ECLI:NL:RBROT:2007:BA6057
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- P. Poiesz
- A. van der Kolk
- J. Koningsveld
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging wegens verzoek tot overdracht aan Duitsland
In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 22 mei 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die geboren is in 1986 in Roemenië en ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting Arnhem. De officier van justitie had een verzoek ingediend tot overdracht van de strafvervolging aan de Bondsrepubliek Duitsland. De raadsman van de verdachte voerde aan dat de officier van justitie niet ontvankelijk was in de vervolging, omdat er een verzoek tot overdracht liep. Volgens artikel 552v van het Wetboek van Strafvordering mag de officier van justitie niet tot vervolging overgaan zolang het verzoek tot overdracht niet is ingetrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie haar verzoek tot overdracht pas na het uitgaan van de dagvaarding heeft ingetrokken. Dit was in strijd met de wet, waardoor de officier van justitie niet-ontvankelijk werd verklaard in de vervolging. De rechtbank heeft tevens besloten dat de voorlopige hechtenis van de verdachte met onmiddellijke ingang moest worden opgeheven. De beslissing van de rechtbank houdt in dat de verdachte onmiddellijk in vrijheid wordt gesteld, aangezien de vervolging niet kan doorgaan onder de gegeven omstandigheden.