Zaak-/rolnummer: 270079 / HA ZA 06-2753
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiseres],
wonende te Bogor – Java, Indonesië,
eiseres,
procureur mr. W.M. Smeets,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid VI PROJECT B.V.,
gevestigd te Abbenbroek,
gedaagde,
procureur mr. J.G.A. van Zuuren.
Partijen worden hierna aangeduid als "[eiseres]" respectievelijk "VI Project".
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 22 september 2006 en de door [eiseres] overgelegde producties;
- conclusie van antwoord, met producties;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 13 december 2006, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 9 februari 2007;
- de ter gelegenheid van de comparitie van partijen door [eiseres] overgelegde
spreekaantekeningen.
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang - het volgende vast:
2.1 Op 14 februari 2006 heeft [eiseres] aan VI Project B.V. een woon-/winkelpand aan de Nobelstraat 14 te Brielle verkocht, verder te noemen “het pand”, voor een prijs van € 617.500 k.k. Als datum van levering is 8 april 2006 overeengekomen. Uiterlijk op 8 maart 2006 diende VI Project tot zekerheid voor de nakoming van haar verplichtingen een waarborgsom groot € 61.750,- te storten op de bankrekening van notaris Marres, verder te noemen “de notaris”. In artikel 10 van de koopovereenkomst is, voor zover relevant, bepaald:
“10.1 Indien één van de partijen, na in gebreke te zijn gesteld, gedurende acht dagen nalatig is of blijft in de nakoming van één of meer van haar uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen, kan de wederpartij van de nalatige deze overeenkomst zonder rechterlijke tussenkomst ontbinden door middel van een schriftelijke verklaring aan de nalatige.
10.2 (…)
10.3 Indien de wederpartij geen gebruik maakt van zijn recht de overeenkomst te ontbinden en nakoming verlangt, zal de nalatige partij ten behoeve van de wederpartij na afloop van de in 10.1 vermelde termijn van acht dagen voor elke sedertdien verstreken dag tot aan de dag van nakoming een onmiddellijk opeisbare boete verschuldigd zijn van drie pro mille van de koopprijs, onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding en vergoeding van kosten van verhaal. (…)”.
2.2 Bij aangetekende brief van 3 april 2006 heeft de notaris VI Project in gebreke gesteld ter zake van het uiterlijk op 8 maart 2006 storten van de waarborgsom groot € 61.750,--, en haar gewezen op de boete die zij zou verbeuren indien zij niet binnen acht dagen aan haar verplichtingen zou voldoen.
2.3 Op 6 april 2006 heeft SNS Bank N.V. aan of ten behoeve van de notaris bericht dat zij nog enkele dagen nodig had voor de uitwerking van een financieringsvoorstel voor het pand, en dat zij ervan uitging niet eerder dan op 12 april 2006 en niet later dan 14 april 2006 uitsluitsel te kunnen geven.
2.4 Bij aangetekende brief van 10 april 2006 heeft de notaris VI Project medegedeeld dat zij met ingang van 13 april 2006 een boete zou verbeuren in verband met het niet storten van de waarborgsom, en haar in gebreke gesteld ter zake van het op 8 april 2006 in eigendom aannemen van het pand en het voldoen van de koopprijs. De notaris heeft namens [eiseres] de koopovereenkomst per 20 april 2006 ontbonden, onder de opschortende voorwaarde dat VI Project voor die datum niet aan al haar verplichtingen zou hebben voldaan.
2.5 De notaris heeft de ingebrekestellingen verzonden zonder [eiseres] daarvan in kennis te stellen.
2.6 Op 12 april 2006 heeft [eiseres] het pand verkocht aan een tweede koper, [koper], onder voorbehoud van het recht de overeenkomst binnen een bepaalde termijn te ontbinden indien VI Project het pand alsnog zou afnemen.
2.7 VI Project heeft op 20 april 2006 de koopsom betaald.
2.8 Op 1 mei 2006 heeft [eiseres] het pand aan VI Project geleverd.
2.9 Op 29 juni 2006 heeft [eiseres] VI Project aansprakelijk gesteld en haar gesommeerd tot betaling van boete en schadevergoeding.
De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad VI Project te veroordelen tot betaling van € 54.051,33 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 29 juni 2006, althans vanaf de dag van dagvaarding, en tot betaling van de proceskosten, met inbegrip van de na de uitspraak vallende kosten ex artikel 237 lid 4 Rv., te begroten op € 131,-- zonder betekening en € 199,-- in geval van betekening, en met bepaling dat VI Project de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd zal zijn indien deze niet binnen veertien dagen na het te wijzen vonnis zullen zijn voldaan.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiseres] aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd.
3.1 Door ondanks herhaalde aanmaning in gebreke te blijven de overeengekomen zekerheid te stellen, de onroerende zaak tijdig af te nemen en de koopsom tijdig te voldoen is VI Project tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenissen onder de koopovereenkomst, ten gevolge waarvan [eiseres] schade heeft geleden.
3.2 Het handelen van VI Project is voorts onrechtmatig, zeker nu VI Project het pand met een winst groot € 232.500,-- heeft doorverkocht aan [eiser] tweede koper [koper]. Het is onrechtmatig om geldelijk gewin te behalen terwijl [eiseres] ten gevolge van de gedragingen van VI Project schade lijdt.
3.3 De contractuele boete wordt op basis van artikel 10 van de koopovereenkomst berekend als drie pro mille van de koopprijs van € 617.500,-- voor iedere dag dat VI Project langer dan acht dagen na ingebrekestelling in verzuim is geweest. Nu VI Project van 12 tot en met 20 april 2006 in verzuim is geweest bedraagt de boete € 14.820,--.
3.4 De schade is uit verschillende onderdelen opgebouwd.
3.4.1 Doordat het pand niet op 8 april 2006 is geleverd kon de levering van een door [eiseres] in maart 2006 aangekochte onroerende zaak in Indonesië niet doorgaan. Omdat [eiseres] ter zake van die transactie niet op 12 april 2006 de restant koopsom van € 59.560,34 kon betalen raakte zij haar aanbetaling van € 25.525,86 kwijt.
3.4.2 [eiseres] heeft ter beperking van schade een dekkingsverkoop met [koper] gesloten, als gevolg waarvan zij aan haar makelaar een tweede courtage groot € 9.185.31 verschuldigd is geworden.
3.4.3 [eiseres] heeft een na de overeengekomen leverdatum ontstane glasschade moeten repareren. De kosten daarvan hebben € 207,44 bedragen. Bij tijdige afname door VI Project zouden deze kosten niet voor rekening van [eiseres] zijn gekomen.
3.4.4 [eiseres] heeft haar zaken voor de overeengekomen leverdatum uit het pand verwijderd en deze doen opslaan tegen kosten groot € 264,34. Deze kosten zou [eiseres] niet hebben hoeven maken als zij had geweten dat de levering veel later zou plaatsvinden.
3.4.5 Als gevolg van de weigering van VI Project om haar verplichtingen na te komen heeft [eiseres] buitengerechtelijke incassokosten groot € 4.048,38 inclusief BTW gemaakt, welke op grond van artikel 6:96 lid 2 sub c Burgerlijk Wetboek, hierna: ‘BW’, voor vergoeding in aanmerking komen. [eiseres] vordert primair vergoeding van € 4.066,37 vermeerderd met wettelijke rente, subsidiair vergoeding conform het rapport Voorwerk II, en meer subsidiair een naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen bedrag.
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, althans tot het matigen van de contractuele boete, met veroordeling van [eiseres] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad tot betaling van de kosten van het geding.
VI Project heeft daartoe het volgende aangevoerd.
4.1 VI Project is geen boete verschuldigd omdat zij niet in verzuim is geweest. De door de notaris verzonden ingebrekestellingen missen rechtskracht, nu de notaris van [eiseres] geen opdracht had gekregen om in gebreke te stellen en daartoe evenmin onder de koopovereenkomst bevoegd was.
4.2 VI Project is geen boete verschuldigd omdat [eiseres] van 10 april 2006 tot 20 april 2006 in schuldeisersverzuim verkeerde. Op 10 april 2006 is op verzoek van een schuldeiser van [eiseres] onder VI Project, onder de notaris en op het pand executoriaal beslag gelegd. De beslagen verhinderden de onbezwaarde levering van het pand door [eiseres], en vertraagden ook de financiering door Kroon Vastgoed B.V. Dit schuldeisersverzuim verhinderde dat VI Project in verzuim kwam, hetgeen niet eerder dan op 13 april kon geschieden. Gelet op de korte tijd tussen beslaglegging en levering besloten partijen om af te zien van storting van de waarborgsom en uiterlijk op 20 april 2006 voor storting van de koopsom te zorgen. Uiteindelijk zijn, na overleg met de notaris, [eiseres] en haar schuldeisers, de beslagen opgeheven nadat [ei[eiser] schuldeisers door de notaris zijn voldaan uit de op 20 april 2006 door Kroon Vastgoed B.V. als financier van VI Project gestorte koopsom.
4.3 [eiseres] vertraagde de levering van het pand door te verlangen dat VI Project bovenop de koopsom een boete van ruim € 14.000,-- zou betalen. Uiteindelijk is dat boetebedrag in depot gestort bij de notaris.
4.4 Het pand is door VI Project op 2 mei 2006 doorgeleverd aan Kroon Vastgoed B.V. Dit was een voorwaarde voor de financiering. [koper] heeft later Kroon Vastgoed B.V. benaderd en van haar het pand gekocht. VI Project was daarbij niet betrokken en heeft daaruit geen voordeel genoten. Van onrechtmatig handelen is geen sprake.
4.5 Subsidiair heeft [eiseres] nagelaten haar schade te beperken. VI Project is door [eiseres] niet over de interesse van [koper] voor het pand of over de tweede verkoop geïnformeerd. Had [eiseres] op 12 april 2006 voorgesteld dat [koper] het pand zou kopen, dan sluit VI Project niet uit dat zij zou zijn teruggetreden.
4.6 De gevorderde boete dient te worden gematigd, nu nakoming door VI Project werd verhinderd door een aan [eiseres] toe te rekenen beletsel. De ten laste van [eiseres] gelegde beslagen leidden immers tot verwarring en vertraging bij de financier van VI Project. Onder die omstandigheden is het niet redelijk dat de volledige boete zou worden verbeurd.
4.7 De schade en het causaal verband tussen tekortkoming en schade worden betwist.
4.7.1 Wat betreft de schade ter zake van de aankoop van een onroerende zaak in Indonesië betwist VI Project de echtheid van de door [eiseres] overgelegde documenten. Deze schade was voor VI Project niet voorzienbaar, nu VI Project niet van die (voorgenomen) aankoop door [eiseres] op de hoogte was, en staat in een te ver verwijderd verband met de gestelde tekortkoming. Gezien de voorziene levering van het pand in Brielle op 8 april 2006 zou VI Project niet eerder dan op 16 april 2006 in verzuim zijn, ook ter zake van de waarborgsom. Mede gelet op de tijd die is gemoeid met het verrichten van een internationale betaling, zou [eiseres] hoe dan ook te laat zijn met haar betaling, zodat deze schade niet aan een tekortkoming van VI Project kan worden toegerekend. Als [eiseres] zich heeft verplicht tot betaling op 12 april 2006 blijft dat voor haar risico.
VI Project betwist dat het bedrag van € 25.525,86 daadwerkelijk aan de Indonesische verkoper is betaald, nu naar verluidt op alle activa van [eiseres] beslag was gelegd en de notaris geen instructie had gekregen om de koopprijs voor het pand op een Indonesische bankrekening over te maken.
4.7.2 VI Project betwist dat een tweede courtagenota groot € 9.185,31 is betaald. Een dergelijke dubbele courtage strookt niet met de gedragsregels en de algemene voorwaarden van de NVM. Een zo uitzonderlijke afspraak met de makelaar blijft voor rekening van [eiseres], temeer nu het een tweede verkoop betreft waarover zij VI Project niet heeft geïnformeerd.
4.7.3 VI Project betwist dat de glasschade groot € 207,44 tijdens haar eventueel verzuim is ontstaan.
4.7.4 De opslagkosten groot € 264,34 moeten, indien toewijsbaar, naar rato worden verminderd omdat de opslag in geval van verzuim pas nodig was acht dagen na 8 april 2006.
4.7.5 De buitengerechtelijke incassokosten groot € 4.048,38 inclusief BTW worden betwist. De werkzaamheden zijn onvoldoende gespecificeerd en vergoeding daarvan is in de proceskostenveroordeling begrepen.
5.1 Tussen partijen staat vast dat VI Project niet tijdig aan haar verplichtingen heeft voldaan om uiterlijk op 8 maart 2006 de waarborgsom te storten en uiterlijk op 8 april 2006 het pand in eigendom aan te nemen en daarvoor de koopprijs te betalen.
5.2 Ter zake van het niet tijdig storten van de waarborgsom vordert [eiseres] betaling van de contractuele boete voorzien in artikel 10.3 van de koopovereenkomst. Dat artikel bepaalt in verbinding met artikel 10.1 van de koopovereenkomst dat boete verschuldigd wordt, indien een partij gedurende acht dagen na ingebrekestelling nalatig blijft in de nakoming van een of meer van haar verplichtingen onder de koopovereenkomst. Aan deze vereisten is voldaan, nu VI Project op 3 april 2006 door de notaris in gebreke is gesteld ter zake van het betalen van de waarborgsom en VI Project haar tekortkoming niet binnen acht dagen na ingebrekestelling heeft gerepareerd.
Aan het verweer van VI Project dat de ingebrekestellingen door de notaris rechtskracht missen, omdat [eiseres] geen opdracht of volmacht tot het verzenden van ingebrekestellingen zou hebben verstrekt, gaat de rechtbank bij gebrek aan belang voorbij. Of [eiseres] een opdracht of volmacht tot ingebrekestelling heeft verstrekt is immers niet van belang indien sprake is van bekrachtiging, zoals [eiseres] ter comparitie heeft gesteld. Nu [eiseres] steeds heeft gehandeld in het verlengde van de door de notaris in haar belang verzonden ingebrekestellingen en ook in deze procedure haar standpunt mede daarop heeft gebaseerd, is sprake van bekrachtiging als bedoeld in artikel 3:69 BW.
5.3 Uit hoofde van artikel 10.3 van de koopovereenkomst heeft [eiseres] recht op boete over iedere dag die is verstreken na ommekomst van de termijn van acht dagen na de dag van ingebrekestelling. Als eerste dag van de boetetermijn geldt aldus 12 april 2006.
5.4 De rechtbank passeert als onjuist het verweer van VI Project dat zij pas op 13 april 2006 in verzuim zou kunnen geraken ter zake van het storten van de waarborgsom. Dat volgt immers niet uit artikel 10.3 van de koopovereenkomst, dat weliswaar voor de verschuldigdheid van boete een ingebrekestelling gevolgd door een extra periode voor nakoming van acht dagen vereist, maar niet bepaalt dat het verzuim pas na ommekomst van die periode intreedt. Nu in de overeenkomst 8 maart 2006 is bepaald als uiterste datum voor nakoming en deze datum ongebruikt is verstreken, is ingevolge artikel 6:83 aanhef en onder a BW het verzuim zonder ingebrekestelling ingetreden op 9 maart 2006.
Voor zover VI Project met dit verweer tevens beoogt te betogen dat de boetetermijn niet eerder dan op 13 april 2006 kan zijn aangevangen, omdat de notaris deze datum heeft genoemd in zijn brief van 10 april 2006, is dat onjuist. De aanvang van de boetetermijn volgt uit artikel 10.3 van de koopovereenkomst, en niet uit enige -al dan niet juiste- aanzegging van de aanvangsdatum. Zeker nu [eiseres] in de procedure een ander standpunt over de aanvangsdatum heeft ingenomen en VI Project niet heeft gesteld dat dit haar niet vrijstond, komt aan de door de notaris genoemde datum geen bijzondere betekenis toe.
5.5 Als laatste dag van de boetetermijn geldt 20 april 2006. Door de betaling van de volledige koopprijs –die mede het bedrag van de waarborgsom omvatte- op 20 april 2006 kwam VI Project immers de verplichting tot storting van de waarborgsom na ten aanzien waarvan zij in gebreke was gesteld.
5.6 De rechtbank passeert als onjuist het verweer van VI Project dat [eiseres] ten gevolge van de beslaglegging te haren laste vanaf 10 april 2006 in schuldeisersverzuim verkeerde. Weliswaar verhinderde de beslaglegging ten laste van [eiseres] onder VI Project dat deze (bevrijdend) haar verbintenis tot betaling van de waarborgsom nakwam, en levert een dergelijk aan de schuldeiser toe te rekenen beletsel in beginsel schuldeisersverzuim op (zie HR 31 mei 1991, NJ 1992, 261), maar in het onderhavige geval verkeerde VI Project ten tijde van de beslaglegging in debiteursverzuim, omdat zij immers in gebreke was gebleven tijdig de waarborgsom te storten en de koopprijs te betalen. In een dergelijk geval is slechts sprake van schuldeisersverzuim indien de debiteur op het moment dat het beletsel opkomt bereid en gereed is om na te komen (zie de noot onder voornoemd arrest).
Dat VI Project ten tijde van de beslaglegging bereid was te betalen acht de rechtbank voorshands aannemelijk: hoewel zij reeds een maand in verzuim verkeerde, nam VI Project –naar zij heeft gesteld en [eiseres] niet heeft betwist- het initiatief om de beslagcrediteuren uit de koopsom te laten voldoen.
Dat VI Project ten tijde van de beslaglegging gereed was te betalen is echter niet aannemelijk geworden. Pas ter comparitie heeft VI Project gesteld dat het verkrijgen van financiering buiten twijfel stond, omdat zij het pand aankocht ten behoeve van Kroon Vastgoed B.V. en deze de aankoop zou financieren indien geen externe financier werd gevonden. VI Project heeft ter comparitie ook gesteld dat Kroon Vastgoed B.V. juist wilde gaan betalen toen beslag werd gelegd. Haaks op deze stellingen van VI Project staat echter de mededeling van SNS Bank N.V. bij fax van 6 april 2006 dat zij niet voor 12 april 2006 uitsluitsel omtrent de financiering zou kunnen geven, en de door VI Project in haar conclusie van antwoord uitdrukkelijk betrokken stelling dat de financiering ten tijde van de beslaglegging nog niet rond was. Nu VI Project haar stellingen omtrent het aanstaande betalen door Kroon Vastgoed B.V. niet verder heeft onderbouwd, acht de rechtbank deze laattijdige stellingen te mager om op te wegen tegen het uit de fax van SNS Bank N.V. en VI Projects eerdere stelling af te leiden vermoeden dat de pogingen om externe financiering te vinden op 10 april 2006 nog niet waren voltooid, zodat het ervoor moet worden gehouden dat Kroon Vastgoed B.V. op 10 april 2006 nog niet de rol van feitelijk financier had ingenomen. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat van een voldoende mate van betalingsgereedheid is gebleken.
Nu niet is komen vast te staan dat VI Project ten tijde van de beslaglegging zowel bereid als gereed was te betalen, is van schuldeisersverzuim aan de zijde van [eiseres] geen sprake.
5.7 Dat [eiseres] na de betaling van de koopprijs op 20 april 2006 de levering heeft vertraagd door te weigeren het pand te leveren, zolang niet tevens betaling van de verbeurde boete was aangeboden, blijft voor rekening van VI Project. Op grond van het bepaalde in artikel 6:86 BW was [eiseres] immers tot deze weigering gerechtigd, nu de boete in het onderhavige geval strekte tot schadevergoeding, zoals in overweging 5.13.2 hieronder zal worden toegelicht. Uiteindelijk heeft VI Project, zo begrijpt de rechtbank de stellingen van partijen, op 1 mei 2006 zekerheid gesteld voor de boete en is op die datum alsnog geleverd.
5.8 Het bedrag van de verschuldigde boete wordt op de voet van artikel 10.3 van de koopovereenkomst berekend als drie pro mille van de koopprijs van € 617.500,-- per dag, met ingang van 12 april 2006 tot 20 april 2006. Aldus bedraagt de boete, berekend over acht dagen, € 14.820,--. De vordering van [eiseres] tot betaling van € 14.820.-- ter zake van boete zal dan ook worden toegewezen.
5.9 De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om de boete te matigen. VI Project voert ter onderbouwing van haar beroep op matiging aan dat de financiering van de aankoop van het pand werd vertraagd door de op 10 april 2006 ten laste van [eiseres] gelegde beslagen. Uit de stellingen ter comparitie omtrent de betrokkenheid van Kroon Vastgoed B.V. bij de aankoop begrijpt de rechtbank dat de beslagen de nakoming door VI Project niet hebben vertraagd in die zin dat de financiering zelf in gevaar kwam, maar in die zin dat Kroon Vastgoed B.V. in verband met de beslaglegging haar positie nader wilde bepalen en haar betaalgedrag daarop wilde afstemmen. Een dergelijke vertraging dient naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid voor risico van VI Project te blijven, omdat het aan haarzelf is toe te rekenen dat de financiering niet tijdig voor 8 maart 2006 rond was en als gevolg daarvan ten tijde van de beslaglegging nog niet de waarborgsom en de koopsom waren betaald. Had VI Project tijdig aan haar eigen verplichtingen voldaan, dan zou geen boete zijn verbeurd en zouden de beslagen onder haarzelf en op het pand geen doel hebben getroffen. De boete zal daarom worden toegewezen zonder matiging.
5.10 Voor zover [eiseres] heeft beoogd haar boetevordering mede te baseren op het niet tijdig betalen van de koopsom door VI Project, behoeft deze grondslag geen bespreking nu het gehele door haar ten titel van boete gevorderde bedrag zal worden toegewezen.
5.11 De wettelijke rente over de boete zal als onbetwist worden toegewezen vanaf 29 juni 2006.
5.12 [eiseres] vordert vergoeding van de schade die is veroorzaakt door de vertraging in de nakoming door VI Project van haar verplichting het pand in eigendom aan te nemen en de koopprijs te betalen. Ingevolge artikel 6:85 BW is VI Project verplicht tot vergoeding van vertragingsschade over de tijd dat zij in verzuim is geweest.
Anders dan VI Project stelt is haar verzuim niet pas acht dagen na ingebrekestelling ingetreden. Nu in de overeenkomst 8 april 2006 is bepaald als uiterste datum voor nakoming en deze datum ongebruikt is verstreken, trad het verzuim zonder ingebrekestelling in op 9 april 2006.
De beslagen van 10 april 2006 leverden geen schuldeisersverzuim van [eiseres] op, om de redenen toegelicht in overweging 5.6 hierboven, zodat het verzuim van VI Project niet als gevolg van de beslaglegging eindigde.
Ook de weigering van [eiseres] om onmiddellijk na ontvangst van de betaling op 20 april 2006 aan levering mee te werken levert geen schuldeisersverzuim op, nu deze weigering gerechtvaardigd was zoals blijkt uit overweging 5.7 hierboven. Gelet daarop komt ook de schade die is opgekomen tussen 20 april 2006 en 1 mei 2006, de dag van levering, voor rekening van VI Project.
VI Project is om deze redenen aansprakelijk voor alle schade die [eiseres] ten gevolge van de vertraging in de nakoming heeft geleden in de periode van 9 april 2006 tot 1 mei 2006.
5.13 Tegen bovenstaande achtergrond worden de vorderingen van [eiseres] tot vergoeding van schade beoordeeld.
5.13.1 De schade groot € 25.525,86 die [eiseres] stelt te hebben geleden doordat zij niet op 12 april 2006 tijdig kon voldoen aan haar betalingsverplichting ter zake van een in Indonesië aangekochte onroerende zaak, komt niet voor vergoeding in aanmerking omdat deze niet redelijkerwijs voorzienbaar was en in een te verwijderd verband staat tot de tekortkoming van VI Project.
Anders dan [eiseres] stelt, is de voorzienbaarheid van de schade wel degelijk een factor die voor de toerekening van schade van belang is. Nu VI Project niet van de aankoop van de Indonesische onroerende zaak door [eiseres] op de hoogte was, zoals VI Project heeft gesteld en [eiseres] niet heeft betwist, was de schade niet redelijkerwijs voorzienbaar.
Daarbij komt dat [eiseres] onvoldoende heeft gesteld omtrent het feitelijk causaal verband tussen de tekortkoming van VI Project en deze schade. Zeker nadat VI Project bij conclusie van antwoord erop had gewezen dat op Nederlandse activa van [eiseres] beslag was gelegd, dat met een internationale overboeking tijd is gemoeid en dat de notaris naar verluidt geen instructie had ontvangen om de koopsom over te boeken naar Indonesië, had [eiseres] nadere feiten moeten stellen om het oorzakelijk verband tussen de wanbetaling van VI Project en het verloren gaan van de aanbetaling in Indonesië te motiveren. Hoewel deze schadepost en het causaal verband ter comparitie met nadruk zijn besproken, zoals ook blijkt uit de voor [eiseres] overgelegde spreekaantekeningen, heeft [eiseres] geen van de door VI Project bij antwoord opgeworpen vraagpunten besproken of weerlegd.
Voor het aantonen van causaal verband is onvoldoende dat [eiseres] op 12 april 2006 ‘niets had om aan de Indonesische verkoper te tonen’, nog daargelaten dat de tweede koopovereenkomst met [koper] op die datum wellicht al beschikbaar was om de verkoper betalingszekerheid te bieden. Onvoldoende is ook de stelling dat een verkoper erop mag vertrouwen dat een koopovereenkomst wordt nageleefd, nu [eiseres] sedert 8 maart 2006 gegronde reden had om aan de (tijdige) naleving te twijfelen, en desondanks niet zelf actie ondernam om de dreigende schade te voorkomen of te beperken (bijvoorbeeld door een andere betalingsdatum met de Indonesische verkoper af te spreken of door VI Project te wijzen op de dreigende schade en haar met nadruk tot spoed aan te sporen).
Nu de stellingen van [eiseres] niet de conclusie kunnen dragen dat de schade in zodanig verband staat met de tekortkoming van VI Project dat deze haar in redelijkheid als een gevolg daarvan kan worden toegerekend, zal de vordering ter zake van de in Indonesië geleden schade worden afgewezen.
5.13.2 De vordering van € 9.185,31 voor de tweede courtage, de vordering van € 207,44 voor glasschade, de vordering van € 264,34 voor opslagkosten en de vordering van € 4.048,38 behoeven geen afzonderlijke bespreking nu deze schadeposten tezamen minder belopen dan het bedrag van de toe te wijzen boete. Uit de bewoordingen van artikel 10.3 van de koopovereenkomst, dat recht geeft op boete “onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding”, valt immers af te leiden dat in aanvulling op de boete slechts schadevergoeding is verschuldigd indien en voor zover het bedrag van de schade het bedrag van de boete overstijgt. Dit strookt met het wettelijke systeem van artikel 6:92 lid 2 BW, dat inhoudt dat hetgeen ingevolge een boetebeding is verschuldigd in de plaats treedt van schadevergoeding op grond van de wet, behoudens afwijkende afspraken tussen partijen. Gesteld noch gebleken is dat afwijkende afspraken zijn gemaakt.
Om deze redenen zijn de bovenbedoelde vorderingen niet toewijsbaar in aanvulling op de toe te wijzen boete, zodat zij zullen worden afgewezen. In dit licht behoeft het schadebeperkingsverweer van VI Project geen bespreking.
5.14 De vordering uit onrechtmatige daad zal worden afgewezen, nu [eiseres] haar summiere stellingen ter zake na de gemotiveerde betwisting door VI Project daarvan niet heeft herhaald of onderbouwd.
5.15 VI Project zal als hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten, waarvan naar de rechtbank begrijpt voorwaardelijk vergoeding wordt gevorderd, zullen als onbetwist worden toegewezen zoals verzocht.
veroordeelt VI Project om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen het bedrag van € 14.820,-- (zegge: veertienduizend achthonderd en twintig euro en nul eurocent,), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 BW vanaf 29 juni 2006 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt VI Project in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] bepaald op € 1.190,-- aan vast recht, € 84,87 aan overige verschotten en € 904,-- aan salaris voor de procureur;
bepaalt dat VI Project de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 Burgerlijk Wetboek verschuldigd is over de proceskosten vanaf veertien dagen na de aanzegging van dit vonnis aan [eiseres] tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt VI Project, indien zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de veroordeling voldoet, tot betaling van € 131,-- aan nakosten, verhoogd met € 68,-- aan betekeningskosten in het geval betekening van de executoriale titel plaatsvindt;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.A.M. Cooijmans.
Uitgesproken in het openbaar.
1885/1694