Zaak-/rolnummer: 284284 / KG ZA 07-428
VONNIS in kort geding in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. J.C. Moree,
advocaat mr. R. Schoemaker,
de naamloze vennootschap RET N.V.
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
procureur mr. R.W. van Harmelen,
advocaat mr. S.C. Borger.
Partijen worden hierna aangeduid als “[eiseres]” respectievelijk “de RET”.
1 Het verloop van het geding
De voorzieningenrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 9 mei 2007;
- pleitnota en producties van mr. Schoemaker;
- pleitnotities en producties van mr. Borger.
De raadslieden van partijen hebben de respectieve standpunten toegelicht ter zitting van 7 juni 2007.
2 De vaststaande feiten
In dit kort geding wordt van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.1 [eiseres] is op 6 februari 2007 om 06.17 uur ten val gekomen op het open perron van het metrostation Romeynshof te Rotterdam. Dit metrostation wordt beheerd door c.q. is ei-gendom van de RET. Als gevolg van de val heeft [eiseres] drie breuken in de rechteren-kel en twee breuken in haar rechter kuitbeen opgelopen.
2.2 Op 5 februari 2007 en op (om 01.20 uur) 6 februari 2007 heeft de Roteb de Centrale Verkeersleider van de RET gewaarschuwd voor gladheid in (onder meer) de vroege ochtend van 6 februari 2007. Naar aanleiding van deze waarschuwing is in opdracht van de Centrale Verkeersleider van de RET op (onder meer) 6 februari 2007 tussen 00:00 uur en 02:30 zout gestrooid op de open perrons van de RET. Op verzoek van de Centrale Verkeersleider is voorts extra zout gestrooid op 6 februari 2007 tussen 06:00 uur en 11:30 uur.
3 Het geschil
[eiseres] vordert dat het de voorzieningenrechter moge behagen, bij vonnis in kort ge-ding, uitvoerbaar bij voorraad, de RET te veroordelen om aan [eiseres], bij wijze van voorschot op haar schadevergoeding, binnen acht dagen na betekening van dit vonnis, te be-talen een bedrag van € 5.000,-- (zegge: vijfduizend euro) met veroordeling van de RET in de kosten van het geding.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiseres] aan haar vordering ten grondslag gelegd dat de RET onvoldoende zorgvuldigheids/veiligheidsmaatregelen heeft genomen om te voorkomen dat het ongeval zou plaatsvinden. De RET is dan ook op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk voor de door [eiseres] geleden en nog te lijden mate-riële en immateriële schade, de wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten.
De RET heeft gemotiveerd verweer gevoerd waarop in het kader van de beoordeling - zo nodig - zal worden ingegaan.
4 De beoordeling
4.1 Het betreft hier een geldvordering. Een geldvordering kan in kort geding worden toege-wezen indien:
- het bestaan van die vordering voldoende aannemelijk is;
- sprake is van feiten of omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening wordt getroffen;
- bij afweging van de belangen van partijen het restitutierisico onder ogen is gezien.
Indien de vordering voldoende aannemelijk is, en dus aangenomen moet worden dat in de bodemprocedure die vordering hoogstwaarschijnlijk zal worden toegewezen, behoeven aan de vereisten van spoedeisendheid en het restitutierisico minder zware eisen te worden ge-steld dan wanneer de uitkomst van de bodemprocedure met minder zekerheid is te voorspel-len.
4.2 Bij de beantwoording van de vraag of aan iemand die een situatie in het leven roept of laat voortbestaan die voor anderen bij niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid gevaarlijk is, de eis kan worden gesteld dat hij met het oog daarop bepaalde veiligheidsmaatregelen neemt - en of het achterwege laten van die maatregelen in strijd is met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt ten aanzien van eens an-ders persoon of goed - moet worden gelet niet alleen op de mate van waarschijnlijkheid waarmee de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht, maar ook op de hoegrootheid van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, op de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben, en op de mate van bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregelen (zie HR 5 november 1965, NJ 1966, 136; recent: HR 28 mei 2004, NJ 2005, 105).
4.3 Voldoende aannemelijk is geworden dat het in de vroege ochtend van 6 februari 2007 door bevriezing glad kon zijn op het open perron van het betreffende metrostation. Tussen partijen staat immers vast dat de RET is geadviseerd vanwege gladheid te strooien op de open perrons en dat zij dat ook daadwerkelijk heeft gedaan.
4.4 [eiseres] heeft gesteld ten val te zijn gekomen omdat zij is uitgegleden over ijs. Nu dit als zodanig niet is weersproken en uit het over en weer verklaarde geen andere toedracht voor het ongeval valt af te leiden, gaat de voorzieningenrechter er voorshands van uit dat dit juist is.
4.5 Ter zitting heeft de RET aangegeven dat mogelijk op het betreffende metroperron ten tijde van de val van [eiseres] (06.17 uur) nog niet was gestrooid. In het verlengde van hetgeen in 4.4 is overwogen, wordt er in het kader van dit kort geding van uitgegaan dat op dat moment inderdaad nog niet was gestrooid.
4.6 Voorshands wordt geoordeeld dat van de RET in beginsel verlangd mag worden dat zij onder genoemde weersomstandigheden maatregelen neemt om te voorkomen dat door glad-heid op de open perrons iemand op deze perrons ten val komt en letsel oploopt (waarbij op een metroperron nog het extra risico aanwezig is dat de persoon door de val op enigerlei wijze in aanraking komt met een (rijdende) metro en daardoor (extra) letsel oploopt).
Kennelijk is ook de RET deze mening toegedaan nu zij, naar aanleiding van de waarschu-wing van de Roteb voor gladheid, besloten heeft te strooien op de open perrons. Naar voor-lopig oordeel valt evenwel niet in te zien waarom de RET er niet voor heeft zorggedragen dat het strooien gereed was op het moment dat de eerste reizigers op het perron konden worden verwacht, dan wel dat op dat tijdstip anderszins adequate maatregelen waren geno-men om te voorkomen dat reizigers door de gladheid op het open perron ten val zouden ko-men en letsel zouden oplopen. Nu, zoals [eiseres] onweersproken heeft gesteld, de eerste metro’s op het station Romeynshof om circa 05.45 uur gaan rijden, hadden - naar voorlopig oordeel - rond circa 05.30 uur maatregelen genomen moeten zijn. Door slechts vanaf 06:00 uur te gaan strooien, heeft de RET geen afdoende maatregelen getroffen voor de eerste, vroege reizigers. Dat de RET vanwege mogelijke geluidsoverlast voor omwonenden niet vóór 07:00 uur gebruik maakt van de omroepinstallatie (zodat zij niet vóór 07:00 uur met behulp van deze installatie heeft gewaarschuwd voor gladheid) en dat het metrostation vóór 07:00 uur niet bemand is (zodat ook niet voor 07:00 uur via de matrixborden (“Drims”) een gladheidwaarschuwing is gegeven), zijn voorts omstandigheden die voor rekening en risico van de RET komen.
4.7 Door, bekend zijnde met mogelijke gladheid op de open perrons, niet tijdig te strooien, noch anderszins zorg te dragen voor een adequate waarschuwing voor mogelijke gladheid op het open perron, in aanmerking nemende dat de weersomstandigheden de betreffende ochtend niet zodanig waren dat [eiseres] steeds op gladheid bedacht moest te zijn - zij heeft immers onweersproken gesteld dat zij, toen zij naar het metrostation liep, niets heeft gemerkt van gladheid -, moet het er naar voorlopig oordeel voor worden gehouden dat er een reële kans bestaat dat in een eventuele bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de RET ten aanzien van [eiseres] heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt en dat zij jegens [eiseres] aansprakelijk is voor de scha-de die [eiseres] tengevolge van het ongeval heeft geleden en nog zal lijden. Dit betekent dat in beginsel aanleiding bestaat tot het toewijzen van een voorschot.
4.8 Partijen zijn het niet eens over de omvang van de schade. [eiseres] heeft de schade die zij stelt tengevolge van het ongeval te hebben geleden nauwelijks inzichtelijk gemaakt. In de dagvaarding wordt gesteld dat zij huishoudelijke hulp heeft moeten inhuren, maar ter zitting is gebleken dat haar echtgenoot haar huishoudelijke taken heeft overgenomen. Daar-naast heeft [eiseres] ter zitting aangeven dat zij tengevolge van het ongeval een vakantie heeft moeten annuleren waardoor er sprake is van gederfd vakantiegenot en dat zij kosten heeft gemaakt voor huisslippers. Voorts maakt [eiseres] aanspraak op immateriële scha-de, die zij heeft begroot op € 5.000,--.
4.9 Ondanks het feit dat geen helderheid bestaat ten aanzien van de geleden schade, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk geworden dat tenminste enige schade is geleden en dat derhalve in een eventuele bodemprocedure hoogstwaarschijn-lijk enig bedrag aan schade zal worden toegewezen. Hierin ligt - mede gelet op het feit dat een bodemprodedure naar verwachting niet op zeer korte termijn zal zijn afgerond - tevens het spoedeisend belang van [eiseres] besloten. Nu voorts niet gebleken is van een restitu-tierisico dat thans aan toewijzing van een voorschot in de weg staat, zal een bedrag van € 2.000,-- als voorschot op de schadevergoeding worden toegewezen.
4.10 Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal de RET in de proceskosten worden veroordeeld.
5 De beslissing
De voorzieningenrechter,
veroordeelt de RET te veroordelen om aan [eiseres], bij wijze van voorschot op haar schadevergoeding, binnen acht dagen na betekening van dit vonnis, te betalen een bedrag van € 2.000,-- (zegge: tweeduizend euro);
veroordeelt de RET in de kosten van dit kort geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] bepaald op € 335,31 aan verschotten en op € 816,-- aan salaris voor de procu-reur;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Kalmthout, griffier.
Uitgesproken in het openbaar.
1775/676