Zaak-/rolnummer: 262295 / HA ZA 06-1556
Uitspraak: 14 februari 2007
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
1. [eiser],
2. [eiser sub 2],
echtgenoten, wonende te [woonplaats],
eisers,
procureur mr. J. Kneppelhout,
advocaat mr. F.F. Stiekema te Tilburg,
de naamloze vennootschap ALLIANZ NEDERLAND
SCHADEVERZEKERINGEN NV,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
procureur mr. H.E. Schweers,
advocaat mr. B.F. Keulen te Utrecht.
1. Het verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennis genomen van de navolgende processtukken:
- de dagvaarding van 29 mei 2006 en de producties 1 tot en met 18;
- de conclusie van antwoord, met de producties 1 tot en met 4;
- de conclusie van repliek, houdende vermindering van eis;
- de conclusie van dupliek.
2. Het geschil
Na eisvermindering vorderen eisers gedaagde bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om aan eisers te betalen:
- € 94.365,35 (inboedelschade),
- € 45.289,09 (opstalverbeteringen / huurdersbelang),
- € 4.607,20 (opruimingskosten inboedel),
- € 2.477,58 (opruimingskosten opstalverbeteringen / huurdersbelang),
- € 1.350,00 (extra kosten) en
- € 2.106,30 (kosten onderzoek door Coolen Expertise BV),
te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 29 juli 2005, dan wel vanaf de datum van dagvaarding, alsmede vermeerderd met € 2.450,41 exclusief BTW wegens buiten-gerechtelijke kosten en met veroordeling van gedaagde in de kosten van de procedure, alsmede in de eventuele afwikkelingskosten die door de deurwaarder aan eisers worden berekend indien deze met de executie van het vonnis wordt belast.
Gedaagde voert verweer tegen deze vorderingen en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring, dan wel afwijzing van de vordering, met veroordeling van eisers in de kosten van de procedure, met inbegrip van de nakosten, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
3. De beoordeling
3.1 De rechtbank gaat uit van de navolgende vaststaande feiten.
- [eiser] heeft, als verzekeringnemer, ter zake van zijn woonadres aan de [straat] te [woonplaats] een inboedelverzekering afgesloten, alsmede een “verzekerd wonen pakket”- verzekering, voor de rubrieken woonhuis en glas (hierna: de verzekeringsovereenkomsten). [eiser sub 2], zijn echtgenote, geldt onder de polissen als (mede)verzekerde.
- Het op 31 augustus 2001 door [eiser] ondertekende aanvraagformulier bevat de volgende slotvragen:
”Heeft u nog iets mede te delen, dat de maatschappij voor het beoordelen van de aanvraag behoort te weten?
Heeft u (of een te verzekeren persoon) in de afgelopen acht jaar een misdrijf gepleegd, dat de maatschappij voor het beoordelen van deze aanvraag behoort te weten?”
Bij beide vragen is het hokje “nee” aangekruist.
- Op zaterdag 23 april 2005 om 6.35 uur heeft in de woning van eisers een explosie plaatsgevonden, waarna een felle brand is ontstaan. Op dat moment was alleen [eiser] in de woning aanwezig. [eiser] is als gevolg van de brand ernstig gewond geraakt.
- In opdracht van gedaagde heeft C.M.M. van der Zande van Gorissen & Van der Zande Schadeonderzoek v.o.f. onderzoek naar de brand gedaan en hieromtrent op 24 mei 2005 schriftelijk gerapporteerd (hierna: het rapport Van der Zande).
- Eisers hebben gedaagde verzocht tot vergoeding over te gaan die zij als gevolg van de brand hebben geleden. Gedaagde heeft uitkering geweigerd.
3.2 Eisers leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat de schade als gevolg van de brand van 23 april 2005 valt onder de dekking van de verzekeringsovereenkomsten, zodat gedaagde gehouden is de geleden schade te vergoeden. Eisers verwijzen voor wat betreft de schadeposten naar een akte van taxatie van 17 februari 2006. Voorts vorderen eisers vergoeding van de kosten van de door hen ingeschakelde expert, alsmede van de kosten van juridische bijstand.
Verzwijging (artikel 251 K)?
3.3 Het meest verstrekkende verweer van gedaagde is het beroep op verzwijging ex artikel 251 Wetboek van Koophandel (oud), dat zij bij conclusie van antwoord van 19 juli 2006 heeft gedaan.
Gedaagde beroept zich op het rapport Van der Zande, waarin als onderdeel van een verklaring van [eiser sub 2] is opgenomen:
”Mijn man is in het verleden wel regelmatig met de politie en justitie in aanraking geweest en hij is ook enkele malen veroordeeld voor geweldsmisdrijven (mishandeling / bedreiging). Dit is vooral in de laatste jaren gebeurd.”
Bij conclusie van antwoord heeft gedaagde aangevoerd dat het tegen deze achtergrond aan [eiser] is inzage te verschaffen in zijn justitieel documentatieregister over de acht jaren voor 1 september 2001. De rechtbank begrijpt dit betoog aldus, dat gedaagde stelt dat sprake is van een bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomsten niet gemeld strafrechtelijk verleden.
In reactie hierop hebben eisers aangevoerd dat de enkele verklaring van [eiser sub 2] niet voldoende is om aan te nemen dat sprake is van verzwijging. Voorts hebben eisers betoogd dat de bewijslast op dit punt bij gedaagde rust en dat, onder verwijzing naar afdeling 2 van de Wet Justitiële en Strafvorderlijke Gegevens, zij noch hun raadsman bevoegd zijn in dit kader inzage te verlenen in de justitiële documentatie.
3.4 De stelplicht en - bij voldoende betwisting - de bewijslast ter zake van een beroep op verzwijging berust in beginsel bij gedaagde, hetgeen ook niet ter discussie is tussen partijen.
Gedaagde heeft voor wat betreft het bestaan van een strafrechtelijk verleden voldaan aan haar stelplicht door de verwijzing naar voormelde verklaring van [eiser sub 2] en voor wat betreft het verzwijgen daarvan door de verwijzing naar het aanvraagformulier van 31 augustus 2001.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het op de weg van eisers gelegen een inhoudelijke reactie te geven naar aanleiding van de verklaring van [eiser sub 2]. Bij gebreke daarvan gaat de rechtbank (in beginsel) uit van de juistheid van het daarin gestelde, te weten dat [eiser] in de aan de brand voorafgegane jaren regelmatig met justitie in aanraking is geweest en voor geweldsmisdrijven is veroordeeld. Voorts hebben eisers niet weersproken dat hiervan geen melding is gemaakt in het aanvraagformulier of anderszins.
3.5 Gelet evenwel op hetgeen eisers bij repliek hebben gesteld (te weten dat zij noch hun raadsman bevoegd zijn inzage te verschaffen in de justitiële documentatie van [eiser], zulks onder verwijzing naar afdeling 2 van de Wet Justitiële en Strafvorderlijke Gegevens) en de reactie daarop van gedaagde bij dupliek (te weten dat afdeling 3 van genoemde wet die mogelijkheid wel biedt), zullen eisers nog in de gelegenheid worden gesteld - voor het geval zij hun standpunt over dit onderdeel van de procedure willen handhaven - zich bij conclusie na tussenvonnis nader uit te laten. Het ligt daarbij op de weg van eisers gemotiveerd en gedocumenteerd te onderbouwen waarom geen sprake zou zijn van een verzwegen straf-rechtelijk verleden van [eiser].
Gedaagde kan op de nadere stellingen van eisers reageren bij antwoordconclusie na tussenvonnis. In een later stadium van de procedure kan worden bezien of eisers nog tot (nadere) bewijsvoering dienen te worden toegelaten.
3.6 Gedaagde dient zich nog deugdelijk en gemotiveerd uit te laten over de juridische relevantie van de gestelde verzwijging en over de consequenties daarvan. Zij krijgt hiertoe de gelegenheid bij akte na tussenvonnis, waarop eisers bij antwoordakte na tussenvonnis kunnen reageren.
Merkelijke schuld (artikel 294 K)?
3.7 Inhoudelijk heeft gedaagde zich, ook voorafgaand aan deze procedure, beroepen op merkelijke schuld van [eiser] aan het ontstaan van de gestelde schade, zulks in de zin van artikel 294 Wetboek van Koophandel (oud). Voorts wijst gedaagde op de polisvoorwaarden, in het bijzonder de uitsluitingsgrond bij opzet en eigen grove schuld van artikel 4.1.
Gedaagde voert ter onderbouwing aan dat niet in discussie is dat alleen [eiser] zich direct voorafgaand aan de brand in de woning bevond, alsmede dat gebruik is gemaakt van brandversnellende middelen en kleding in huis was uitgespreid. Gedaagde betwist dat uit hetgeen de behandelend psychiater [psychiater] heeft verklaard, volgt dat sprake was van een geestelijke stoornis ten tijde van de brand. Gedaagde concludeert dat [eiser] willens en wetens brand heeft gesticht.
Subsidiair voert gedaagde aan dat [eiser] voor de brand was uitgegaan en had gedronken, terwijl hij een problematisch drinkgedrag heeft dat bijna steeds uitmondt in agressief gedrag, zodat hij zichzelf in de positie heeft gebracht waarin hij zichzelf niet kan beheersen en de geestelijke stoornis is veroorzaakt of bevorderd door het daaraan voorafgegane toe te rekenen gedrag. Gedaagde stelt dat eisers inzage dienen te verstrekken in het Kentron-rapport waarvan melding wordt gemaakt in het rapport Van der Zande.
Tot slot heeft gedaagde betoogd dat in de onderhavige omstandigheden ook naar de in het maatschappelijk verkeer geldende opvattingen de gevolgen voor rekening van [eiser] dienen te blijven.
Eisers hebben als verweer tegen het beroep op merkelijke schuld betoogd dat [eiser] direct voorafgaand aan de brand aan een geestelijke stoornis leed en reeds gedurende tientallen jaren onder psychiatrische behandeling staat, zulks onder verwijzing naar een verklaring van de behandelend psychiater [psychiater] van 17 augustus 2005. Voorts hebben eisers ontkend dat sprake is van problematisch drinkgedrag, alsmede dat dit bijna steeds zou uitmonden in agressief gedrag. Eisers concluderen dat [eiser] geen verwijt kan worden gemaakt ter zake van het ontstaan van de brand.
Bij repliek hebben eisers hieraan toegevoegd dat niet is komen vast te staan dat [eiser] de brand heeft aangestoken en dat dit wordt ontkend bij gebrek aan wetenschap wegens geheugenverlies als gevolg van de langdurige comateuze toestand van [eiser] na de brand, alsmede dat niet vaststaat dat [eiser] ten tijde van de brand onder invloed verkeerde van alcohol of andere verdovende middelen. Subsidiair stellen eisers dat, ook al zou dit wel het geval zijn geweest, dit niet per definitie betekent dat het feit hem dient te worden toegerekend, nu sprake zou kunnen zijn van pathologisch drankgebruik.
3.8 Voor zover eisers bij repliek hebben willen betwisten dat [eiser] de veroorzaker is van de brand, wordt deze betwisting gepasseerd. Tegen de achtergrond van de door eisers bij dagvaarding zelf gestelde feiten, te weten dat bij het ontstaan van de brand gebruik is gemaakt van motorbenzine als brandversnellend middel, dat [eiser] op het moment van de brand alleen in de woning aanwezig was, dat door buren is waargenomen dat [eiser] voor de brand zeer kwaad was en veel herrie maakte en dat de rolluiken en de voor- en achterdeur waren gesloten, is deze voor het eerst bij conclusie van repliek naar voren gebrachte betwisting volstrekt onvoldoende onderbouwd en gemotiveerd.
3.9 De stelplicht ter zake van het verweer dat voorafgaande aan de brand sprake was van een geestelijke stoornis waardoor [eiser] geen verwijt kan worden gemaakt, rust op eisers. Gelet op de gemotiveerde betwisting door gedaagde, ligt het op de weg van eisers een nadere onderbouwing te verstrekken van de gestelde medische situatie van [eiser] voorafgaande aan de brand. Om daarin voldoende inzicht te verkrijgen kan het nodig zijn dat over een ruime periode vóór de brand medische gegevens worden verstrekt van huisarts, behandelend artsen en eventueel betrokken instanties zoals in casu Kentron. In eerste instantie gaat de rechtbank er van uit dat een periode van vijf jaar voldoende is. Eisers zullen in de gelegenheid worden gesteld bij conclusie na tussenvonnis de hier bedoelde medische informatie, waar nodig met een toelichting, in het geding te brengen. Gedaagde kan hierop bij antwoordconclusie reageren.
Denkbaar is dat in een later stadium van de procedure een deskundigenbericht nodig zal zijn om mede aan de hand van deze informatie de rechtbank nader voor te lichten over de medische situatie van [eiser], waarbij de stellingen van partijen kunnen worden betrokken over het al dan niet bestaan van een relatie met drankgebruik.
3.10 Bij akte na tussenvonnis heeft gedaagde tevens de gelegenheid zich er over uit te laten welke juridische grondslag en welke zelfstandige betekenis, naast het hiervoor besproken beroep op merkelijke schuld, haar verwijzing naar de in het maatschappelijk verkeer geldende opvattingen heeft.
3.11 Iedere verdere beslissing, waaronder die over de stellingen en verweren ten aanzien van de gevorderde vergoeding van kosten, wordt aangehouden.
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 14 maart 2007 om:
a. eisers in de gelegenheid te stellen zich bij conclusie na tussenvonnis uit te laten als hiervoor onder 3.5 en 3.9 aangegeven, waarop gedaagde bij antwoordconclusie na tussenvonnis kan reageren; en
b. gedaagde in de gelegenheid te stellen zich bij akte na tussenvonnis uit te laten als hiervoor onder 3.6 en 3.10 aangegeven, waarop eisers bij antwoordakte kunnen reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis gewezen door mr. R.J.A.M. Cooijmans.
Uitgesproken in het openbaar.
[1694]