ECLI:NL:RBROT:2007:BA7946

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
248434 / HA ZA 05-3014
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepasselijkheid van algemene voorwaarden en bewijslevering in civiele rechtszaak

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, stond de toepasselijkheid van de Algemene Voorwaarden (AVP 2001) centraal. De eisers, aangeduid als '[eisers]', hebben een vordering ingesteld tegen de Stad Rotterdam, vertegenwoordigd door de naamloze vennootschap N.V. MAATSCHAPPIJ VAN ASSURANTIE, DISCONTERING EN BELEENING DER STAD ROTTERDAM ANNO 1720. De rechtbank heeft op 13 juni 2007 uitspraak gedaan in deze zaak, die voortkwam uit een incident op 28 juli 2003 te Volendam. De rechtbank diende te beoordelen of de AVP 2001 daadwerkelijk aan de eisers was verstrekt, wat door de Stad Rotterdam moest worden bewezen. Tijdens de enquête zijn getuigen gehoord, waaronder [persoon 3], die verklaarde over de verzendwijze van de AVP 2001. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van [persoon 3] onvoldoende bewijs bood dat de AVP 2001 de eisers had bereikt. De rechtbank concludeerde dat de Stad Rotterdam niet in haar bewijsopdracht was geslaagd, en dat de eisers niet gebonden waren aan de AVP 2001. De rechtbank wees de vordering van de eisers toe en verklaarde dat Stad Rotterdam gehouden was dekking te verlenen voor de schade die voortvloeide uit het incident. Tevens werd Stad Rotterdam veroordeeld in de proceskosten, die op € 2.137,60 werden vastgesteld. Dit vonnis werd uitgesproken door mr. R.J.A.M. Cooijmans.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 248434 / HA ZA 05-3014
Uitspraak: 13 juni 2007
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
1. [eiser 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser 2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
procureur mr. O.R. van Hardenbroek,
advocaat mr. E.W. de Graaf,
- tegen -
de naamloze vennootschap N.V. MAATSCHAPPIJ VAN ASSURANTIE, DISCONTERING EN BELEENING DER STAD ROTTERDAM ANNO 1720,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
procureur mr. J.G.A. van Zuuren,
advocaat mr. A. van Duijn-Koopman.
Partijen blijven verder aangeduid als "[eisers]" gezamenlijk en "[eiser 1]" respectievelijk "[eiser 2]" afzonderlijk en "Stad Rotterdam".
1 Het verdere verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 5 april 2006 en de daaraan ten grondslag liggende
processtukken;
- de processen-verbaal van getuigenverhoor d.d. 19 september 2006 en 9 januari 2007;
- de door partijen na enquête genomen conclusies, met producties.
2 De verdere beoordeling
2.1 Bij voormeld vonnis is Stad Rotterdam opgedragen te bewijzen dat de AVP 2001 [eisers] heeft bereikt.
2.2 Stad Rotterdam heeft in enquête als getuige doen horen [p[persoon 3]; in contra-enquête hebben [eisers] naast zichzelf als getuigen doen horen [persoon 1] en [persoon 2].
2.3 In de verklaring van [persoon 3] is geen steun te vinden voor hetgeen Stad Rotterdam had te bewijzen. [persoon 3] verklaart slechts in algemene termen over de wijze van werken bij het verzenden van de AVP 2001:
“Mijn beroep is (…) functioneel applicatiebeheerder. In die hoedanigheid ben ik betrokken bij het verzenden van zogeheten continuaties (…). (…) Ik kan mij de gang van zaken in 2001 niet meer precies herinneren. Ik zal u vertellen hoe dit soort processen in het algemeen verlopen. (…) Als er continuaties verstuurd moeten worden, worden de pakketten te versturen stukken aangeleverd aan de verzendafdeling. In 2001 betrof het de verzending van
- de premienota;
- een wijzigingsbrief en
- de AVP 2001.
(…) Van iedere stapel pakt de medewerker van de verzendafdeling (met de hand) één exemplaar. Het moet zo geweest zijn dat de premienota uiterst links lag, omdat daarop het adres staat wat in het venster van de envelop zichtbaar moet zijn. In het midden ligt de verwijzingsbrief. Aan het einde, dus uiterst rechts, liggend de voorwaarden. Het is gebruikelijk dat die voorwaarden rechts liggen, omdat dit de dikst pak papier is en het is handig om het dikste pak onderop te hebben als het hele pakket in de envelop moet worden gestopt. Dat is handig omdat de voorwaarden het stevigst zijn.”
Daarmee is evenwel nog niet bewezen dat de AVP 2001 [eisers] heeft bereikt. Anders dan Stad Rotterdam heeft gesteld, kan uit de verklaring van [persoon 3] niet worden afgeleid dat de mogelijkheid dat de AVP 2001 [eisers] niet heeft bereikt, uitgesloten kan worden. De geschetste wijze van bundeling en verzending van stukken omvat geen controle of de AVP 2001 zijn ingesloten. De suggestie dat juist het pakket voorwaarden zou worden gemist, omdat dat het dikste onderdeel is, acht de rechtbank hiervoor niet voldoende. Fouten bij de verzending als gevolg van mensenwerk kunnen niet worden uitgesloten, aldus ook [persoon 3], hoewel hij de kans erg klein acht. Mitsdien acht de rechtbank de verklaring van [persoon 3] onvoldoende om vast te kunnen stellen dat de AVP 2001 [eisers] heeft bereikt, te meer daar tegenover de verklaring van [persoon 3] de verklaringen staan van [eisers], [persoon 1] en [persoon 2], alle inhoudende – kort gezegd – dat de AVP 2001 niet zijn aangetroffen toen deze zaak ging spelen, terwijl documenten zorgvuldig worden bewaard. Nu hetgeen Stad Rotterdam had te bewijzen evenmin volgt uit de in het geding gebrachte stukken, acht de rechtbank Stad Rotterdam niet in haar bewijsopdracht geslaagd.
2.4 Stad Rotterdam heeft zich op het standpunt gesteld dat de AVP 2001 niettemin toepasselijk is, hetgeen door [eisers] is betwist. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft Stad Rotterdam verwezen naar de nader bij conclusie na enquête zijdens haar in het geding gebrachte stukken. De rechtbank deelt dit standpunt niet om de navolgende redenen.
2.5 Stad Rotterdam voert aan dat er van uitgegaan moet worden dat in ieder geval het aanhangsel (de wijzigingsbrief) [eisers] heeft bereikt. Als productie 13 heeft Stad Rotterdam bij conclusie na enquête in het geding gebracht een kopie van het aanhangsel dat behoorde bij de premienota uit 2001. In het aanhangsel staat kort vermeld welke wijzigingen Stad Rotterdam in de polisvoorwaarden heeft doorgevoerd, waaronder – achter het vierde gedachtestreepje – een uitleg van de nieuwe opzetclausule. In de laatste alinea van het aanhangsel staat vermeld: “Voor de exacte formulering van de aanpassingen verwijzen wij u naar de bijgevoegde voorwaarden”. Nu uit het aanhangsel blijkt van een nieuwe opzetclausule, is [eisers] hieraan gebonden volgens Stad Rotterdam.
De rechtbank volgt Stad Rotterdam niet in dit – door [eisers] betwiste – betoog, nu ook voor het aanhangsel geldt hetgeen hiervoor is overwogen over de vraag of is bewezen dat [eisers] de AVP 2001 heeft ontvangen.
Nu fouten bij de verzending niet uitgesloten kunnen worden geacht, staat niet vast dat het aanhangsel [eisers] heeft bereikt. Niet overtuigend is het argument van Stad Rotterdam dat het te toevallig zou zijn dat de verzendafdeling van Stad Rotterdam niet alleen is vergeten de AVP 2001 in de voor [eisers] bestemde enveloppe te stoppen, maar ook het aanhangsel, zeker nu ook op het aanhangsel NAW-gegevens staan vermeld. Evenzeer kan worden geredeneerd dat ingeval een fout ertoe leidt dat de AVP 2001 [eisers] niet bereikt, goed denkbaar is dat die fout er ook toe leidt dat het aanhangsel [eisers] niet bereikt.
2.6 In de tweede plaats voert Stad Rotterdam aan dat er van uitgegaan moet worden dat in ieder geval de premienota [eisers] heeft bereikt. Bij conclusie na enquête heeft Stad Rotterdam in het geding gebracht een kopie van een premienota uit 2001 van een andere verzekerde van Stad Rotterdam dan [eisers] (productie 12). Op die premienota staat de volgende tekst vermeld: “zie aanhangsel d.d. […]”.
De rechtbank stelt voorop dat de enkele verwijzing op een premienota naar ‘een’ aanhangsel in het algemeen onvoldoende is om toepasselijkheid van de AVP 2001 aan te nemen. Een premienota ziet namelijk op de uitvoering van de verzekeringsovereenkomst, niet op de totstandkoming daarvan. Reeds om die reden gaat de vergelijking die Stad Rotterdam maakt met het vonnis van de rechtbank van 1 juni 2005 (NJF 2005, 343) niet op. Bovendien wordt in de premienota niet expliciet vermeld dat het een wijziging van de polisvoorwaarden (waaronder de opzetclausule) betreft. Verwezen wordt slechts, in algemene termen, naar ‘een’ aanhangsel.
In het licht van deze omstandigheden kan [eisers] thans niet worden tegengeworpen dat zij na ontvangst van de premienota Stad Rotterdam niet hebben verzocht het aanhangsel alsnog op te sturen. Op dezelfde gronden mocht Stad Rotterdam er evenmin op vertrouwen dat [eisers] met de toepasselijkheid van de AVP 2001 instemden.
[eisers] worden als niet professionele wederpartij niet geacht op de hoogte te zijn c.q. te hebben begrepen dat een verwijzing naar ‘een’ aanhangsel, zoals vervat in de premienota uit 2001, een wijziging van de polisvoorwaarden inhoudt. De verhoging van de premie
– waarvan gesteld noch gebleken is dat deze bijzonder en afwijkend is (ten opzichte van eerdere premieverhogingen) – maakt op zichzelf niet dat [eisers] daarop bedacht hoefden te zijn.
Gelet op het voorgaande kan onbesproken blijven de nadere betwisting door [eisers] bij antwoordconclusie na enquête, inhoudende dat ook wordt bestreden dat de premienota is ontvangen, er daarbij van uitgaande dat op basis van een betalingsherinnering de premie is betaald.
2.7 Nu de AVP 2001 en mitsdien de nieuwe opzetclausule niet van toepassing is, zal de vordering – indachtig hetgeen reeds in het vonnis van 5 april 2006 is overwogen – worden toegewezen in voege als hierna te melden. Stad Rotterdam zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
3 De beslissing
De rechtbank,
verklaart voor recht dat Stad Rotterdam gehouden is aan [eisers] dekking te verlenen voor de schade die het gevolg is van het incident op 28 juli 2003 te Volendam;
veroordeelt Stad Rotterdam in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eisers] bepaald op € 2.137,60, waarvan te voldoen:
a aan de griffier van deze rechtbank (rekeningnummer 19 23 25 892, ten name van MvJ Arrondissement Rotterdam [545]), onder vermelding van zaak- en rolnummer):
€ 152,50 aan in debet gesteld vast recht;
€ 85,60 aan in debet gestelde kosten voor de deurwaarder;
€ 1.808,00 aan salaris voor de procureur;
------------ +
€ 2.046,10
b aan de procureur van [eisers]:
€ 91,50 voor het niet in debet gestelde deel van het vast recht;
verklaart dit vonnis voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.A.M. Cooijmans.
Uitgesproken in het openbaar.
801/1694