ECLI:NL:RBROT:2007:BB0280
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- H.L. de Gruijl-van Benthem
- S.W. Kuip
- L.A.C. van Nifterick
- Rechtspraak.nl
Wraking van de kinderrechter in een civiele procedure betreffende ouderlijk gezag
In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 20 juli 2007 een beslissing genomen over een wrakingsverzoek van verzoeker, die gedwongen ontheffing van het ouderlijk gezag over zijn kind aan de orde had gesteld. Het verzoek tot wraking was ingediend tijdens de mondelinge behandeling van een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming. Verzoeker was van mening dat de rechter partijdig was en dat er sprake was van een gebrek aan onpartijdigheid. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking beoordeeld aan de hand van de aangevoerde argumenten van verzoeker, die onder andere stelden dat cruciale uitspraken in het proces-verbaal ontbraken en dat de rechter voorafgaand aan de zitting had besloten dat de partner van verzoeker niet aanwezig mocht zijn.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de rechter niet in de wraking berustte en dat de aangevoerde omstandigheden geen zwaarwegende aanwijzingen opleverden voor het oordeel dat de rechter niet onpartijdig was. De rechtbank oordeelde dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank concludeerde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid bestond en dat het wrakingsverzoek ongegrond was. Bovendien werd opgemerkt dat verzoeker misbruik maakte van het wrakingsmiddel, aangezien hij herhaaldelijk wrakingsverzoeken had ingediend zonder dat er inhoudelijke behandelingen hadden plaatsgevonden.
De beslissing van de rechtbank houdt in dat een volgend verzoek tot wraking van de behandelend rechter niet in behandeling zal worden genomen, met het oog op de noodzaak om zo snel mogelijk een beslissing te nemen in de lopende procedures betreffende het ouderlijk gezag.