Zaak-/rolnummer: 264697 / HA ZA 06-1893
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiser],
wonende te Rotterdam,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
procureur en advocaat mr. J.C. Debije,
1. [gedaagde],
2. [gedaagde 2],
beiden wonende te Rotterdam,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
procureur en advocaat mr. R.P.L.H. Burger.
Partijen worden hierna aangeduid als "[eiser]" respectievelijk "[gedaagden]".
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 3 juli 2006 en de door [eiser] overgelegde producties;
- conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, met producties;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 18 oktober 2006, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 16 januari 2007;
- conclusie van antwoord in reconventie.
2 De vaststaande feiten in conventie en in reconventie
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1 Partijen hebben op 13 december 2005 een koopovereenkomst gesloten waarbij [gedaagden] het appartementsrecht [adres], kadastraal bekend [pand], (hierna: het pand) aan [eiser] hebben verkocht tegen een koopsom van € 237.500,--. Levering van het pand vindt volgens de koopovereenkomst plaats op 1 februari 2006 of zoveel eerder of later als partijen nader overeenkomen.
2.2 In de koopovereenkomst zijn de volgende bepalingen opgenomen:
Garantieverklaringen van verkoper
Artikel 9
(…)
j. Het verkochte zal ten tijde van de feitelijke levering geheel vrij zijn van huur- en/of pacht- en/of huurkoopovereenkomsten en/of andere afspraken tot gebruik, leeg en ontruimd (…).
Ingebrekestelling, verzuim, ontbinding en boete
Artikel 15
1. Een partij is in verzuim jegens de wederpartij als hij, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig is of blijft aan zijn verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst te voldoen. Ingebrekestelling moet schriftelijk geschieden met inachtneming van een termijn van acht dagen. (…)
2. Wanneer een partij in verzuim is, is deze verplicht de schade die de wederpartij dientengevolge lijdt te vergoeden en kan deze de overeenkomst zonder rechterlijke tussenkomst ontbinden.
3. Wanneer het verzuim betrekking heeft op het meewerken aan de feitelijke en/of juridische levering dan wel op de voldoening van de koopprijs, zal de nalatige partij daarnaast ten behoeve van de wederpartij een zonder rechterlijke tussenkomst opeisbare boete verbeuren. De hoogte van deze boete is gelijk aan tien procent van de totale koopprijs. Voor zover de wederpartij meer schade lijdt, heeft hij, naast de boete, recht op aanvullende schadevergoeding. (…)
Overige ontbindende voorwaarden
Artikel 17
1. Deze overeenkomst wordt aangegaan onder de bij niet-vervulling ontbindende voorwaarde:
- dat de koper uiterlijk op 8 januari 2006ciering van het verkochte op gebruikelijke voorwaarden een eerste hypothecaire geldlening verkrijgt van een bank of het aanbod daartoe
- voor een bedrag groot aan de koopsom vermeerderd met kosten koper;
Indien deze voorwaarde niet wordt vervuld, heeft de koper het recht om tegenover de verkoper de ontbinding van de overeenkomst in te roepen door middel van een gedocumenteerd en aangetekend schrijven.
2.3 Op 23 februari 2006 zijn tussen partijen nadere afspraken gemaakt. In de aanvullende koopovereenkomst d.d. 1 maart 2006 zijn de volgende bepalingen opgenomen:
Notariële akte van levering
Artikel 1
De voor de overdracht vereiste akte van levering zal worden verleden (…) op negenentwintig maart tweeduizend zes (29-03-2006) (…).
Waarborgsom, bankgarantie
Artikel 2
1. Tot zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen van koper zal deze vóór uiterlijk 27 februari 2006 als waarborgsom een bedrag ad drieëntwintig duizend zeven honderd vijftig euro (€ 23.750,00) storten (…) of (…) een schriftelijke bankgarantie doen stellen ten belope van voormeld bedrag. (…)
3. Bij niet-nakoming van de bij dit artikel aan koper opgelegde verplichting is artikel 15 van de (…) koopovereenkomst van overeenkomstige toepassing. (…)
Feitelijke levering, staat van het verkochte
Artikel 3
(…)
5. De feitelijke levering van het verkochte zal geschieden overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 letter j van de (…) koopovereenkomst.
Overige bepalingen
Artikel 4
Koper zal aan verkopers een vergoeding betalen voor het uitstel van het transport van het registergoed, te weten een bedrag van 4% op jaarbasis, gerekend over het aantal dagen vanaf 1 februari 2006.
2.4 [eiser] heeft bij brief van 27 maart 2006 de koopovereenkomst en de aanvullende koopovereenkomst ontbonden omdat hij de benodigde financiering niet had verkregen en de gestorte waarborgsom teruggevorderd. Subsidiair heeft [eiser] [gedaagden] gesommeerd om hun verplichting het pand op 29 maart 2006 leeg en ontruimd op te leveren binnen 8 dagen na te komen.
2.5 Vanwege het (gestelde) tekortschieten van [eiser] in zijn verplichting tot afname van het pand en financiering daarvan hebben [gedaagden] bij brief van 29 maart 2006 aanspraak gemaakt op de boete ex artikel 15.3 van de koopovereenkomst en de vergoeding ex artikel 4 van de aanvullende koopovereenkomst. Subsidiair hebben [gedaagden] [eiser] gesommeerd om zijn verplichting tot afname van het pand en financiering daarvan binnen 8 dagen na te komen.
2.6 Bij brief van 30 maart 2006 heeft [eiser] zich bereid en in staat verklaard om binnen de door [gedaagden] gestelde termijn van 8 dagen het pand af te nemen en de koopsom te voldoen. Tevens heeft [eiser] [gedaagden] gesommeerd om hun medewerking te verlenen aan de juridische levering van het pand en om hun verplichting het pand leeg en ontruimd op te leveren binnen 8 dagen na te komen en aanspraak gemaakt op de boete ex artikel 15.3 van de koopovereenkomst.
2.7 In de akte non comparitie d.d. 7 april 2006, opgemaakt door notaris mr. M.G. van Ravesteyn, is het volgende opgenomen:
Daar de koper niet tijdig aan zijn verplichting tot voldoening van de waarborgsom ad drie en twintig duizend zevenhonderd vijftig Euro (€ 23.750,-) heeft voldaan is hij bij aangetekend schrijven van acht en twintig februari tweeduizend zes door het notariskantoor gesommeerd om alsnog aan zijn verplichting tot voldoening van de waarborgsom binnen acht dagen te voldoen aan welke verplichting koper heeft voldaan door storting van dit bedrag op de derden rekening van het notariskantoor op zeven maart 2006. (…) Op zes april tweeduizend zes is koper te mijnen kantore verschenen om zijn medewerking te verlenen aan de levering van het registergoed en waren de gelden benodigd voor de levering op het notariskantoor beschikbaar gesteld. Bij brief per telefax van zes april tweeduizend zes heeft de advocaat van verkoper medegedeeld dat de verkoper geen medewerking verleent aan de overdracht van het registergoed (…).
2.8 Bij brief van 10 april 2006 heeft [eiser] de koopovereenkomst en de aanvullende koopovereenkomst ontbonden en aanspraak gemaakt op de boete en aanvullende schadevergoeding ex artikel 15.3 van de koopovereenkomst en de gestorte waarborgsom teruggevorderd.
3 De vordering in conventie
3.1 De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagden] hoofdelijk:
- te veroordelen om aan [eiser] te betalen het boetebedrag van € 23.750,--; vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 april 2006 tot aan de dag der algehele voldoening;
- te veroordelen tot vergoeding aan [eiser] van de schade ex artikel 15.3 van de koopovereenkomst die [eiser] heeft geleden als gevolg van het tekortschieten van [gedaagden], welke schade nader zal dienen te worden opgemaakt bij staat en te worden vereffend volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 april 2006 tot aan de dag der algehele voldoening;
- te gebieden om binnen 24 uur na betekening van het in deze te wijzen vonnis aan de notaris schriftelijk instructie en toestemming te geven om de gestorte waarborgsom ad € 23.750,-- aan [eiser] terug te betalen, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,-- voor elke dag dat [gedaagden] in gebreke blijven om deugdelijk aan dit gebod te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 april 2006 tot aan de dag der algehele voldoening;
- te veroordelen in de proceskosten.
3.2 Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiser] aan de vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagden] toerekenbaar zijn tekortgeschoten in de nakoming van de verplichting tot levering van het pand. Als gevolg daarvan heeft [eiser] schade geleden bestaande uit onder meer de taxatiekosten en de kosten voor de bouwkundige keuring die in het kader van de financieringsaanvraag door [eiser] zijn gemaakt, afsluitprovisie, rentederving en buitengerechtelijke kosten.
4 Het verweer in conventie
4.1 Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [eiser] in de kosten van het geding.
4.2 [gedaagden] hebben daartoe aangevoerd dat het beroep van [eiser] op het financieringsvoorbehoud tardief is alsmede dat tussen partijen nader is afgesproken dat [gedaagden] vanaf het moment van levering van het pand nog 2 maanden de tijd zouden hebben om het pand vrij van huur, leeg en ontruimd op te leveren. [gedaagden] betwisten dat [eiser] schade heeft geleden. Subsidiair dient de schade voor rekening van [eiser] te blijven.
5 De vordering in reconventie
5.1 De gewijzigde vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [eiser] te veroordelen om aan [gedaagden] te betalen het boetebedrag van € 27.250 [opmerking rechtbank: bedoeld zal zijn € 23.750,--] en de uitstelvergoeding ex artikel 4 van de aanvullende koopovereenkomst ad € 1.785,80, te vermeerderen met de wettelijke vanaf 29 maart 2006 tot aan de dag der algehele voldoening en voorts [eiser] te veroordelen in de proceskosten.
5.2 Aan deze vordering hebben [gedaagden] naast hetgeen in conventie als verweer is aangevoerd ten grondslag gelegd dat de ontbindingsverklaring van 27 maart 2006 haar werking mist, althans dat [eiser] zich niet terecht heeft beroepen op het financieringsvoorbehoud omdat hij zich onvoldoende heeft ingespannen om de benodigde financiering te verkrijgen alsmede dat [eiser] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de verplichting tot (tijdige) storting van de waarborgsom en afname van het pand.
6 Het verweer in reconventie
6.1 Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [gedaagden] in de kosten van het geding.
6.2 Naast hetgeen [eiser] in conventie heeft betoogd, heeft hij daartoe aangevoerd dat hij op 27 maart 2006 rechtsgeldig de ontbinding heeft ingeroepen in verband met het niet kunnen financieren van de koop. De koopovereenkomst en de aanvullende koopovereenkomst hebben op dat moment opgehouden te bestaan zodat daarna geen sprake meer kan zijn van een toerekenbare tekortkoming van [eiser]. Subsidiair is [eiser] niet in verzuim geraakt nu [gedaagden] hem niet overeenkomstig artikel 15 van de koopovereenkomst in gebreke hebben gesteld. De koopovereenkomst en de aanvullende koopovereenkomst zijn bij brief van 10 april 2006 rechtsgeldig ontbonden, zodat [eiser] is bevrijd van zijn verplichting tot betaling van de vergoeding ex artikel 4 van de aanvullende koopovereenkomst. Bovendien verzetten redelijkheid en billijkheid zich ertegen dat [gedaagden] aanspraak kunnen maken op de vergoeding ex artikel 4 van de aanvullende koopovereenkomst nu zij zelf toerekenbaar tekortgeschoten zijn in de nakoming van de verplichting tot levering van het pand.
7 De beoordeling
In conventie en in reconventie
7.1 In dit geding staat allereerst de vraag centraal of de koopovereenkomst en de aanvullende koopovereenkomst zijn ontbonden door het beroep van [eiser] op het financieringsvoorbehoud. Volgens artikel 17 van de koopovereenkomst kan [eiser] de overeenkomst ontbinden indien hij uiterlijk op 8 januari 2006 voor de financiering van het pand geen hypothecaire geldlening of het aanbod daartoe heeft verkregen. Vast staat dat [eiser] op 8 januari 2006 niet de benodigde financiering heeft verkregen en eerst bij brief van 27 maart 2006 een beroep op het financieringsvoorbehoud heeft gedaan. [eiser] heeft gesteld dat voor het inroepen van het financieringsvoorbehoud geen uiterste datum is overeengekomen. Uitgaande van de juistheid van die stelling ligt het naar het oordeel van de rechtbank in de verhouding tussen partijen niettemin in de rede dat [eiser] dan toch betrekkelijk kort na 8 januari 2006, doch in ieder geval vóór de oorspronkelijk overeengekomen leveringsdatum van 1 februari 2006 een beroep had moeten doen op het financieringsvoorbehoud. De verklaring van 27 maart 2006 ligt (ver) na die datum. Dat de bedoeling van partijen een andere is geweest, is gesteld noch gebleken. Indien [eiser] ook na 1 februari 2006 nog een beroep had willen kunnen doen op het financieringsvoorbehoud, had het op zijn weg gelegen zulks in de nadere afspraken tussen partijen te bedingen. Dat dit is gebeurd is eveneens gesteld noch gebleken. Mitsdien is het beroep van [eiser] op de ontbindende voorwaarde per 27 maart 2006 niet tijdig gedaan en heeft het niet het door hem beoogde rechtsgevolg gehad. Ook na 27 maart 2006 waren partijen derhalve in beginsel gehouden tot nakoming van de koopovereenkomst en de aanvullende koopovereenkomst.
Gezien het vorenstaande behoeft de vraag of [eiser] terecht een beroep op het financieringsvoorbehoud heeft gedaan geen beantwoording. Ook kan in het midden blijven de stelling van [eiser] dat hij in de brief van 30 maart 2006 zijn beroep op ontbinding heeft laten varen.
7.2 De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is wie van partijen in verzuim is geraakt ter zake van de nakoming van de verplichtingen uit de koopovereenkomst en de aanvullende koopovereenkomst. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat op grond van artikel 15 van de koopovereenkomst het verzuim eerst intreedt wanneer een partij in gebreke wordt gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij een termijn van 8 dagen wordt gesteld en nakoming binnen die termijn uitblijft. Voormelde hersteltermijn kan reeds lopen voordat een partij nalatig is. Daaruit volgt dat ingebrekestelling, in afwijking van het bepaalde in artikel 6:83 BW, overeenkomstig artikel 15 van de koopovereenkomst ook is vereist indien uit een mededeling van een partij is af te leiden dat deze in de nakoming van een verplichting tekort zal schieten. Mitsdien wordt de stelling van [gedaagden] dat geen ingebrekestelling vereist is en verzuim terstond intreedt omdat het beroep van [eiser] op het financieringsvoorbehoud als een mededeling moet worden gezien waaruit is af te leiden dat [eiser] in de nakoming van de verplichting tot afname van het pand tekort zal schieten, indien en voor zover al juist, verworpen. Bovendien hadden [gedaagden] geen, althans onvoldoende reden om aan te nemen dat [eiser] tekort zal schieten in de nakoming van de verplichting tot afname van het pand nu [eiser] [gedaagden] tegelijkertijd met het beroep op het financieringsvoorbehoud heeft laten weten dat hij het pand niettemin wilde afnemen. Daaraan hadden [gedaagden] niet zonder meer voorbij kunnen gaan.
7.3 Bij brief van 29 maart 2006 hebben [gedaagden] [eiser] (subsidiair) in gebreke gesteld ter zake de tekortkoming in de nakoming van de verplichting tot afname van het pand en financiering daarvan. In reactie daarop heeft [eiser] zich bij brief van 30 maart 2006 bereid en in staat verklaard om binnen de door [gedaagden] gestelde hersteltermijn van 8 dagen het pand alsnog af te nemen en alsnog de koopsom te voldoen. [gedaagden] hebben betoogd dat de hersteltermijn van 8 dagen reeds is aangevangen op 27 maart 2006 – zijnde de datum waarop [eiser] zich heeft beroepen op het financieringsvoorbehoud – en derhalve is verstreken op 4 april 2006. Dit betoog faalt. Immers, voor het bepalen van de laatste dag van de hersteltermijn – en mitsdien voor het beantwoorden van de vraag of [eiser] in verzuim is geraakt ter zake van de verplichting tot afname van het pand – dient uitgegaan te worden van de ingebrekestelling van [gedaagden] die dateert van 29 maart 2006. Gelet daarop is 6 april 2006 de laatste dag van de hersteltermijn van 8 dagen. Vast staat dat [eiser] op 6 april 2006 ten kantore van de notaris is verschenen om zijn medewerking te verlenen aan de juridische levering van het pand en dat de gelden benodigd voor die levering op het notariskantoor door hem beschikbaar waren gesteld. Mitsdien is [eiser] niet in verzuim geraakt ter zake van de verplichting tot afname van het pand.
7.4 De rechtbank passeert het bewijsaanbod van [gedaagden] dat tussen partijen nader is afgesproken dat [gedaagden] vanaf het moment van juridische levering van het pand nog 2 maanden de tijd zouden hebben om het pand vrij van huur, leeg en ontruimd op te leveren, nu deze stelling niet relevant is voor de beslissing van het geschil. Vast staat dat [gedaagden] op 6 april 2006 niet ten kantore van de notaris zijn verschenen. Ter comparitie is door [gedaagden] aangevoerd dat oplevering van het pand vrij van huur, leeg en ontruimd aanvankelijk niet door partijen was beoogd, maar eerst later, bij het maken van de nadere afspraken tussen partijen, door [eiser] als eis werd gesteld.
Hoe dat ook zij, op dat moment hebben [gedaagden] bevestigd, althans de plicht op zich genomen het pand vrij van huur, leeg en ontruimd op te leveren, waarbij slechts discussie is blijven bestaan over de termijn waarbinnen dit zou moeten plaatsvinden. Deze discussie doet evenwel niet af aan de juridische leveringsplicht van [gedaagden] die los staat van en – uitgaande van de juistheid van de gestelde afspraak – voorafgaat aan de feitelijke (lege) oplevering. Gesteld noch gebleken is dat is afgesproken dat de juridische levering zou worden opgeschoven in afwachting van de feitelijke oplevering. Mitsdien zijn [gedaagden] reeds door hun medewerking aan de juridische levering van het pand te onthouden toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de verplichting tot levering van het pand. Overigens hebben [gedaagden] als reden voor het niet verlenen van hun medewerking aan de juridische levering van het pand slechts aangegeven geen vertrouwen meer te hebben in (de mededelingen van) [eiser] en de notaris.
7.5 De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of [gedaagden] in verzuim verkeren ter zake van de verplichting tot juridische levering van het pand. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Bij brief van 30 maart 2006 zijn [gedaagden] ter zake hun verplichting tot juridische levering van het pand door [eiser] overeenkomstig het bepaalde in artikel 15 van de koopovereenkomst in gebreke gesteld, zodat het verzuim is ingetreden op 7 april 2006. Nu het verzuim is ingetreden en betrekking heeft op de juridische levering van het pand, hebben [gedaagden] de boete ex artikel 15.3 van de koopovereenkomst verbeurd en zijn zij de wettelijke rente over dit bedrag verschuldigd, door [eiser] eerst gevorderd vanaf 19 april 2006.
7.6 Het voorgaande brengt eveneens mee dat de rechtbank zich thans een oordeel dient te vormen over de omvang van de schade die [eiser] heeft geleden als gevolg van het tekortschieten van [gedaagden] in de nakoming van de verplichting tot juridische levering van het pand. [eiser] heeft gesteld dat een precieze begroting van die schade nog niet mogelijk is en heeft mitsdien voor de vaststelling van de omvang van de schade verwijzing naar de schadestaatprocedure gevorderd. Blijkens de tekst van artikel 15.3 van de koopovereenkomst kunnen de door [eiser] gestelde schadeposten enkel in aanmerking worden genomen voor zover deze meer bedragen dan het bedrag van de bedongen boete.
De rechtbank acht de mogelijkheid dat de schade, die [eiser] als gevolg van het tekortschieten van [gedaagden] heeft geleden, meer zal bedragen dan de bedongen boete van € 23.750,-- geenszins aannemelijk. [eiser] heeft zulks ook overigens niet gesteld. Dit betekent dat de vordering tot vergoeding van schade op te maken bij staat zal worden afgewezen en dat de rechtbank evenmin toekomt aan het nauwkeurig vaststellen dan wel schatten van de omvang van die schade. De nevenvordering tot vergoeding van wettelijke rente deelt in het lot van de afwijzing.
7.7 Daar [gedaagden] toerekenbaar zijn tekortgeschoten in de nakoming van de verplichting tot juridische levering van het pand heeft [eiser] de koopovereenkomst en de aanvullende koopovereenkomst bij brief van 10 april 2006 rechtsgeldig buitengerechtelijk ontbonden. Als gevolg hiervan zijn voor partijen over en weer ongedaanmakingsverbintenissen ontstaan en heeft [eiser] recht op terugbetaling van de waarborgsom; [gedaagden] zijn tevens de wettelijke rente over dit bedrag verschuldigd vanaf 10 april 2006.
7.8 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vordering in conventie van [eiser] wat betreft de verbeurde boete en de waarborgsom toewijsbaar is op de hierna in het dictum te melden wijze.
7.9 Vast staat dat [eiser] niet tijdig, althans niet vóór uiterlijk 27 februari 2006 heeft voldaan aan de verplichting tot voldoening van de waarborgsom. De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of [eiser] in verzuim verkeert met betrekking tot het niet nakomen van die verplichting. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Vast staat dat [eiser] zijn verplichting tot voldoening van de waarborgsom alsnog binnen de in de ingebrekestelling d.d. 28 februari 2006 gegeven hersteltermijn van 8 dagen is nagekomen door storting van het bedrag op de derdenrekening van het notariskantoor op 7 maart 2006, zodat het verzuim niet is ingetreden. Mitsdien heeft [eiser] de boete ex artikel 15.3 van de koopovereenkomst niet verbeurd.
7.10 [gedaagden] vorderen tevens betaling van de vergoeding ex artikel 4 van de aanvullende koopovereenkomst. Echter, door de ontbinding van de koopovereenkomst en de aanvullende overeenkomst nemen de daaruit voortvloeiende verbintenissen een einde; na ontbinding kan derhalve geen nakoming meer worden gevorderd van hetgeen (nog) niet gepresteerd is. Gesteld noch gebleken is dat met de verbintenis tot betaling van de uitstelvergoeding beoogd is om ook de situatie na ontbinding te regelen.
7.11 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vordering in reconventie van [gedaagden] zal worden afgewezen. De nevenvordering tot vergoeding van wettelijke rente deelt in het lot van de afwijzing.
7.12 [gedaagden] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in conventie en in reconventie.
8 De beslissing
De rechtbank,
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, des dat de één betalend de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen het (boete)bedrag van € 23.750,-- (zegge: drieëntwintigduizend zevenhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 BW over dit bedrag vanaf 19 april 2006 tot aan de dag der voldoening;
gebiedt [gedaagden] hoofdelijk, des dat de één gevolg gevend de ander zal zijn bevrijd, om binnen 5 dagen na betekening van het onderhavige vonnis aan de notaris schriftelijk instructie en toestemming te geven om de gestorte waarborgsom ad € 23.750,-- aan [eiser] terug te betalen;
bepaalt dat [gedaagden] aan [eiser] een dwangsom verbeuren voor iedere dag dat zij nalaten aan voormeld gebod gevolg te geven - een gedeelte van een dag voor een hele dag te rekenen -, ter hoogte van € 250,--per dag met een maximum van € 23.750,-- in totaal;
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, des dat de één betalend de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 BW over het bedrag van de gestorte waarborgsom ad € 23.750,-- vanaf 10 april 2006 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, des dat de één betalend de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] bepaald op € 525,-- aan vast recht, op € 84,87 aan overige verschotten en op € 1.158,-- aan salaris voor de procureur;
verklaart dit vonnis voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
wijst af de vordering van [gedaagden];
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] bepaald op € 579,-- aan salaris voor de procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.A.M. Cooijmans.
Uitgesproken in het openbaar.
801/1694