Zaak-/rolnummer: 254107 / HA ZA 06-242
VONNIS van de meervoudige kamer in de zaak van:
de naamloze vennootschap naar Nederlands Antilliaans recht
SAFECO INSURANCE BROKER N.V.,
gevestigd te Philipsburg (Sint Maarten),
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. J.G.A.van Zuuren,
advocaat mr. P.J. de Groen te Sassenheim,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid MARSH B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur mr. R.B. Gerretsen,
advocaten mr. E.J.W.M. van Niekerk en mr. A. Van Hoey Smith te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als "Safeco" respectievelijk "Marsh".
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 17 januari 2006 en de door Safeco overgelegde producties;
- conclusie van antwoord in conventie, alsmede voorwaardelijke conclusie van eis in
reconventie, met producties;
- conclusie van repliek in conventie, tevens conclusie van antwoord in
voorwaardelijke reconventie, met producties;
- conclusie van dupliek in conventie, alsmede voorwaardelijke repliek in
reconventie, met producties;
- conclusie van dupliek in voorwaardelijke reconventie, met producties.
2 De vaststaande feiten in conventie en in reconventie
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast:
2.1 Safeco is als assurantietussenpersoon actief op de Nederlandse Antillen.
2.2 Op 14 april 1997 is een samenwerkingsovereenkomst gesloten tussen Safeco (handelend onder de naam Safeco Nederland B.V.) en Sedgwick B.V. (hierna: Sedgwick), eveneens een assurantietussenpersoon, op basis van welke overeenkomst Sedgwick voor cliënten van Safeco verzekeringen zou onderbrengen met alle daaraan verbonden werkzaamheden. In het kader van deze overeenkomst was Safeco, blijkens artikel 2 van de overeenkomst, belast met - samengevat - het acquireren van nieuwe relaties, het onderhouden van de portefeuille van de relaties en de premie-incasso en Sedgwick met het aanvragen van offertes en het plaatsen van verzekeringen bij verzekeraars, de polisadministratie en de schadebehandeling.
In artikel 2 is voorts de volgende zinsnede opgenomen: “De financiële verhouding zoals omschreven in artikel 4.1 is op deze taakverdeling gebaseerd.”
Artikel 3 van de samenwerkingsovereenkomst, betreffende incasso, luidt als volgt:
“3.1 Safeco zal zonder verzuim voor inning van verschuldigde premies en kosten zorgdragen, tenzij anders overeengekomen.
3.2 Eenmaal per maand ontvangt Safeco een overzicht waarop de niet betaalde nota’s verantwoord zijn. Safeco is verplicht uiterlijk op de aangegeven afrekeningsdatum een eventueel debetsaldo te voldoen.
3.3 Indien Safeco de verschuldigde premie bij haar relatie niet kan innen, dient zij de stukken binnen 2 maanden na boekingsdatum aan Sedgwick te retourneren.
3.4 Indien de onmogelijkheid tot inning bij de relatie danwel terugboeking door verzekeraars het gevolg is van een tegenover de relatie niet, niet tijdig of onvoldoende presteren van Safeco, dan komen eventuele geldelijke nadelen welke hieruit direct danwel indirect voor Sedgwick of verzekeraars voortvloeien geheel voor rekening van Safeco.
3.5 Indien Safeco bij herhaling of langdurig in gebreke blijft haar (debet-) saldo met Sedgwick te verrekenen, zal Sedgwick gerechtigd zijn het incasso rechtstreeks bij de relatie te verrichten, in welk geval de incassokosten ten laste van Safeco worden gebracht.”
In artikel 4 van deze samenwerkingsovereenkomst zijn de financiële verhoudingen tussen partijen geregeld, en wel als volgt:
“4.1 Voor de via Sedgwick ondergebrachte verzekeringen heeft Safeco recht op een vergoeding gelijk aan 50% van de bruto courtage, uitgaande van de door verzekeraars gebruikelijk te verstrekken courtage vergoeding. Het behoud van Sedgwick is derhalve
50 %.
(...)
4.2 Indien er geen sprake is van een gebruikelijke courtagevergoeding zal in gezamenlijk overleg een voor beide partijen aanvaardbare courtageregeling worden overeengekomen.
In artikel 7 is een regeling ter zake het portefeuillerecht opgenomen. Deze luidt als volgt:
“Na beëindiging van de samenwerkingsovereenkomst blijft deze van kracht voor alle lopende verzekeringen, en wel ten aanzien van elke afzonderlijke verzekering tot de contracts-/polisvervaldatum daarvan.”
2.3 Met ingang van 9 juni 1999 is er een service-agreement overeengekomen tussen Sedgwick B.V. en Innovative Communications Corporation (hierna: ICC) voor de duur van vijf jaar.
2.4 Ten behoeve van ICC zijn een of meer verzekeringen afgesloten bij Allianz Royal Nederland N.V. (hierna: Allianz) voor de duur van 9 juni 1999 tot 9 juni 2004.
2.5 In een memo d.d. 2 juli 1999 van de heren [X] en [Y] van Sedgwick zijn de gemaakte afspraken tussen Sedgwick en Safeco in zake de relatie ICC vastgelegd. In dit memo is - voor zover relevant - het volgende vermeld:
“Op 10 juni 1999 is door Sedgwick B.V. de opdrachtbevestiging ontvangen voor de property en b.i. verzekering voor ICC. De verzekering is afgesloten bij de Allianz Royal Nederland (100%). De verzekering behoort tot de portefeuille van Sedgwick Nederland B.V. die vervolgens de belangen van Safeco optimaal zal behartigen.
Gezien de grootte van de zaak en de contractsduur zonder jaarlijkse opzeggingsmogelijkheid in de eerste drie jaar is er een afspraak gemaakt met de Royal dat de totale courtage voor de eerste 3 jaar wordt vastgesteld op USD 1.400.000,00. Indien dit bedrag in een percentage wordt uitgedrukt van de totale premie bedraagt dit ca. 9,5 %.
Gezien de aard van de zaak en de interne verhoudingen met Marsh in Boston zijn wij genoodzaakt de inkomsten voor tussenpersonen te delen met de navolgende partijen:
? Marsh Boston
? Topa voor de diensten op de USVI
De toegepaste verdeling van courtage (USD 1.400.000 in drie jaar) is als volgt:
Sedgwick’s deel in de courtage 50%
Safeco’s deel in de courtage 50% -/- courtage Boston -/- courtage Topa
De Marsh organisatie wordt ingeschakeld om herverzekering te plaatsen. Indien de door de Allianz Royal Nederland bepaalde herverzekeringstechnische doelstellingen worden behaald wordt er aan de Marsh organisatie een bonus uitgekeerd. Deze bonus is geen garantie en is afhankelijk van herverzekeringsinspanningen van Marsh en Guy Carpenter.
De door ons gebudgetteerde kosten voor Boston en Topa zijn ca. USD 80.000,00 (per jaar). Dit bedrag zal worden verminderd op het courtagedeel van Safeco. Gezien het feit dat dit gebudgetteerde kosten zijn en nog geen duidelijke afspraken zijn gemaakt dient het gemaakte overzicht als indicatie. Indien de Marsh organisatie een bonus ontvangt zal er een aanvullende uitkering aan Safeco plaatsvinden uitsluitend op het moment dat de gebudgetteerde kosten voor Boston en Topa hoger zijn dan USD 80.000,00. De aanvullende uitkering zal gelijk zijn aan het bedrag waarmee de gebudgetteerde kosten USD 80.000,00 wordt overschreden. De aanvullende uitkering geschiedt eveneens op jaarbasis.”
2.6 In de loop van 1999 en 2000 zijn als gevolg van een overname op het niveau van de moedervennootschappen de werkzaamheden van Sedgwick voortgezet door Mees & Zoonen Marsh & Mc Lennan B.V. De naam van laatstgenoemde vennootschap is per 16 november 1999 gewijzigd in Marsh.
2.7 Marsh heeft over de periode van 9 juni 1999 tot 9 juni 2002 een bedrag van in totaal
$ 306.000,-- (derhalve $ 102.000,-- per jaar) als courtage aan Marsh Boston en Topa betaald.
2.8 Op 19 januari 2000 heeft de overname van World Satelite Guadeloupe S.A. (hierna: WSG) door ICC plaatsgevonden. Het WSG-risico is met ingang van 12 januari 2000 gebracht onder de dekking van de ICC-polis “on terms and conditions of the ICC insurance program”.
2.9 Marsh en Safeco hebben in juni 2000 een nieuwe samenwerkingsovereenkomst gesloten, ingaande 1 januari 2000, ter vervanging van hun samenwerkingsovereenkomst van 14 april 1997 op nagenoeg dezelfde voorwaarden als de (eerdere) samenwerkings-overeenkomst tussen Sedgwick en Safeco.
2.10 Bij brief van 5 juni 2002 heeft ICC Marsh medegedeeld dat Aon Risico Management met onmiddellijke ingang als tussenpersoon van ICC is aangesteld ter zake de verzekeringen waarvoor tot die tijd Marsh als tussenpersoon optrad en dat als gevolg hiervan de aanstelling van Marsh als tussenpersoon werd opgezegd.
3 De vordering in conventie
De vordering luidt om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Marsh te veroordelen:
1. om aan Safeco te betalen het bedrag van $ 836.041,52, te vermeerderen met de wettelijke rente over $ 706.452,79 vanaf 10 november 2005 tot de dag der algehele voldoening;
2. indien de vordering sub 1 niet volledig wordt toegewezen, om binnen veertien dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis aan Safeco volledig inzicht te verschaffen met betrekking tot de financiële afwikkeling van de overdracht van de portefeuille van Marsh aan Aon, alle betaalde courtages inzake de polis die is afgesloten voor WSG, in het bijzonder door Safeco een kopie te verstrekken van alle op ICC betrekking hebbende correspondentie, per e-mail of anderszins gewisseld tussen Marsh en Aon en Marsh en Allianz, een en ander op straffe van een dwangsom van € 5.000,-- per dag voor iedere dag of gedeelte daarvan dat Marsh in gebreke blijft hieraan tijdig en volledig te voldoen;
3. om binnen veertien dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis aan Safeco volledig inzicht te verschaffen met betrekking tot de bonussen waarop Marsh jegens Allianz aanspraak heeft op grond van de door Allianz behaalde herverzekeringstechnische doelstellingen, in het bijzonder door Safeco een kopie te verstrekken van alle op ICC betrekking hebbende correspondentie, per e-mail of anderszins gewisseld tussen Marsh en Aon en Marsh en Allianz, een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag voor iedere dag of gedeelte daarvan dat Marsh in gebreke blijft hieraan tijdig en volledig te voldoen;
4. in de kosten van de procedure.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft Safeco aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1 Tussen Safeco en Marsh geldt een samenwerkingsovereenkomst vanaf 14 april 1997. De afspraken in het kader van deze samenwerkingsovereenkomst zijn neergelegd in een overeenkomst van 14 april 1997 en een hierop aansluitende overeenkomst van juni 2000.
3.2 Op basis van deze samenwerkingsovereenkomst heeft Safeco recht op 50% van de door Marsh ontvangen courtage voor de post ICC over de periode van 9 juni 2002 tot 9 juni 2004, althans op 50% van het bedrag dat Marsh van Aon heeft ontvangen bij de overgang van de ICC- post van Marsh naar Aon per 5 juni 2002.
3.3 Gelet op de door Marsh ontvangen courtage voor de ICC-post over de periode van 9 juni 1999 tot 9 juni 2002, neerkomend op 9,5% van de totale premie, maakt Safeco voor de periode van 9 juni 2002 tot 9 juni 2004 aanspraak op een bedrag van $ 537.356,29.
3.4 Indien Safeco geen recht op voornoemd bedrag jegens Marsh heeft op basis van de samenwerkingsovereenkomst, maakt zij aanspraak op dit bedrag op grond van:
- de toezegging van Marsh aan Safeco dat Safeco haar aandeel zou ontvangen in het kader van de afwikkeling van de overdracht van de post ICC naar Aon;
- de (strekking van de) Wet assurantiebemiddelingsbedrijf (hierna: Wabb);
- de gedragscode intermediairwijziging van de NVA;
- de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 6:248 BW.
3.5 Op basis van de tussen partijen geldende samenwerkingsovereenkomst van juni 2000 heeft Safeco recht op 50% van de door Marsh ontvangen courtage op de verzekering die (door bemiddeling van Safeco) bij Allianz is gesloten voor het WSG-risico.
3.6 Safeco maakt aanspraak op 50% van 9,5% van de jaarlijkse premie ad $ 669.880,-- (derhalve $ 33.819,30 per jaar) voor de duur van de verzekering van vijf jaar. De aanspraak komt aldus neer op een bedrag van $ 159.096,50.
3.7 Indien Safeco geen recht op voornoemd bedrag jegens Marsh heeft op basis van de samenwerkingsovereenkomst, maakt zij aanspraak op dit bedrag op grond van:
- de (strekking van) de Wabb;
- de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 6:248 BW.
3.8 Safeco en Marsh hebben van de samenwerkingsovereenkomst afwijkende afspraken gemaakt voor de ICC-post voor de periode van 9 juni 1999 tot 9 juni 2002. Deze afspraken zijn neergelegd in een memo, gedateerd 2 juli 1999.
3.9 Op basis van de afspraken zoals neergelegd in het memo van 2 juli 1999 en de samenwerkingsovereenkomst van juni 2000 heeft Safeco met betrekking tot de ICC post recht op 50% van de door Allianz aan Marsh uitbetaalde bonusbedragen in verband met door Allianz behaalde herverzekeringstechnische doelstellingen.
3.10 Safeco heeft geen betaling van Marsh ontvangen ter zake bovenstaande aanspraken en evenmin enig inzicht van Marsh gekregen in de financiële afwikkeling van de overdracht van de post ICC naar Aon dan wel in de aan Marsh betaalde courtages in verband met de voor WSG afgesloten verzekering dan wel in de uitkeringen die door Allianz aan Marsh op grond van de bonusregeling zijn betaald.
3.11 Safeco heeft zowel in de Nederlandse Antillen als in Nederland een advocaat ingeschakeld om te trachten haar vorderingen buiten rechte te incasseren en inzicht te krijgen in de financiële afwikkeling. De hiermee gepaard gaande kosten komen voor rekening van Marsh.
4 Het verweer in conventie
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Safeco bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de kosten van het geding.
Marsh heeft daartoe het volgende aangevoerd:
4.1 Safeco heeft geen recht op enige vergoeding jegens Marsh ter zake de ICC-polis voor de periode van 9 juni 2002 tot 9 juni 2004. Een dergelijk recht bestaat niet op basis van de samenwerkingsovereenkomst, en evenmin op basis van de Wabb en/of de e-mails van de heer Moolhuizen van Marsh en/of de wet, gewoonte en redelijkheid en billijkheid en/of de gedragscode intermediairwijziging van de NVA.
4.2 Indien de rechtbank tot het oordeel komt dat Safeco recht heeft op een vergoeding van Marsh ter zake de ICC-polis over de periode van 9 juni 2002 tot 9 juni 2004, dient de hoogte van de vergoeding te worden bepaald aan de hand van de vergoeding die Marsh heeft ontvangen van Aon, derhalve $ 807.000,--. 50% hiervan is $ 403.500,--. Hierop dient in mindering te worden gebracht een bedrag van $ 204.000,-- in verband met een aanspraak van Marsh Boston en Topa op Marsh. Derhalve resteert voor Safeco een bedrag van
$ 199.500,--.
4.3 Aangezien het WSG-risico is gebracht onder de dekking van de ICC-polis “on terms and conditions of the ICC insurance program”, geldt voor enige aanspraak van Safeco op Marsh ter zake dit risico het memo van 2 juli 1999 als basis. In het memo is een gefixeerd bedrag van $ 1.400.000,-- opgenomen als courtage voor de ICC-polis. Met het brengen van het WSG-risico onder de dekking van de ICC-polis is door partijen beoogd dat Safeco geen aanspraak kon maken op een extra courtage.
4.4 Indien de rechtbank van mening is dat Marsh aan Safeco enige vergoeding verschuldigd is voor het brengen van het WSG-risico onder de ICC-polis, geldt het volgende.
Aangezien het WSG-risico in de periode van 9 juni 1999 tot 19 januari 2000 nog niet gedekt was onder de ICC-polis, is Marsh over deze periode in ieder geval geen vergoeding verschuldigd aan Safeco. Enige rechtsvordering van Safeco ter zake de periode januari 2000-juni 2000 is inmiddels verjaard, zodat over die periode ook geen vergoeding verschuldigd is. Er is ook geen vergoeding verschuldigd voor de periode juni 2002-juni 2004, aangezien ICC per juni 2002 de tussenpersoon heeft gewijzigd en Marsh derhalve na die tijd geen courtage meer heeft ontvangen met betrekking tot de ICC-polis, waaronder intussen het WSG-risico was gedekt. Ten aanzien van de periode juni 2002-juni 2004 geldt voorts dat Marsh van Aon een bedrag van $ 807.000,-- heeft ontvangen met betrekking tot de totale ICC-polis, inclusief de dekking van het WSG-risico.
4.5 Het door Safeco aan dit deel van haar vordering ten grondslag gelegde bedrag van
$ 33.819,30 per jaar is niet juist. 9,5% van $ 696.880,-- is $ 33.101,80.
4.6 Betaling van een bonus was niet gegarandeerd door Allianz en Marsh heeft van Allianz over de periode van juni 1999 tot juni 2002 geen bonus van Allianz ontvangen, zodat er ook geen aanspraak van Safeco op een (gedeelte van een) bonus is.
4.7 Marsh betwist wettelijke rente verschuldigd te zijn met ingang van 5 juni 2002, nu van verzuim in de voldoening van een geldsom vanaf die datum geen sprake is.
4.8 Marsh betwist dat Safeco aanspraak kan maken op vergoeding van buitengerechtelijke kosten en betwist eveneens de hoogte van de gevorderde buitengerechtelijke kosten.
5 De vordering in voorwaardelijke reconventie
De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Safeco te veroordelen tot betaling aan Marsh van:
1. een bedrag van $ 79.596, dan wel de tegenwaarde daarvan in Euro’s, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf het moment van opeisbaarheid, zijnde, elk voor een gedeelte van $ 19.899, vanaf respectievelijk 27 mei 1999, 1 juni 1999, 16 juni 1999 en 6 juli 1999, althans de dag van indiening van deze conclusie tot de dag der betaling;
2. een bedrag van $ 80.000,--, dan wel de tegenwaarde daarvan in Euro’s, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf het moment van opeisbaarheid, zijnde vanaf 10 mei 2002, althans de dag van indiening van deze conclusie tot de dag der betaling;
3. een bedrag van $ 11.756,66, dan wel de tegenwaarde daarvan in Euro’s, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf het moment van opeisbaarheid, zijnde voor een bedrag van ANG 3.062,50 ($ 1.725,35) 1 augustus 2003, zijnde voor een bedrag van ANG 1.952,50 ($ 1.100) 12 augustus 2003, zijnde voor een bedrag van ANG 1.694,98 ($ 954,92) 12 augustus 2003, zijnde voor een bedrag van ANG 1.147,04 ($ 646,22) 7 oktober 2003, zijnde voor een bedrag van ANG 102,44 ($ 57,71) 7 oktober 2003, zijnde voor een bedrag van ANG 843,50 ($ 475,21) 14 december 2004, zijnde voor een bedrag van $ 2.701,25 1 mei 2003, zijnde voor een bedrag van
$ 1.458,-- 17 september 2003, zijnde voor een bedrag van $ 55,97 21 oktober 2003, zijnde voor een bedrag van $ 4.505,60 1 december 2003, althans de dag van indiening van deze conclusie tot de dag der betaling;
4. de kosten van het geding.
Aan deze vordering heeft Marsh naast hetgeen in conventie als verweer is aangevoerd, de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
5.1 Safeco heeft onvoldoende gepresteerd met betrekking tot de inning van de verzekeringspremies bij:
1) Treasure Ltd (hierna: Treasure)
2) Sint Maarten Medical Center (hierna: SMMC)
3) Caribbean Duty, Sailors Tavern, Dutch Tavern, Master Foundation, H. Snow Lee, J. Hees, Katz en Z-Craft N.V. (hierna te noemen: overige posten).
5.2 Marsh heeft geldelijk nadeel geleden als gevolg van het onvoldoende presteren door Safeco doordat Marsh aan de verzekeraar de verschuldigde verzekeringspremies ter zake voormelde posten, die nog niet bij de betreffende vennootschappen zijn geïnd en derhalve ook nog niet door Safeco aan haar zijn afgedragen, heeft voldaan.
5.3 Het geldelijk nadeel van Marsh bedraagt voor de post Treasure $ 79.596,-- voor de post SMMC $ 80.000,-- en voor de overige posten $ 11.715,10.
6 Het verweer in reconventie
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Marsh bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van Marsh in de kosten van het geding.
Naast hetgeen Safeco in conventie heeft betoogd, heeft Safeco daartoe het volgende aangevoerd:
6.1 Marsh heeft geen geldelijk nadeel geleden, nu niet is bewezen dat Marsh de premies daadwerkelijk aan de verzekeraar heeft betaald.
6.2 Safeco heeft – in samenspraak met Marsh – al het mogelijke gedaan om de premies te incasseren.
6.3 Safeco is niet in verzuim.
6.4 Safeco kan niet bevrijdend aan Marsh betalen boven een bedrag van $ 50.000,--, aangezien een crediteur van Marsh (destijds Sedgwick) op 10 mei 2001 conservatoir derdenbeslag heeft gelegd onder Safeco voor een bedrag van inmiddels $ 50.000,--.
6.5 Voor het geval de voorwaardelijke vordering in reconventie wordt toegewezen, beroept Safeco zich op verrekening van de aldus door haar verschuldigde bedragen met:
- hetgeen Marsh aan haar verschuldigd is in het kader van de procedure in conventie;
- de aanspraak van Safeco op Marsh in het kader van de tussen partijen gemaakte afspraak in of omstreeks het jaar 2000 dat de kosten in verband met incasso van de verzekeringspremies ter zake de verzekering van Treasure en SMMC door Safeco respectievelijk Marsh respectievelijk Allianz zouden worden gedragen in de verhouding 10/10/80%. Safeco stelt zich op het standpunt dat zij op grond van deze afspraak 90% van de door haar gemaakte incassokosten kan verhalen op Marsh en dat het hiermee corresponderende bedrag derhalve voor verrekening in aanmerking komt.
Vordering ter zake ICC-post
7.1 Het geschil beperkt zich tot de vraag of Safeco recht heeft op 50% van de door Marsh van Aon ontvangen vergoeding in het kader van de overgang van de ICC-portefeuille van Marsh naar Aon per 5 juni 2002.
7.2 Safeco voert een aantal gronden aan op basis waarvan zij stelt recht te hebben op een vergoeding van Marsh.
In de eerste plaats baseert Safeco haar vordering op de tussen partijen bestaande samenwerkingsovereenkomst. Ter onderbouwing voert zij aan dat, nu mede door haar bemiddeling tussen ICC en Allianz diverse verzekeringen zijn afgesloten, de afspraken uit de samenwerkingsovereenkomst gelden voor de aldus door ICC afgesloten verzekeringen. In lijn met de samenwerkingsovereenkomst hebben partijen voor de periode van 9 juni 1999 tot 9 juni 2002 afwijkende afspraken gemaakt. Uit de omstandigheden volgt in de visie van Safeco dat na afloop van de in het memo neergelegde afwijkende afspraken per 9 juni 2002 de tussen partijen gemaakte afspraken in het kader van de samenwerkingsovereenkomst herleefden en dat zij op basis van deze afspraken recht heeft op 50% van door Marsh voor de ICC-post ontvangen courtage over de periode van 9 juni 2002 tot 9 juni 2004, dan wel op hetgeen daarvoor in de plaats is gekomen als gevolg van de overgang van de ICC-portefeuille van Marsh naar Aon.
Marsh verweert zich hiertegen met de stelling dat de afspraken zoals neergelegd in de samenwerkingsovereenkomsten niet van toepassing zijn op de ICC-post, gelet op de voor beide partijen zowel qua omvang als verdeling van de werkzaamheden uitzonderlijke post. Om die reden zijn er, aldus Marsh, voor deze post speciale afspraken gemaakt die zijn neergelegd in het memo van 2 juli 1999. Deze afspraken golden alleen voor de periode 1999-2002 en omdat per 5 juni 2002 (terwijl op 9 juni 2002 de afspraken afliepen) een intermediairwijziging optrad, zijn er geen nieuwe afspraken gemaakt voor de resterende contractsduur van de ICC-polis.
7.3 Partijen twisten over de rechtsgevolgen van de tussen hen gemaakte afspraken, zoals deze volgen uit de tussen hen overeengekomen samenwerkingsovereenkomst en het memo van 2 juli 1999.
Bij de uitleg van dergelijke afspraken komt het aan op hetgeen partijen met deze afspraken hebben beoogd en, indien niet van een duidelijke gemeenschappelijke bedoeling blijkt, wat een redelijke uitleg van de afspraken meebrengt. Daarbij moet worden gelet op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de afspraken mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Bij de beantwoording van de vraag welke zin partijen over en weer redelijkerwijs aan de afspraken mochten toekennen en wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. Ook de taalkundige betekenis die de bewoordingen waarin de bepalingen van de overeenkomst en het memo zijn gesteld, gelezen in de context van deze geschriften als geheel, in het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, is bij de uitleg van deze geschriften van belang. Aan een taalkundige uitleg van de door partijen gemaakte afspraken komt in het onderhavige geval veel betekenis toe omdat het gaat om afspraken in het kader van overeenkomsten die zijn aangegaan tussen in beginsel twee gelijkwaardig te achten professionele partijen en die betrekking hebben op een zuiver commerciële transactie.
7.4 Op basis van voormelde maatstaf dient allereerst te worden vastgesteld wat bij het maken van de afspraken de bedoeling van partijen was ter zake de financiële afwikkeling van de ICC-post over de periode van 9 juni 2002 tot 9 juni 2004. Eerst nadat komt vast te staan dat partijen ten tijde van het aangaan van de afspraken geen duidelijke gemeenschappelijke bedoeling hadden, dient de rechtbank te beoordelen wat een redelijke uitleg van de afspraken meebrengt. In het kader van laatstgenoemde beoordeling kan tevens belang toekomen aan het beroep van Safeco op de namens Marsh gedane toezeggingen in haar e-mails van 10 juli 2002 en 20 december 2002, de (strekking van de) Wabb, de gedragscode intermediairwijziging van de NVA en de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid.
7.5 De rechtbank leidt uit de stellingen van Safeco af dat zij zich op het standpunt stelt dat de bedoeling van partijen bij het maken van de afspraken was dat na afloop van de in het memo neergelegde afwijkende afspraken per 9 juni 2002 de tussen partijen gemaakte afspraken in het kader van de samenwerkingsovereenkomst herleefden in die zin dat Safeco op basis van deze afspraken recht had op 50% van door Marsh voor de ICC-post ontvangen courtage over de periode van 9 juni 2002 tot 9 juni 2004. Marsh stelt daarentegen, zo begrijpt de rechtbank, dat partijen bij het maken van de afspraken beoogden de ICC-post niet onder samenwerkingsovereenkomst te laten vallen zodat na afloop van de periode waarop het memo van toepassing was tussen partijen geen (financiële) afspraken meer golden ter zake de ICC-post.
7.6 De door Safeco gestelde bedoeling van partijen strookt niet met de inhoud van het faxbericht van 24 juli 2002 van [A] namens Safeco aan [B] van Marsh, welk faxbericht als productie 25 bij conclusie van repliek is overgelegd en aan welk faxbericht Safeco refereert onder 21 van haar conclusie van repliek.
Dit faxbericht luidt - voor zover relevant - als volgt:
“Bedankt voor de E-mail dd 10 july j.l. voor het geval dat U het dossier niet voorhanden hebt, stuur ik hiebij kopie bericht van [X] 1 November 2001 aan de hand waarvan ik voor Safeco akkoord ben gegaan. ( de Type error verbeterd natuurlijk)
Inderdaad is het contract gesloten voor 5 jaar waarvoor gedurende de eerste drie jaar geen opzegging mogelijkheid was.
Vandaar dat courtage tot zover alleen de eerste drie jaar besproken zijn er van uitgaand dat als contract in stand blijft voor de gehele duur de zelfde verdeeling zou plaats vinden voor de rest van contracts duur."
Marsh heeft zich - mede onder verwijzing naar voornoemd faxbericht - subsidiair op het standpunt gesteld dat indien Safeco al aanspraak kan maken op enige betaling door Marsh ten aanzien van de ICC-post voor de polisjaren juni 2002-juni 2004, de hoogte van deze vergoeding dient te worden vastgesteld aan de hand van de afspraken zoals neergelegd in het memo van 2 juli 1999.
7.7 De rechtbank stelt partijen in de gelegenheid om zich met inachtneming van hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen bij akte na tussenvonnis uit te laten over de bedoeling die partijen bij het maken van de afspraken hadden ten aanzien van de financiële afwikkeling van de ICC-post over de periode van 9 juni 2002 tot 9 juni 2004. Partijen dienen hierbij tevens in te gaan op de wijze waarop de (hypothetische) afspraken met Marsh Boston en Topa, zoals deze voortvloeien uit het memo van 2 juli 1999 voor de periode van 9 juni 1999 tot 9 juni 2002, eventueel van invloed zijn op de beoogde afspraken tussen partijen voor de periode van 9 juni 2002 tot 9 juni 2004. Partijen dienen feiten en omstandigheden te stellen waaruit de door hen gestelde bedoeling kan worden afgeleid en deze feiten en omstandigheden gepaard te laten gaan met een concreet bewijsaanbod.
7.8 Indien op basis van uitleg van de tussen partijen gemaakte afspraken komt vast te staan dat Safeco voor de periode van 9 juni 2002 tot 9 juni 2004 aanspraak kan maken op een deel van de door Marsh ontvangen courtage in verband met de ICC-post, is vervolgens van belang op welk bedrag Safeco in dat geval aanspraak kan maken.
7.9 De rechtbank stelt voorop dat Marsh niet, althans niet voldoende onderbouwd, heeft betwist de stelling van Safeco dat over de periode 2002-2004 de door Marsh van Aon ontvangen vergoeding in het kader van de overgang van de ICC-post in de plaats treedt van de anders door haar ontvangen courtage. De rechtbank zal bij haar beoordeling dan ook hier van uitgaan.
7.10 Marsh stelt van Aon een bedrag van $ 807.000,-- te hebben ontvangen in verband met de overgang van de ICC-post. Safeco heeft dit betwist bij gebrek aan wetenschap. In aanmerking nemende dat Marsh in haar verhouding met Safeco de contacten onderhield met Aon en om die reden over de relevante informatie beschikt voor het bepalen van de omvang van de door Aon aan Marsh betaalde vergoeding, ligt het naar het oordeel van de rechtbank in de rede dat Marsh bij akte na tussenvonnis alle bescheiden in het geding brengt die in haar bezit zijn en die betrekking hebben op de afwikkeling van de ICC-post tussen Aon en Marsh. De rechtbank zal Marsh een daartoe strekkend bevel geven.
Vordering ter zake verzekerd WSG-risico
7.11 Safeco vordert voorts een bedrag van $ 159.096,50 van Marsh. Aan dit deel van haar vordering legt Safeco ten grondslag dat Marsh met bemiddeling van Safeco op 19 januari 2000 het WSG-risico onder de dekking van de ICC-polis heeft gebracht, hetgeen ertoe heeft geleid dat Marsh jegens de verzekeraar aanspraak kon maken op extra courtage. Safeco maakt op basis van de tussen partijen geldende samenwerkingsovereenkomst aanspraak op 50% van de aldus door Marsh ontvangen courtage, althans op hetgeen dat hiervoor in de plaats is gekomen als gevolg van de wijziging van tussenpersoon.
7.12 Marsh verweert zich hiertegen, naar de rechtbank begrijpt, met de stelling dat het WSG-risico is gebracht onder de dekking van de ICC-polis “on terms and conditions of the ICC insurance program” en dat partijen hiermee hebben beoogd dat de afspraken zoals neergelegd in het memo van 2 juli 1999 ook zouden gelden voor het verzekerde WSG-risico, zodat Safeco ter zake het verzekerde WSG-risico geen aanspraak kan maken op meer dan op hetgeen zij ingevolge de afspraken in het memo recht heeft.
7.13 Ook dit betreft een geschil over de uitleg van de tussen partijen gemaakte afspraken, zoals deze zijn neergelegd in de tussen hen overeengekomen samenwerkingsovereenkomst en het memo van 2 juli 1999.
Voor de wijze waarop de afspraken tussen partijen dienen te worden uitgelegd, verwijst de rechtbank naar hetgeen zij ter zake heeft overwogen onder 7.3
7.14 Op basis van de in overweging 7.3 weergegeven maatstaf dient allereerst te worden vastgesteld wat bij het maken van de afspraken de bedoeling van partijen was ter zake de financiële afwikkeling van het WSG-post. Eerst nadat komt vast te staan dat partijen ten tijde van het aangaan van de afspraken geen duidelijke gemeenschappelijke bedoeling hadden, dient de rechtbank te beoordelen wat een redelijke uitleg van de afspraken meebrengt. In het kader van laatstgenoemde beoordeling kan tevens belang toekomen aan de (strekking van de) Wabb en de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid.
7.15 De rechtbank stelt partijen in de gelegenheid om zich bij akte na tussenvonnis eveneens uit te laten over de bedoeling die partijen bij het maken van de afspraken hadden ten aanzien van de financiële afwikkeling van het verzekerde WSG-risico. Partijen dienen feiten en omstandigheden te stellen waaruit de door hen gestelde bedoeling kan worden afgeleid en deze feiten en omstandigheden gepaard te laten gaan met een concreet bewijsaanbod.
In dit verband komt mede belang toe aan het antwoord op de navolgende vragen:
- wat is de reden dat het WSG-risico onder de dekking van de ICC-polis is gebracht?;
- wat is tussen partijen (en met welke personen van partijen en op welk moment) besproken in verband met het brengen van het WSG-risico onder de dekking van de ICC-polis? De rechtbank acht hierbij van belang hetgeen is besproken omtrent de financiële afwikkeling van het WSG-risico als ook hetgeen is besproken omtrent de omvang en de aard van de door Safeco in verband met de dekking van het WSG-risico uit te voeren werkzaamheden;
- welke werkzaamheden heeft Safeco gedurende de looptijd van de verzekering van het WSG-risico verricht in verband met dit verzekerd risico? Wijken deze werkzaamheden qua omvang en aard af van de door Safeco verrichte werkzaamheden voor de ICC-post of van de werkzaamheden die Safeco verrichtte voor andere posten die onder de samenwerkingsovereenkomst vielen?
- was het ten tijde van het maken van de afspraken zoals neergelegd in het memo van 2 juli 1999 voorzienbaar dat het WSG-risico op enige moment ook onder de ICC-post zou worden gebracht, en zo ja wat hebben partijen hier destijds over afgesproken?
- zijn er gedurende de looptijd van de ICC-polis andere risico’s dan het WSG-risico onder deze polis gebracht en zo ja, wat gold tussen partijen ter zake deze risico’s?
7.16 Indien op basis van de uitleg van de tussen partijen gemaakte afspraken komt vast te staan dat Safeco recht heeft op 50% van de door Marsh ontvangen courtage in verband met de verzekering van het WSG-risico, is van belang op welk bedrag Safeco in dat geval aanspraak kan maken.
7.17 Safeco maakt in dit verband aanspraak op 50% van de door Marsh van Allianz ontvangen courtage over de periode van juni 1999 tot juni 2004 (of althans op hetgeen daarvoor in de plaats is gekomen als gevolg van de overgang van de WSG-post van Marsh naar Aon). Zij berekent haar aanspraak als volgt: 9,5% van de jaarlijkse premie ad
$ 669.880,-- is $ 33.819,30 per jaar. Uitgaande van een duur van de verzekering van vijf jaar (de rechtbank begrijpt dit als de periode van juni 1999 tot juni 2004), komt dit neer op een bedrag van $ 159.096,50.
7.18 Marsh stelt zich op het standpunt dat indien zij al enige vergoeding aan Safeco verschuldigd is ten aanzien van de dekking van het WSG-risico, zij in ieder geval geen vergoeding verschuldigd is voor de periode van 9 juni 1999 tot 19 januari 2000, aangezien het WSG-risico in die periode nog niet gedekt was onder de ICC-polis. Deze stelling, die door Safeco niet is betwist, acht de rechtbank juist. Het deel van de vordering van Marsh dat ziet op deze periode zal derhalve worden afgewezen.
7.19 Marsh stelt voorts dat de vordering van Safeco voor zover deze ziet op de periode van januari 2000 tot juni 2000 is verjaard. De eventuele vordering van Safeco ten aanzien van voormelde periode is in de visie van Marsh opeisbaar geworden op 9 juni 2000, het moment van afrekening van de ICC-polis over de periode van 9 juni 1999 tot en met 8 juni 2000. Derhalve is op 9 juni 2000 de verjaring van de rechtsvordering aangevangen. Gelet op de relatieve verjaringstermijn van vijf jaar, is de vordering in de visie van Marsh verjaard per 9 juni 2005, nu in de tussenliggende periode geen stuitingshandelingen zijdens Safeco richting Marsh zijn verricht, aldus Marsh.
7.20 Safeco betwist dat sprake is van verjaring. Safeco voert ter zake in de eerste plaats aan dat Marsh Safeco herhaaldelijk heeft laten weten dat zij doende was met de aanspraken van Safeco (zie e-mails van Moolhuizen van 10 juli 2002 respectievelijk 20 december 2002). Indien en voor zover Safeco hiermee bedoelt te stellen dat de verjaring is gestuit door erkenning door Marsh, gaat deze stelling niet op. De e-mails van Marsh waar Safeco in dit verband aan refereert, leveren niet een dergelijke erkenning op.
7.21 Safeco stelt voorts bij conclusie van repliek (onderdeel 41) dat haar aanspraak op Marsh voor het eerst opeisbaar is geworden op 9 januari 2001, althans op 31 december 2000, omdat de aanspraak op courtage in de verhouding Safeco/Marsh ontstaat van jaar tot jaar in beginsel tegen het einde van het jaar gedurende welke de verzekering loopt. De gestelde verjaring is, hiervan uitgaande, gestuit middels de brief van de advocaat van Safeco aan de advocaat van Marsh van 14 oktober 2005.
7.22 Gelet op de gemotiveerde betwisting door Safeco van de stelling van Marsh dat de vordering opeisbaar is geworden op 9 juni 2000, lag het op de weg van Marsh om ter gelegenheid van de conclusie van dupliek gemotiveerd aan te geven waarom in haar visie dit deel van de vordering reeds per 9 juni 2000 opeisbaar was. Nu Marsh dit heeft nagelaten, gaat de rechtbank ervan uit dat de vordering eerst per 9 januari 2001, althans 31 december 2000, opeisbaar was.
7.23 Marsh heeft niet betwist dat zij de brief van 14 oktober 2005 van de advocaat van Safeco heeft ontvangen. De enkele omstandigheid dat deze brief gericht is aan de advocaat van Marsh en niet aan Marsh zelf leidt, anders dan Marsh stelt, niet tot de conclusie dat deze brief niet als stuitingshandeling kan worden aangemerkt. Er moet van worden uitgegaan, nu door Marsh niet iets anders is gesteld, dat Marsh de behandeling van de vordering aan haar advocaat overliet en dat deze derhalve ook gemachtigd was om de correspondentie betreffende de stuiting van die vordering in ontvangst te nemen. Aldus stelt de rechtbank vast dat de vordering van Safeco is gestuit door middel van de brief van 14 oktober 2005 van haar advocaat.
7.24 Ter zake de omvang van de gevorderde vergoeding voor de periode 2002-2004 verweert Marsh zich als volgt.
- Marsh heeft over deze periode geen courtage ontvangen;
- de hoogte van de vergoeding die Marsh in dat geval aan Safeco is verschuldigd, dient bepaald te worden aan de hand van de vergoeding die Marsh in verband met de wijziging van tussenpersoon heeft ontvangen van Aon, zijnde $ 807.000,-- voor de ICC-post en de WSG-post gezamenlijk.
7.25 De rechtbank stelt voorop dat Marsh niet, althans niet voldoende onderbouwd, heeft betwist de stelling van Safeco dat in het geval dat de samenwerkingsovereenkomst geldt voor het WSG-risico over de periode 2002-2004, de door Marsh ontvangen vergoeding van Aon in de plaats treedt van de anders door haar ontvangen courtage. De rechtbank zal bij haar beoordeling hier dan ook vanuit gaan.
7.26 In aanmerking nemende dat Marsh in haar verhouding met Safeco de contacten onderhield met Allianz en na overgang van de verzekering met Aon en om die reden over de relevante informatie beschikt voor het bepalen van de omvang van de door Allianz en Aon aan Marsh betaalde bedragen in verband met het WSG-risico, ligt het naar het oordeel van de rechtbank in de rede dat Marsh bij akte na tussenvonnis alle bescheiden in het geding brengt die in haar bezit zijn en die betrekking hebben op de afwikkeling van de WSG-post tussen Marsh en Allianz en later Aon. De rechtbank zal Marsh een daartoe strekkend bevel geven.
7.27 Safeco stelt dat zij op basis van de tussen partijen gemaakte afspraken in het memo van 2 juli 1999 en de samenwerkingsovereenkomst van juni 2000 met betrekking tot de ICC post recht heeft op 50% van de door Allianz aan Marsh uitbetaalde bedragen in verband met door Allianz behaalde herverzekeringstechnische doelstellingen.
7.28 De rechtbank volgt Marsh in haar op dit punt gevoerde verweer dat blijkens het memo van 2 juli 1999 tussen partijen is afgesproken dat Safeco jegens Marsh aanspraak kon maken op een aanvullende uitkering indien Marsh van Allianz in verband met de ICC-post een bonus zou ontvangen en de daadwerkelijke kosten voor Marsh Boston en Topa, welke kosten in mindering werden gebracht op het courtagedeel van Safeco, in werkelijkheid hoger bleken te zijn dan het gebudgetteerde bedrag van $ 80.000,-- per jaar. In dat geval zou de aanvullende uitkering gelijk zijn aan het bedrag waarmee de gebudgetteerde kosten van
$ 80.000,-- per jaar werden overschreden.
7.29 Tussen partijen staat vast dat Marsh over de periode van 9 juni 1999 tot 9 juni 2002 een bedrag van in totaal $ 306.000,-- (derhalve $ 102.000,--per jaar) als courtage aan Marsh Boston en Topa heeft betaald, en dat dit bedrag ook in mindering is gebracht op het courtagedeel van Safeco. Aldus zijn de gebudgetteerde kosten met een bedrag van
$ 66.000,-- ($ 306.000 -/- 3x $ 80.000,--) overschreden. Uit het voorgaande volgt dat als Marsh bonussen van Allianz heeft ontvangen, Safeco tot een bedrag van $ 66.000,-- aanspraak kan maken op doorbetaling hiervan aan haar.
7.30 Marsh betwist enige bonus te hebben ontvangen en verwijst ten bewijze hiervan naar haar fax van 1 november 2001 aan Safeco. Voorts stelt zij nader onderzoek te hebben verricht waaruit is gebleken dat door Allianz geen bonussen zijn uitgekeerd.
Safeco betwist bij gebreke aan objectief te verifiëren bewijsstukken de stelling van Marsh dat zij geen bonussen van Allianz heeft ontvangen die betrekking hebben op de ICC-polis.
7.31 In aanmerking nemende dat Marsh in haar verhouding met Safeco de contacten onderhield met Allianz en om die reden over de relevante informatie beschikt voor het bepalen van de omvang van de eventueel door Allianz aan Marsh betaalde bonussen, ligt het naar het oordeel van de rechtbank in de rede dat Marsh bij akte na tussenvonnis alle bescheiden in het geding brengt die in haar bezit zijn en die betrekking hebben op de al dan niet door Allianz aan Marsh verschuldigde bonusbedragen in verband met de ICC-post. De rechtbank zal Marsh een daartoe strekkend bevel geven.
7.32 In aanmerking nemende dat Marsh haar verweer dat Safeco niet vorderingsgerechtigd is bij conclusie van dupliek in conventie alsmede voorwaardelijke repliek in reconventie (onderdeel 2.1) heeft ingetrokken, gaat de rechtbank ervan uit dat de voorwaarde voor het instellen van de vordering in reconventie in vervulling is gegaan en de vordering in reconventie derhalve onvoorwaardelijk is ingesteld.
7.33 Vast staat dat partijen op basis van de tussen hen geldende samenwerkings-overeenkomst werkzaamheden hebben verricht ten behoeve van het afsluiten en onderhouden van een verzekering tussen Treasure en Allianz en dat Treasure een achterstand heeft in de betaling van de verzekeringspremie over 1999 ad $ 79.596,--. Eveneens staat vast dat Safeco op basis van de tussen partijen gemaakte afspraken zoals neergelegd in de samenwerkingsovereenkomst gehouden is om verzekeringspremies bij Treasure te innen en af te dragen aan Marsh. Voorts is niet in geschil dat Safeco om de premies te innen op eigen naam incassohandelingen heeft verricht, bestaande uit in ieder geval het aanspannen van een procedure bij het gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen en dat deze procedure heeft geresulteerd in een vonnis van 8 april 2003.
7.34 Naar de rechtbank begrijpt, stelt Marsh zich op het standpunt dat het gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen blijkens voormeld vonnis nog slechts over een aantal aspecten geïnformeerd diende te worden alvorens de vordering van Safeco zou worden toegewezen en dat het op de weg van Safeco lag om de procedure voort te zetten, zodat alsnog de premies konden worden geïnd. Door de procedure niet voort te zetten, heeft Safeco in de visie van Marsh onvoldoende gepresteerd en dient zij het hierdoor geleden geldelijk nadeel van Marsh te vergoeden op de voet van artikel 3.4 van de samenwerkings-overeenkomst.
7.35 Safeco verweert zich onder meer met de stelling dat zij ter zake deze vordering nimmer in gebreke is gesteld en dat zij derhalve niet in verzuim is, zodat reeds om die reden de vordering van Marsh dient te worden afgewezen. Marsh stelt, naar de rechtbank begrijpt, dat aan Safeco regelmatig statements of account zijn gezonden waarbij Safeco steeds opnieuw in gebreke is gesteld. Marsh legt in dit verband als productie 22 en 23 bij conclusie van dupliek in conventie alsmede voorwaardelijke repliek in reconventie statements of account van 1 oktober 2002 respectievelijk 3 december 2001 over.
Wat hier ook van zij, uit de stellingen van Safeco bij conclusie van dupliek in reconventie
(onder 12 en 13) volgt dat Treasure inmiddels failliet is. Hieruit leidt de rechtbank af dat nakoming inmiddels blijvend onmogelijk is, zodat geen verzuim is vereist. De rechtbank passeert derhalve dit verweer van Safeco.
7.36 Safeco verweert zich voorts met de stelling dat zij op grond van artikel 3.4 van de samenwerkingsovereenkomst een inspanningsverplichting heeft om de premies te innen en dat nu zij in casu aan deze inspanningsverplichting heeft voldaan door – in samenspraak met Marsh – al het mogelijke te doen om de premies te incasseren, zij niet jegens Marsh is tekortgeschoten in de nakoming van de samenwerkingsovereenkomst en Marsh derhalve ook niets van haar te vorderen heeft.
7.37 In verband met de beoordeling van de vraag of Safeco jegens Marsh is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichting op basis van de samenwerkingsovereenkomst om de premies van Treasure te innen, wordt Safeco bevolen om bij akte na tussenvonnis de rechtbank in ieder geval te informeren over het verloop van de gerechtelijke procedure bij het gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen nadat het vonnis van 8 april 2003 is gewezen, alsmede over eventueel door haar genomen acties richting Treasure sindsdien. Voorts wenst de rechtbank in dit verband te vernemen op welk moment Treasure, zoals Safeco stelt, failliet is verklaard.
7.38 Safeco stelt voorts dat Marsh geen geldelijk nadeel lijdt nu niet is bewezen dat Marsh de premies inzake Treasure daadwerkelijk aan de verzekeraar heeft betaald. Het ligt op de weg van Marsh om stukken in het geding te brengen waaruit blijkt dat zij ten behoeve van de verzekering van Treasure verzekeringspremies over 1999 tot een bedrag van in totaal
$ 79.596,-- aan de verzekeraar heeft betaald. De rechtbank zal Marsh een daartoe strekkend bevel geven.
7.39 Vast staat dat partijen op basis van de tussen hen geldende samenwerkingsovereen-komst werkzaamheden hebben verricht ten behoeve van het afsluiten en onderhouden van een verzekering tussen SMMC en Allianz en dat SMMC een achterstand heeft in de betaling van de verzekeringspremie over de periode van mei 2002 tot augustus 2002 ad $ 80.000,--. Eveneens staat vast dat Safeco op basis van de tussen partijen gemaakte afspraken zoals neergelegd in de samenwerkingsovereenkomst gehouden is om verzekeringspremies bij SMMC te innen en af te dragen aan Marsh. Voorts is niet in geschil dat Safeco om de premies te innen op eigen naam incassohandelingen heeft verricht, bestaande uit het leggen van een conservatoir derdenbeslag op de bankrekening van SMMC op 22 juli 2003 en het aanspannen van een procedure tegen SMMC bij het gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, welke procedure heeft geresulteerd in een veroordelend vonnis van 18 mei 2004.
7.40 Naar de rechtbank begrijpt, stelt Marsh zich op het standpunt dat het door Safeco op de bankrekening van SMMC gelegde conservatoir derdenbeslag door het vonnis van 18 mei 2004 een executoriaal derdenbeslag is geworden en dat het op de weg van Safeco lag om dit te (doen) betekenen aan SMMC en de betreffende bank. Nu niet is gebleken dat Safeco tot betekening is overgegaan en evenmin op andere wijze is gebleken van voortzetting van de incassomaatregelen heeft Safeco in de visie van Marsh onvoldoende gepresteerd om de premies te innen en dient zij het hierdoor geleden geldelijk nadeel van Marsh te vergoeden.
7.41 Safeco verweert zich onder meer met de stelling dat zij ter zake deze vordering nimmer in gebreke is gesteld en dat zij derhalve niet in verzuim is, zodat reeds om die reden de vordering van Marsh dient te worden afgewezen. Marsh stelt, naar de rechtbank begrijpt, dat aan Safeco regelmatig statements of account zijn gezonden waarbij Safeco steeds opnieuw in gebreke is gesteld. Marsh legt in dit verband als productie 22 en 23 bij conclusie van dupliek in conventie alsmede voorwaardelijke repliek in reconventie statements of account van 1 oktober 2002 respectievelijk 3 december 2001 over.
Wat hier ook van zij, uit de stellingen van Safeco bij conclusie van dupliek in reconventie
(onder 12 en 13) volgt dat SMMC in definitieve surséance van betaling is komen te verkeren. Hieruit leidt de rechtbank af dat nakoming inmiddels blijvend onmogelijk is, en derhalve geen verzuim is vereist. De rechtbank passeert dit verweer van Safeco.
7.42 Safeco verweert zich voorts met de stelling dat zij op grond van artikel 3.4 van de samenwerkingsovereenkomst een inspanningsverplichting heeft om de premies te innen en dat nu zij in casu aan deze inspanningsverplichting heeft voldaan door - in samenspraak met Marsh - al het mogelijke te doen om de premies te incasseren, zij niet jegens Marsh is tekortgeschoten in de nakoming van de samenwerkingsovereenkomst en Marsh derhalve ook niets van haar te vorderen heeft.
7.43 In verband met de beoordeling van de vraag of Safeco jegens Marsh is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichting op basis van de samenwerkingsovereenkomst om de premies van SMMC te innen, wordt Safeco bevolen om bij akte na tussenvonnis de rechtbank in ieder geval te informeren over de door haar genomen acties jegens SMMC in verband met de inning van de premies na ontvangst van het vonnis van 18 mei 2004 van het gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen. Voorts dient Sasfeco de rechtbank in dit verband te informeren over het moment dat SMMC, zoals Safeco stelt, in (definitieve) surséance van betaling is komen te verkeren.
7.44 Safeco stelt voorts dat Marsh geen geldelijk nadeel lijdt nu niet is bewezen dat Marsh de premies inzake SMMC daadwerkelijk aan de verzekeraar heeft betaald. Het ligt op de weg van Marsh om stukken in het geding te brengen waaruit kan worden afgeleid dat Marsh verzekeringspremies ten behoeve van de verzekering van SMMC over de periode van mei 2002 tot augustus 2002 tot een bedrag van in totaal $ 80.000,-- aan de verzekeraar heeft betaald. De rechtbank zal Marsh een daartoe strekkend bevel geven.
7.45 Safeco heeft als verweer tegen de vordering van Marsh inzake Treasure en SMMC aangevoerd dat zij niet bevrijdend aan Marsh kan betalen boven een bedrag van
$ 50.000,--, aangezien een crediteur van Marsh (destijds Sedgwick) op 10 mei 2001 conservatoir derdenbeslag heeft gelegd onder Safeco, hetwelk nader is beperkt tot een bedrag van $ 50.000,--. Gelet hierop en op de reactie hierop van Marsh bij voorwaardelijke repliek in reconventie (17.19 e.v.) beveelt de rechtbank Marsh om zich bij akte na tussenvonnis uit te laten over de status van het derdenbeslag.
7.46 Voor het geval de vordering in reconventie wordt toegewezen, beroept Safeco zich op verrekening van de aldus door haar verschuldigde bedragen met:
- hetgeen Marsh aan haar verschuldigd is in het kader van de procedure in conventie;
- met de aanspraak van Safeco op Marsh in het kader van de tussen partijen gemaakte afspraak in of omstreeks het jaar 2000 dat de kosten in verband met incasso van de verzekeringspremies ter zake de verzekering van Treasure en SMMC door Safeco respectievelijk Marsh respectievelijk Allianz zouden worden gedragen in de verhouding 10/10/80%. Safeco stelt zich op het standpunt dat zij op grond van deze afspraak 90% van de door haar gemaakte incassokosten kan verhalen op Marsh en dat het hiermee corresponderende bedrag derhalve voor verrekening in aanmerking komt.
7.47 Marsh betwist niet de gestelde afspraak ter zake de incassokosten, maar betwist wel dat op grond hiervan 90% van de gemaakte incassokosten kunnen worden verrekend met de bedragen die Safeco aan Marsh zou zijn verschuldigd.
7.48 Gelet op de niet ter discussie staande afspraak omtrent de verdeling van de gemaakte incassokosten tussen Marsh, Safeco en Allianz is er naar het oordeel van de rechtbank geen grond voor de stelling van Safeco dat 90% van de door haar gemaakte incassokosten kunnen worden verrekend met de bedragen die Safeco aan Marsh zou zijn verschuldigd. Mede gelet op de erkenning van Marsh ter zake is er wel grond tot verrekening van 10% van de door Safeco gemaakte incassokosten met de bedragen die Safeco aan Marsh verschuldigd zou zijn.
7.49 De rechtbank beveelt Safeco om bij akte na tussenvonnis een overzicht te verstrekken van de door haar gemaakte kosten in verband met de incasso van de verzekeringspremies ter zake Treasure en SMMC.
7.50 Vast staat dat partijen op basis van de tussen hen geldende samenwerkingsovereen-komst werkzaamheden hebben verricht ten behoeve van het afsluiten en onderhouden van een verzekering tussen een verzekeraar en respectievelijk Caribbean Duty, Sailors Tavern, Dutch Tavern, Master Foundation, H. Snow Lee, J. Hees, Katz en Z-Craft N.V. en dat genoemde relaties een achterstand hebben in de betaling van de verzekeringspremie van in totaal $ 11.756,66. Eveneens staat vast dat Safeco op basis van de tussen partijen gemaakte afspraken zoals neergelegd in de samenwerkingsovereenkomst gehouden is om verzekeringspremies bij voornoemde relaties te innen en af te dragen aan Marsh.
7.51 Marsh stelt zich op het standpunt dat Safeco onvoldoende heeft gepresteerd om de premies te innen en dat zij derhalve het hierdoor geleden geldelijk nadeel van Marsh dient te vergoeden.
7.52 Safeco betwist dat Marsh gelet op artikel 3.4 van de samenwerkingsovereenkomst aanspraak kan maken op vergoeding van het gestelde geleden geldelijk nadeel nu Safeco er alles aan heeft gedaan om de premies te incasseren.
7.53 Het lag op de weg van Marsh om naar aanleiding van de betwisting van Safeco feiten en omstandigheden te stellen op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat Safeco onvoldoende heeft gepresteerd om de premies te innen. Nu Marsh dit heeft nagelaten, zal haar stelling als onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd worden gepasseerd. Dit deel van de vordering van Marsh zal reeds om deze reden worden afgewezen.
7.54 Recapitulerend geldt het volgende in conventie:
Marsh wordt bevolen om bij akte na tussenvonnis de navolgende stukken in het geding brengen:
- alle bescheiden die in haar bezit zijn en die betrekking hebben op de afwikkeling van de ICC-post tussen Aon en Marsh (zie 7.10);
- alle bescheiden die in haar bezit zijn en die betrekking hebben op de afwikkeling van het WSG-risico tussen Marsh en Allianz en later Aon (zie 7.26);
- alle bescheiden die in haar bezit zijn en die betrekking hebben op de door Allianz aan Marsh betaalde bonusbedragen in verband met de ICC-post (zie 7.31).
Partijen dienen zich bij akte na tussenvonnis uit te laten over:
- feiten en omstandigheden waaruit de bedoeling die partijen hadden bij het maken van de afspraken ter zake de financiële afwikkeling van de ICC-post over de periode van 9 juni 2002 tot 9 juni 2004 kan worden afgeleid (zie 7.7);
- feiten en omstandigheden waaruit de bedoeling die partijen hadden bij het maken van de afspraken ter zake de financiële afwikkeling van het WSG-risico kan worden afgeleid (zie 7.14).
7.55 Recapitulerend geldt het volgende in reconventie:
Marsh wordt bevolen om bij akte na tussenvonnis de navolgende stukken in het geding brengen:
- stukken waaruit blijkt dat zij ten behoeve van de verzekering van Treasure in 1999 verzekeringspremies tot een bedrag van in totaal $ 79.596,-- aan de verzekeraar heeft betaald (zie 7.38);
- stukken waaruit blijkt dat zij ten behoeve van de verzekering van SMMC over de periode van mei 2002 tot augustus 2002 verzekeringspremies tot een bedrag van in totaal $ 80.000,-- aan de verzekeraar heeft betaald (zie 7.44);
en om zich uit te laten over de status van het derdenbeslag (zie 7.45).
Safeco wordt bevolen bij akte na tussenvonnis de volgende informatie aan de rechtbank te verstrekken, die zij, zo mogelijk, dient te onderbouwen met ter zake doende stukken:
- informatie over het verloop van de procedure bij het gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen nadat het vonnis van 8 april 2003 is gewezen, alsmede over eventueel door haar genomen acties richting Treasure sindsdien, alsook informatie over het moment waarop Treasure failliet is verklaard (zie 7.37);
- informatie over de door haar genomen acties jegens SMMC in verband met de inning van de premies na ontvangst van het vonnis van 18 mei 2004 van het gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, alsook informatie over het moment dat SMMC in (definitieve) surséance van betaling is komen te verkeren (zie 7.43);
- een overzicht van de door haar gemaakte kosten in verband met de incasso van de verzekeringspremies ter zake Treasure en SMMC (zie 7.49).
7.56 De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.
8 De beslissing
De rechtbank,
beveelt Marsh om de in rechtsoverweging 7.54 genoemde bescheiden in het geding te brengen;
beveelt Marsh om de in rechtsoverweging 7.55 genoemde bescheiden in het geding te brengen en om zich uit te laten in de aldaar bedoelde zin;
beveelt Safeco de in rechtsoverweging 7.55 genoemde informatie te verstrekken;
in conventie en reconventie
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 5 september 2007 voor het nemen van een akte na tussenvonnis aan de zijde van Marsh;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.A.M. Cooijmans, mr. C. Bouwman en mr. J.F. Koekebakker.
Uitgesproken in het openbaar.
1582/1694/1729