ECLI:NL:RBROT:2007:BA7868

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
271395 / F1 RK 06-2581
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. de Groot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding aan niet-verzorgende ouder voor verblijfskosten van een kind na echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 mei 2007 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die op 26 februari 1982 in algehele gemeenschap van goederen zijn gehuwd. De vrouw heeft een verzoekschrift ingediend tot echtscheiding met nevenvoorzieningen, waaronder de bepaling van de gewone verblijfplaats van hun minderjarige dochter. De rechtbank heeft de minderjarige gehoord en vastgesteld dat zij al geruime tijd bij de man verblijft. De rechtbank oordeelt dat het in het belang van de minderjarige is dat haar verblijfplaats bij de man blijft, en wijst het verzoek van de vrouw af.

Daarnaast heeft de vrouw verzocht om een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van € 600,- per maand. De rechtbank heeft de financiële situatie van de man beoordeeld, waarbij rekening is gehouden met zijn inkomen en uitgaven. De rechtbank concludeert dat de man in staat is om een bijdrage te betalen, en kent aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud toe van € 600,- per maand, te betalen bij vooruitbetaling. Tevens is bepaald dat de man aan de vrouw een vergoeding van € 75,- per maand zal verstrekken ter dekking van de kosten voor de minderjarige.

De rechtbank heeft verder beslist dat partijen overgaan tot verdeling van de gemeenschap en heeft een notaris benoemd voor de verdeling. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad, met uitzondering van de echtscheiding. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Deze beschikking is gegeven door mr. M. de Groot, rechter tevens kinderrechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 24 mei 2007
Zaak- / Rekestnummer: 271395 / F1 RK 06-2581
Beschikking in de zaak van:
[de vrouw], de vrouw,
wonende te [adres 1],
procureur mr. M.C.E. Eikenboom,
t e g e n
[de man], de man,
wonende te [adres 2],
procureur mr. J.C. Moree.
Het verloop van de procedure
De vrouw heeft een verzoekschrift ingediend tot echtscheiding met nevenvoorzieningen.
De man heeft een verweerschrift ingediend, waarbij tevens een zelfstandig verzoek is gedaan.
Van de zijde van de vrouw is een brief met bijlagen ingekomen, gedateerd 21 maart 2007.
Van de zijde van de man is een brief met bijlagen ingekomen, gedateerd 27 april 2007.
De minderjarige is gehoord.
De zaak is behandeld op 10 mei 2007.
De vaststaande feiten
Ten aanzien van partijen
Partijen zijn op 26 februari 1982 te Rotterdam in algehele gemeenschap van goederen gehuwd.
Partijen hebben één thans nog minderjarig kind:
[dochter], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats].
Het huwelijk is duurzaam ontwricht.
Ten aanzien van de man
De man betaalt € 141,85 per maand aan premie voor een zorgverzekering, inclusief aanvullende verzekeringen. Hij betaalt totaal € 26,32 per maand aan levensverzekeringspremies.
De beoordeling
De verzoeken tot echtscheiding en verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap kunnen als onweersproken en niet onrechtmatig of ongegrond worden toegewezen.
In geschil zijn:
- de gewone verblijfplaats van de minderjarige
- de kinderbijdrage en
- het levensonderhoud.
De gewone verblijfplaats van de minderjarige
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige bij haar zal zijn.
De man heeft afwijzing van dit verzoek bepleit en zijnerzijds verzocht te bepalen dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige bij hem zal zijn.
De rechtbank overweegt als volgt.
De minderjarige verblijft inmiddels ruim een jaar bij de man. Zij heeft tijdens haar verhoor verklaard dat zij geen wijziging in de situatie wil. Onder die omstandigheden acht de rechtbank het niet in het belang van de minderjarige wijziging aan te brengen in de verblijfplaats van de minderjarige.
De rechtbank gaat er vanuit dat de minderjarige op de dagen dat de man tot laat in de avond moet werken vanuit school naar de vrouw zal gaan totdat de man thuis is van zijn werk.
Bovendien gaat de rechtbank er vanuit dat de man zal toezien op het internetgebruik van de minderjarige.
Het verzoek van de man zal dan ook worden toegewezen, zulks onder afwijzing van het verzoek van de vrouw.
Nu zal worden bepaald dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige bij de man zal zijn, zal het verzoek van de vrouw tot bepaling van een kinderbijdrage worden afgewezen.
Het levensonderhoud
De vrouw heeft een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud verzocht van € 600,- per maand.
De man heeft afwijzing van dit verzoek bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij geen draagkracht heeft om de gevraagde bijdrage te voldoen.
Bij het bepalen van de financiële draagkracht van de man heeft de rechtbank naast de hiervoor vermelde vaststaande feiten het volgende in aanmerking genomen.
Het loon van de man bedroeg volgens de jaarloonopgave over 2006 € 38.330,-. Dit inkomen wordt als uitgangspunt genomen. Dat de man, zoals hij stelt, dit inkomen niet meer zou kunnen genereren vanwege minder overwerk, is de rechtbank, gelet op het salaris van de man van € 2.105,12 bruto per vier weken en een gemiddelde overwerkvergoeding van
€ 620,- bruto per vier weken, niet gebleken.
De man ontvangt € 47,15 per maand aan spaarloon.
De bijstandsnorm voor een éénoudergezin wordt gehanteerd.
Aan huur en servicekosten betaalt de man € 642,40 per maand. Hierin is een bedrag van
€ 78,- aan stookkosten begrepen. Met dit bedrag wordt geen rekening gehouden, omdat stookkosten zijn begrepen in de gehanteerde bijstandsnorm.
Geen rekening wordt gehouden met de door de man opgevoerde maandelijkse aflossing op de schuld aan de broer van de vrouw van € 120,- per maand, omdat de vrouw onweersproken heeft gesteld dat de huwelijkse schulden in zijn geheel uit de overwaarde van de (voormalig) echtelijke woning kunnen worden voldoen.
Op grond van de vaststaande feiten en de omstandigheden die hiervoor zijn vermeld en van hetgeen hiervoor is overwogen, is de man in staat de verzochte uitkering tot levensonderhoud van de vrouw per maand te betalen.
Zoals hiervoor overwogen, is bij de bepaling van de draagkracht van de man de bijstandsnorm voor een éénoudergezin gehanteerd. Vaststaat dat de minderjarige een substantieel deel van de tijd bij de vrouw zal verblijven, hetgeen een besparing oplevert voor de man. De man draagt weliswaar het grootste deel van de kosten van de minderjarige, zoals kleding, schoolkosten etc., maar slechts een deel van de kosten van eten en drinken. Het andere deel heeft de vrouw - die een WWB-uitkering ontvangt voor een alleenstaande - te dragen. Bij navraag bij de Gemeentelijke Sociale Dienst van de gemeente Rotterdam is gebleken dat de vrouw daarvoor geen extra bijstand kan worden verleend. Redelijk wordt het dan ook geacht dat de man aan de vrouw een vergoeding voldoet. Bij de bepaling van de hoogte daarvan heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de kosten, welke bij een draagkrachtbepaling worden meegenomen als kosten verbonden aan de bezoeken van een minderjarige van € 5,- per dag. Er vanuit gaande dat de minderjarige zo’n vijftien dagen per maand bij de vrouw zal zijn, zal worden bepaald dat de man aan de vrouw een vergoeding zal verstrekken van € 75,- per maand. Daarbij wordt er door de rechtbank van uitgegaan dat dit bedrag door de uitkeringsinstantie niet in mindering wordt gebracht op de aan de vrouw te verstrekken bijstandsuitkering.
Beslist wordt derhalve als volgt.
De beslissing
Spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, gehuwd op 26 februari 1982 te Rotterdam.
Bepaalt dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige bij de man zal zijn.
Kent ten laste van de man aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud toe van € 600,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen voor het eerst op de dag dat de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Verstaat dat genoemde uitkering jaarlijks, met ingang van 1 januari van het nieuwe jaar, wordt gewijzigd ingevolge de wettelijk vastgestelde indexering.
Bepaalt dat partijen overgaan tot verdeling van de gemeenschap.
Benoemt, indien partijen binnen acht dagen na de inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand zich niet over de keuze van een notaris zullen hebben verstaan, tot notaris ten overstaan van wie de werkzaamheden van de verdeling zullen geschieden: [notaris], notaris ter standplaats Rotterdam of diens waarnemer of opvolger.
Bepaalt dat partijen voor de gekozen of benoemde notaris te dien einde moeten verschijnen op door deze te bepalen tijd en plaats.
Benoemt tot onzijdige persoon om de man, indien hij mocht weigeren voor de notaris te verschijnen, of verschenen zijnde, mocht weigeren aan de verdeling mede te werken, te vertegenwoordigen en hetgeen hij mocht ontvangen te beheren:
[persoon 1], [adres 3].
Benoemt tot onzijdige persoon om de vrouw, indien zij mocht weigeren voor de notaris te verschijnen, of verschenen zijnde, mocht weigeren aan de verdeling mede te werken, te vertegenwoordigen en hetgeen zij mocht ontvangen te beheren:
[persoon 2], [adres 4].
Verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad, behalve ten aanzien van de echtscheiding.
Bepaalt dat de man aan de vrouw ter dekking van de kosten die zij maakt ten behoeve van de minderjarige een vergoeding zal verstrekken van € 75,- per maand, waarbij de rechtbank er van uitgaat dat dit bedrag door de uitkeringsinstantie niet in mindering wordt gebracht op de aan de vrouw te verstrekken bijstandsuitkering.
Wijst af het meer of anders verzochte.
Compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. De Groot, rechter tevens kinderrechter, in bijzijn van Prooij, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting.