiervoor omschreven.
Bepaalt dat partijen en hun raadslieden dan niet behoeven te verschijnen.
Deze beschikking is gegeven door mr. De Groot, rechter tevens kinderrechter, in bijzijn van Brasser, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
DE AFWIKKELING VAN DE HUWELIJKSE VOORWAARDEN
MAN:
- VROUW:
VRAGEN / OPMERKINGEN:
Partijen zijn huwelijkse voorwaarden aangegaan. Bij akte verleden op 17 oktober 1997 is opgenomen dat tussen partijen geen gemeenschap van goederen zal bestaan, zodat zowel de wettelijke gemeenschap van goederen, als die van winst en verlies en die van vruchten en inkomsten worden uitgesloten.
De man stelt dat tav de ew sprake is van een beperkte gemeenschap. De vrouw heeft de ew alleen aangekocht, maar de hypotheekrente en de premie voor de levensverzekering werden door de man betaald. Daardoor is een beperkte gemeenschap tav de hypotheekschuld en daaraan gekoppelde levensverzekering is ontstaan. Gelet op de relatie tussen de hypotheekschuld en de ew is volgens de man ook tav de ew een beperkte gemeenschap ontstaan.
Voor het geval geen sprake is van een beperkte gemeenschap mbt de ew dient de vrouw naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid de man een uitkering te doen. De hoogte daarvan dient te worden bepaald aan de hand van de overwaarde van de ew, zodat een makelaar moet worden benoemd.