ECLI:NL:RBROT:2007:BA6207

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
261218 / HA ZA 06-1391
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling door derde aan schuldeiser kort voor faillissement en de gevolgen voor de curator

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 2 mei 2007 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de curator van een failliete onderneming en KBC Bank. De curator vorderde een betaling van € 25.000,- van KBC Bank, die kort voor het faillissement van de schuldenaar was gedaan door een derde partij, UTB. De curator stelde dat deze betaling onrechtmatig was en dat KBC Bank hierdoor een betere positie had verkregen ten opzichte van andere schuldeisers, wat in strijd zou zijn met de faillissementswetgeving. De rechtbank heeft vastgesteld dat KBC Bank niet wist wie de aandelen in UTB hield en dat de aandelen in UTB niet in de failliete boedel van de schuldenaar vielen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van vereenzelviging tussen de schuldenaar en UTB, en dat de betaling door UTB aan KBC Bank niet kon worden beschouwd als een betaling door de schuldenaar zelf. Hierdoor werd de vordering van de curator afgewezen. De rechtbank veroordeelde de curator in de proceskosten, die aan de zijde van KBC Bank werden vastgesteld op € 550,- aan vast recht en € 1.158,- aan salaris voor de procureur. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 261218 / HA ZA 06-1391
Uitspraak: 2 mei 2007
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiser]
wonende te Nijmegen,
eiser,
procureur mr. J.G.A. van Zuuren,
- tegen -
de naamloze vennootschap KBC BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
procureur mr. J.P.M. Borsboom.
Partijen worden hierna aangeduid als "de curator" respectievelijk "KBC Bank".
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 2 mei 2006 en de door de curator overgelegde producties;
- conclusie van antwoord, met producties;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 9 augustus 2006, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 6 november 2006;
- de ter gelegenheid van de comparitie van partijen door partijen overgelegde
spreekaantekeningen.
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1
KBC Bank had krachtens in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de rechtbank Arnhem d.d. 28 september 2005 een opeisbare vordering van € 738.693,29 (vermeerderd met rente en kosten) op de [eiser] (hierna: “[eiser]”). [eiser] heeft ondanks sommatie daartoe deze vordering van KBC Bank niet voldaan. Op 25 oktober 2005 heeft KBC Bank het faillissement van [eiser] aangevraagd.
2.2
Op 22 november heeft UTB-Handelsmaatschappij B.V. (hierna: “UTB”) € 25.000,- voldaan op de derdengeldrekening van de advocaat van KBC Bank. Op het rekeningafschrift van UTB staat vermeld: “Betreft: Spoedoverboeking dossier 18926 KBC/[eiser]” (productie 1 bij dagvaarding). KBC Bank heeft vervolgens de faillissementsaanvraag ingetrokken.
Op 29 november 2005 heeft KBC wederom het faillissement van [eiser] aangevraagd.
2.3
Op 30 januari 2006 is [eiser] in staat van faillissement verklaard, met benoeming van Mr. J.A.M.P. Keijser tot curator.
3 Het geschil
De vordering luidt om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad KBC Bank te veroordelen tot betaling aan de curator € 25.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 februari 2006 althans vanaf een door de rechtbank te bepalen dag, met veroordeling van KBC Bank in de kosten van deze procedure.
3.1
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft de curator aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1.1
Na de eerste faillissementsaanvraag heeft KBC Bank een deel van de vordering van KBC Bank geïncasseerd, vervolgens heeft zij de faillissementsaanvraag ingetrokken en kort daarop een nieuwe aanvraag ingediend. Door zo te handelen heeft KBC Bank als crediteur een betere positie verkregen dan de andere crediteuren in het faillissement van KBC Bank Op grond hiervan heeft de curator de betaling van [eiser] vernietigd ex artikel 47 Fw. en dient KBC Bank het bedrag van € 25.000,- ex artikel 51 Fw. terug te betalen.
3.1.2
KBC Bank als betrokken derde en/of [eiser] hebben onrechtmatig gehandeld jegens de overige crediteuren in het faillissement van [eiser] door te handelen als hiervoor omschreven. De curator maakt aanspraak op schadevergoeding ex artikel 6:162 BW.
3.2
KBC Bank heeft de vordering van de curator gemotiveerd betwist.
4 De beoordeling
4.1
Het bedrag van € 25.000,- is betaald door UTB. Tijdens de comparitie van partijen heeft de curator verklaard dat de aandelen in UTB in het bezit zijn van een stichting die certificaten van aandelen heeft uitgegeven aan [eiser]. De curator heeft gesteld dat UTB in economische zin tot de failliete boedel van [eiser] behoort.
KBC Bank heeft aangegeven dat zij niet weet wie de aandelen in UTB houdt, en voorts dat als hetgeen de curator stelt correct is, de certificaten van aandelen in UTB zich in de failliete boedel van [eiser] zouden bevinden, en dat niet het vermogen van UTB zich in de failliete boedel van [eiser] bevindt.
4.2
In het geval [eiser] door de stichting uitgegeven certificaten van aandelen in UTB houdt, zijn deze certificaten van aandelen in UTB vermogensrechten die in de boedel van [eiser] vallen. Het vermogen van UTB valt evenwel niet in de failliete boedel van [eiser].
In het geval [eiser] aandelen in UTB houdt, vallen de aandelen in UTB in de failliete boedel van [eiser], maar niet het vermogen van UTB.
4.3
De curator heeft voorts gesteld dat er sprake zou zijn van vereenzelviging en dat UTB en [eiser] een pot nat waren. KBC Bank heeft dit betwist en heeft aangegeven dat niet alles op een hoop mag worden gegooid.
Van vereenzelviging is slechts in zeer uitzonderlijke gevallen sprake. In die gevallen wordt het identiteitsverschil tussen de rechtssubjecten weg gedacht. Verwevenheid van de rechtssubjecten is noodzakelijk, maar op zichzelf nog onvoldoende om vereenzelviging aan te nemen. Het feit dat [eiser] kennelijk (direct of indirect) bestuurder is van UTB en het feit dat een stichting certificaten van aandelen in UTB aan [eiser] heeft uitgegeven (dan wel [eiser] aandelen houdt in UTB), is derhalve onvoldoende om vast te kunnen stellen dat er sprake is van vereenzelviging. KBC Bank heeft onweersproken aangegeven dat UTB een eigen vennootschap is. Het feit dat UTB, zoals de curator stelt, als loket is gebruikt, doet er niet aan af dat UTB een zelfstandige vennootschap is, met de daaraan verbonden rechten, verplichtingen en rechtsgevolgen. De curator heeft onvoldoende concrete en specifieke feiten en omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot de conclusie zouden kunnen leiden dat van vereenzelviging sprake is.
4.4
De curator heeft bovendien gesteld dat [eiser] heeft betaald via zijn rekening-courantverhouding met de tot de failliete boedel behorende vennootschap waarvan hij dga [directeur/groot aandeelhouder] is, UTB.
De curator heeft evenwel zelf gesteld dat [eiser] geen groot aandeelhouder was in UTB, maar dat de aandelen in UTB gehouden werden door een stichting die certificaten van aandelen in UTB aan [eiser] heeft uitgegeven. Als hiervoor overwogen valt het vermogen van UTB niet in de failliete boedel van [eiser].
4.5
Het staat een derde, UTB, vrij om een betaling te doen voor [eiser] aan KBC Bank. Het feit dat, zoals de curator stelt, UTB vervolgens deze betaling via een rekening-courantverhouding met [eiser] heeft verrekend, doet daar niet aan af. KBC Bank is niet betrokken bij de rekening-courantverhouding tussen UTB en [eiser]. Het antwoord op de vraag of deze verrekening kan worden vernietigd, is een kwestie tussen UTB en de curator, maar regardeert KBC Bank niet.
4.6
Uit het voorgaande volgt dat niet kan worden gesteld dat de betaling door UTB aan KBC Bank moet worden beschouwd als een betaling door [eiser] aan KBC Bank. Het betreft een betaling door een derde, UTB, aan KBC Bank voor [eiser].
4.7
Op grond hiervan dient de vordering van de curator reeds te worden afgewezen. Nu niet de schuldenaar ([eiser]) een betaling heeft gedaan, maar UTB, slaagt het beroep van de curator op artikel 47 Fw. niet omdat artikel 47 Fw. onder meer vereist dat er sprake is van een “voldoening” door de schuldenaar. Daarvan is in casu geen sprake. Het beroep van de curator op artikel 6:162 BW slaagt evenmin omdat er geen sprake is geweest van betaling door [eiser] aan KBC Bank, maar van betaling door een derde, UTB, aan KBC Bank.
4.8
Op grond van het voorgaande zal de vordering van de curator worden afgewezen. De curator zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
5 De beslissing
De rechtbank,
wijst af de vordering van de curator;
veroordeelt de curator in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van KBC Bank bepaald op € 550,- aan vast recht en op € 1.158,- aan salaris voor de procureur;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima.
Uitgesproken in het openbaar.
1659