ECLI:NL:RBROT:2007:BB1179

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
269259 / HA ZA 06-2632
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van schuldbekentenissen en aansprakelijkheid bij bewaarneming

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, ging het om een geschil tussen twee partijen, aangeduid als [opposant] en [geopposeerde]. De rechtbank deed uitspraak op 25 juli 2007 in de zaak met rolnummer 269259 / HA ZA 06-2632. De vordering van [geopposeerde] was gericht op betaling van een bedrag van € 39.949,34, vermeerderd met wettelijke rente, als gevolg van een diefstal van een geldkistje dat door [opposant] in bewaring was gegeven. De rechtbank oordeelde dat de vordering van [geopposeerde] ontvankelijk was, maar dat [opposant] niet aansprakelijk was voor de schade, omdat hij voldoende voorzorgsmaatregelen had genomen tegen diefstal. De rechtbank vernietigde de verklaringen van [opposant] van 28 september 2001 en 1 oktober 2002, waarin hij zich verplichtte tot betaling van het schadebedrag, op grond van dwaling. De rechtbank oordeelde dat [opposant] bij de totstandkoming van deze verklaringen was uitgegaan van onjuiste informatie van [geopposeerde] over zijn aansprakelijkheid. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen niet rechtsgeldig waren en dat [opposant] niet aansprakelijk kon worden gehouden voor de schade die [geopposeerde] had geleden. Het verstekvonnis dat eerder was gewezen, werd vernietigd en de vorderingen van [geopposeerde] werden afgewezen. Tevens werd bepaald dat het executoriale beslag op de woning van [opposant] moest worden opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 269259 / HA ZA 06-2632
Uitspraak: 25 juli 2007
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[opposant],
wonende te [woonplaats],
opposant in conventie,
eiser in reconventie,
procureur mr. L.W. Engelman,
- tegen -
[geopposeerde]
wonende te [woonplaats],
geopposeerde in conventie,
gedaagde in reconventie,
procureur mr. R.M. Prins.
Partijen worden hierna aangeduid als "[opposant]" respectievelijk "[geopposeerde]".
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- inleidende dagvaarding, met producties;
- door deze rechtbank op 2 augustus 2006 onder rolnummer 06-1610 bij verstek gewezen vonnis;
- verzetdagvaarding d.d. 12 september 2006;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 25 oktober 2006, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- de ter gelegenheid van de comparitie van partijen door [geopposeerde] bij brief d.d.
13 november 2006 overgelegde productie;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 8 december 2006;
- conclusie van antwoord in oppositie, tevens conclusie van antwoord in
reconventie.
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1
[geopposeerde] heeft [opposant] in januari 2001 een geldkistje in bewaring gegeven, inhoudende onder meer geld en sieraden (verder: het geldkistje).
2.2
Op 20 maart 2001 is er in de woning van [opposant], waar hij het geldkistje bewaarde, ingebroken en is - onder meer - het geldkistje gestolen.
2.3
[geopposeerde] en [opposant] hebben een verklaring gedateerd 28 september 2001 (verder: de verklaring van 28 september 2001) ondertekend, waarin - voorzover van belang - staat vermeld:
"Hierbij verklaar ik [opposant], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats[adres]de [adres] te [woon[geopposeerde] geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] en wonende aan de [adres] te [woonplaats] een geldbedrag van vijf en tachtigduizend guldens (85.000,-) schuldig te zijn.
Deze schuld is ontstaan, na diefstal in de woning op boven vermeld adres en wel de [adres] - waar er zonder toestemming van de bewoner een geldkistje (groen gelakt) is mee genomen.
Dit bedrag is nader overeengekomen binnen een tijdsbestek van vijf jaar of korter terug te zijn betaald en wel uit hoofde van [opposant] of die nalatenschap. (…)
Aldus door mij [opposant] opgemaakt op 28 september 2001."
2.4
[opposant] heeft een verklaring gedateerd 1 oktober 2002 (verder: de verklaring van 1 oktober 2002) ondertekend, waarin - voorzover van belang - staat vermeld:
"Hierbij kom ik, [opposant], wonende aan de [adres] [woonplaats] terug op het proces-verbaal van dinsdag 20 maart 2001 van het inhoud betreffende het groen gelakte geldtrommel die mede ontvreemd is uit de woning op boven vermeld adres.
(…)
1 envelop inhoudende Amerikaanse dollars met een tegenwaarde van nf 35.000,-.
1 envelop met een inhoud terwaarde nf.20.200,-
1 envelop met een inhoud terwaarde nf. 11000,-
Onder in de kleine blik nog nf.20.000,-.
(…)
Inhoudende, dat ik [opposant] het boven vermelde aan de eigenaar en wel [geopposeerde] terug dient te verhalen cq vergoeden.
Aldus door mij opgemaakt, 1 oktober twee duizend en 2."
2.5
In een door [opposant] ondertekende verklaring d.d. 6 maart 2006 ondertekend, staat - voorzover van belang - vermeld:
"Op heden 06 maart twee duizend en 6, verklaar ik [opposant], [opposant] (…) het volgende. (…) Zowel de politie als de verzekering heeft mij te kennen gegeven, dat de schade van de heer [geopposeerde] niet vergoed zal worden omdat hij niet verzekerd is voor zijn persoonlijke bezittingen en er niet vooraf in bijzijn van een notaris was vast gelegd wat de inhoud van het geldtrommel inhield. Ondanks alles, hoe de situatie ook moge zijn, moet de heer [geopposeerde] ook inzien, dat hij ook mede verantwoordelijk is voor zijn eigendommen en zelf waarmede heeft ingestemd uit eigen vrije wil. (…) Ik blijf bij mijn verklaring en mag vooraf duidelijk stellen, dat ik niets bij de notaris tekent. Hoe pijnlijk ook, dit had vooraf moeten gebeuren. Maak van mij geen verdachte. Ik ben het slachtoffer geworden van mijn beste wil."
3 Het vonnis waartegen verzet
De rechtbank heeft, onder afwijzing van het meer of anders gevorderde, [opposant] veroordeeld tot betaling aan [geopposeerde] van het bedrag van € 39.949,34, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 Burgerlijk Wetboek vanaf de dag der dagvaarding tot aan die der algehele voldoening, zulks over € 38.571,32. De rechtbank heeft [opposant] tevens veroordeeld in de proceskosten.
4 De grondslag van de oorspronkelijke vordering
Aan de vordering heeft [geopposeerde] de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
4.1
[opposant] heeft met de verklaring van 28 september 2001 een verklaring van schuld afgegeven ter grootte van een bedrag van fl. 85.000,00, waarbij hij heeft toegezegd het verschuldigde bedrag binnen vijf jaar te betalen. [opposant] heeft zich niet aan deze afspraak gehouden en is derhalve nog aan [geopposeerde] verschuldigd het bedrag van fl. 85.000,00, welk bedrag tot op heden niet is voldaan.
4.2
[geopposeerde] heeft [opposant] aangemaand. Na de laatste sommatie heeft [geopposeerde] geen bericht van [opposant] ontvangen.
4.3
[geopposeerde] vordert gederfde handelsrente vanaf 28 september 2001.
4.4
[geopposeerde] is genoodzaakt rechtsmaatregelen te treffen en vordert aan buitengerechtelijke kosten 15% over de gevorderde hoofdsom, ofwel een bedrag van € 5.785,70.
5 Het verweer
De eis in oppositie strekt tot vernietiging van het bij verstek gewezen vonnis, met afwijzing alsnog van de vordering alsmede met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [geopposeerde] in de kosten van het geding.
Daartoe heeft [opposant] - verkort weergegeven en voorzover van belang - het volgende aangevoerd:
5.1
In de verklaring van 28 september 2001 is aangegeven dat het bedrag binnen 5 jaar -derhalve voor 28 september 2006 - zou worden terugbetaald. De vordering was derhalve ten tijde van de dagvaarding niet opeisbaar. Dit houdt in dat [opposant] niet in verzuim was en dat de vordering ten onrechte is toegewezen.
5.2
[opposant] heeft gedwaald bij het ondertekenen van de verklaringen van 28 september 2001 en 1 oktober 2002. [opposant] beroept zich op de vernietiging van de overeenkomst(en) tot betaling van de door [geopposeerde] geleden schade. [geopposeerde] heeft [opposant] onjuiste inlichtingen verschaft door mede te delen dat [opposant] volgens geldend recht gehouden was hem het gehele schadebedrag te betalen. [opposant] geloofde [geopposeerde] op zijn woord; zij waren goede vrienden. Bij een juiste voorstelling van zaken had [opposant] de verklaringen niet ondertekend.
5.3
[opposant] beroept zich op bedrog, althans misbruik van omstandigheden van de zijde van [geopposeerde]. [opposant] doet ook op deze grond een beroep op de vernietiging van de verklaringen. [geopposeerde] heeft [opposant] onder druk gezet en opzettelijk de onjuiste mededeling gedaan dat [opposant] volgens geldend recht gehouden was de schade aan hem te vergoeden. Door het doen van deze mededeling heeft [geopposeerde] [opposant] bewogen de verklaringen te ondertekenen, terwijl hij wist of had moeten begrijpen dat [opposant] psychische klachten had en derhalve verkeerde in abnormale geestestoestand. Bovendien was [opposant] onervaren. [geopposeerde] heeft [opposant] bewogen te ondertekenen, terwijl hij wist of had moeten begrijpen dat hij hem onder de van toepassing zijnde bijzondere omstandigheden daarvan had behoren te weerhouden.
5.4
[opposant] betwist de hoogte van de schade. De verklaring van 1 oktober 2002 is volledig door [geopposeerde] opgesteld danwel aangepast. [opposant] heeft de inhoud van het geldkistje nimmer geïnventariseerd.
5.5
[opposant] beroept zich op artikel 6:203 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek. Hij heeft zonder rechtsgrond prestaties verricht, te weten het ondertekenen van de verklaringen van
28 september 2001 en 1 oktober 2002. [opposant] beroept zich op ongedaanmaking hiervan.
5.6
[opposant] beroept zich op de redelijkheid en billijkheid. [opposant] heeft [geopposeerde] een vriendendienst willen bewijzen door voor hem het geldkistje in bewaring te nemen. Het is niet redelijk en billijk dat [opposant] zou moeten betalen voor een schade die hem niet is toe te rekenen en die voor rekening en risico van [geopposeerde] dient te komen.
6 Het geschil in reconventie
De vordering in reconventie luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad de verklaringen van 28 september 2001 en 1 oktober 2002 in rechte te vernietigen. Voorts te bepalen dat het executoriale beslag, dat op verzoek van [geopposeerde] op de woning van [opposant] aan [adres] [woonplaats] is gelegd, onmiddellijk na betekening van het vonnis dient te worden opgeheven, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat [geopposeerde] hiermee geheel of ten dele in gebreke blijft. Tevens met veroordeling van [geopposeerde] in de kosten van deze procedure.
[geopposeerde] heeft de vordering van [opposant] gemotiveerd betwist en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid danwel afwijzing daarvan, met veroordeling in de kosten van het geding.
7 De beoordeling
in oppositie
7.1
[geopposeerde] vordert nakoming door [opposant] van de schuldbekentenis van 28 september 2001. [opposant] heeft allereerst aangevoerd - naar de rechtbank zijn stellingen begrijpt - dat [geopposeerde] niet-ontvankelijk is zijn vordering, omdat de vordering niet opeisbaar is. Volgens de verklaring van 28 september 2001 moet het bedrag binnen een periode van vijf jaar worden voldaan. Deze periode was ten tijde van de dagvaarding en het bij verstek gewezen vonnis d.d. 2 augustus 2006 nog niet verstreken. Volgens [opposant] houdt dit in dat hij niet in verzuim was en dat de vordering van [geopposeerde] ten onrechte is toegewezen. [geopposeerde] betwist niet dat de periode van vijf jaar nog niet was verstreken. Hij stelt ter comparitie dat hij uit mededelingen van [opposant] en uit diens verklaring van 6 maart 2006 heeft opgemaakt dat [opposant] niet langer van plan was zich aan zijn betalingsverplichting te houden.
7.2
Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat de rechter rekening moet houden met feiten die pas na de dagvaarding hebben plaatsgevonden. Nu de bedoelde periode van vijf jaar inmiddels is verstreken, zonder dat [opposant] het overeengekomen bedrag heeft voldaan, is de vordering tot betaling - wat daarvan overigens ook zij - opeisbaar geworden, zodat [geopposeerde] ontvankelijk is in zijn vordering.
7.3
[opposant] stelt dat hij bij de totstandkoming van de verklaringen van 28 september 2001 en
1 oktober 2002 heeft gedwaald en beroept zich op de vernietiging van deze verklaringen. [opposant] voert hiertoe aan dat hij is uitgegaan van een onjuiste inlichting van [geopposeerde]. [geopposeerde] heeft hem medegedeeld dat hij naar geldend recht aansprakelijk was voor de schade die [geopposeerde] door de diefstal van het geldkistje had geleden. [opposant] is van de juistheid van deze mededeling uitgegaan, omdat [geopposeerde] en hij goede vrienden waren. Bij een juiste voorstelling van zaken zou [opposant] de verklaringen niet hebben getekend.
[geopposeerde] heeft, naar de rechtbank begrijpt, betwist dat de verklaring van 28 september 2001 tot stand is gekomen onder invloed van dwaling. [geopposeerde] kent nauwelijks de Nederlandse wetgeving. [geopposeerde] veronderstelt dat [opposant] daar beter in onderlegt is, omdat hij bij de Surinaamse politie heeft gewerkt.
7.4
Om een beroep op dwaling te kunnen laten slagen moet er sprake zijn van een situatie waarin een overeenkomst tot stand is gekomen onder dwaling die bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten. De overeenkomst is vernietigbaar wanneer bovendien is voldaan aan een van de onder sub a, b of c van artikel 6:228 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) genoemde omstandigheden.
7.5
Om het beroep op dwaling te kunnen beoordelen dient eerst te worden vastgesteld of de mededeling van [geopposeerde] dat [opposant] naar geldend recht aansprakelijk was voor de door hem geleden schade, daadwerkelijk onjuist was. Vaststaat dat [opposant] het geldkistje als vriendendienst voor [geopposeerde] in bewaring heeft genomen. De hoofdverplichting van [opposant] als bewaarnemer was niet alleen het bewaren van het geldkistje, maar ook het teruggeven daarvan. Nu het geldkistje ten tijde van de bewaring bij [opposant] is gestolen, is hij tekort geschoten in zijn teruggaveplicht. Deze tekortkoming kan aan hem worden toegerekend, zodat hij aansprakelijk zou zijn voor de door [geopposeerde] geleden schade, tenzij [opposant] bij de bewaarneming de zorg van een goed bewaarnemer als bedoeld in artikel 7:602 BW in acht heeft genomen. Wat de zorgplicht van de bewaarnemer inhoudt hangt af van de omstandigheden van het geval. In het onderhavige geval is gesteld noch gebleken dat [opposant] onvoldoende voorzorgsmaatregelen tegen diefstal heeft genomen of anderszins tekort is geschoten in zijn zorgplicht, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat hij voldoende zorg in acht heeft genomen. Gezien het voorgaande kan [opposant] niet toegerekend worden dat hij het geldkistje niet heeft teruggegeven, zodat hij naar geldend recht niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de door [geopposeerde] geleden schade.
7.6
[opposant] beroept zich op artikel 6:228, eerste lid, sub a BW. Hij stelt immers dat de dwaling te wijten is aan de door [geopposeerde] gegeven inlichting dat [opposant] op basis van geldend recht wel aansprakelijk was voor de geleden schade. [geopposeerde] betwist niet dat hij deze mededeling heeft gedaan. Nu in overweging 7.5 is komen vast te staan dat de door [geopposeerde] gegeven inlichting onjuist was en tevens onweersproken is dat de verklaringen bij een juiste voorstelling van zaken niet door [opposant] zouden zijn ondertekend, is de rechtbank van oordeel dat het beroep op dwaling slaagt. De enkele stelling van [geopposeerde] dat hij de Nederlandse wetgeving nauwelijks kent en dat [opposant] hierin beter is onderlegt, wat hier ook van zij, kan aan het voorgaande niet afdoen. Voor zover [geopposeerde] hiermee bedoelt heeft te stellen dat [opposant] onvoldoende maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat hij de verklaringen tekende onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken, overweegt de rechtbank dat in de door [geopposeerde] aangevoerde omstandigheid geen aanleiding wordt gezien om de dwaling voor rekening van [opposant] te laten blijven. In de regel mocht [opposant] immers uitgaan van de door [geopposeerde] gedane mededeling. De verklaringen van 28 september 2001 en 1 oktober 2002 dienen derhalve te worden vernietigd.
7.7
Nu de vordering van [geopposeerde] zal worden afgewezen, behoeven de overige verweren van [opposant] geen afzonderlijke bespreking en beoordeling meer.
7.8
Het verstekvonnis zal op grond van het vorenstaande worden vernietigd. De vorderingen van [geopposeerde] zullen alsnog worden afgewezen.
in reconventie
7.9
Uit het in oppositie overwogene vloeit voort dat de in reconventie gevorderde vernietiging van de verklaringen van 28 september 2001 en 1 oktober 2002 zal worden toegewezen.
Het executoriale beslag, dat op verzoek van [geopposeerde] op de woning van [opposant] aan het adres [adres] [woonplaats] is gelegd, dient binnen zeven dagen na betekening van het vonnis te worden opgeheven, onder verbeurte van een dwangsom van
€ 1.000,00 per dag dat [geopposeerde] hiermee geheel of ten dele in gebreke blijft met een maximum van € 10.000,00.
in oppositie en in reconventie
7.1
[geopposeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de verstek - en verzetprocedure worden verwezen. De kosten van betekening van de verzetdagvaarding zullen echter voor rekening van [opposant] komen, nu deze kosten nodeloos zijn veroorzaakt doordat hij in eerste instantie niet op de juiste wijze vertegenwoordigd is verschenen.
8 De beslissing
De rechtbank,
in oppositie,
vernietigt het door deze rechtbank op 2 augustus 2006 onder rolnummer 06-1610 bij verstek gewezen vonnis;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst af de vorderingen van [geopposeerde];
veroordeelt [geopposeerde] in de kosten van de verstekprocedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [opposant] begroot op nihil, en in de kosten van de verzetprocedure, aan de zijde van [opposant] behoudens de kosten van de verzetdagvaarding tot op heden begroot op € 1.554,00, waarvan € 975,00 aan vast recht en € 579,00 aan salaris voor de procureur;
in reconventie
vernietigt de verklaringen van 28 september 2001 en 1 oktober 2002;
bepaalt dat het executoriale beslag, dat op verzoek van [geopposeerde] op de woning van [opposant] aan het adres [adres] [woonplaats] is gelegd, binnen zeven dagen na betekening van het vonnis wordt opgeheven, onder verbeurte van een dwangsom van€ 1.000,00 per dag dat [geopposeerde] hiermee geheel of ten dele in gebreke blijft met een maximum van € 10.000,00;
in oppositie en in reconventie
wijst af het meer of anders gevorderde;
verklaart dit vonnis voorzover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.A. Pit.
Uitgesproken in het openbaar.
1905/344