ECLI:NL:RBROT:2007:BA1315

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
245915 / HA ZA 05-2615
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurder voor schulden van vennootschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 maart 2007 uitspraak gedaan over de persoonlijke aansprakelijkheid van [gedaagde 1], de bestuurder van [gedaagde 2], voor de schulden van laatstgenoemde aan [eiser]. De rechtbank overweegt dat een bestuurder persoonlijk aansprakelijk kan worden gehouden indien hij in ernstige mate kan worden verweten dat hij heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar verplichtingen niet nakomt, waardoor schade aan de wederpartij ontstaat. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde 2] op het moment van de verkoop van een winkelpand aan [gedaagde 1] voor een bedrag dat aanzienlijk lager was dan de taxatiewaarde, reeds een veroordeling boven het hoofd had hangen van maximaal € 551.913,- wegens wanprestatie. Dit roept de vraag op of [gedaagde 1] door deze transactie het verhaal van de vordering van [eiser] op [gedaagde 2] heeft bemoeilijkt of zelfs onmogelijk gemaakt.

De rechtbank heeft de vordering van [eiser] tegen Obvion afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was dat Obvion niet te goeder trouw was bij het verkrijgen van haar hypotheekrecht. Echter, de rechtbank heeft [gedaagde 1] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs met betrekking tot de stelling dat hij door het oprichten van nieuwe vennootschappen en het onderbrengen van activiteiten van de oude vennootschappen, het verhaal van de vordering van [eiser] heeft bemoeilijkt. De rechtbank heeft een comparitie van partijen gelast om te bespreken welke deskundigen benoemd moeten worden om de waarde van de aandelen van [gedaagde 2] te taxeren en de schade die [eiser] heeft geleden vast te stellen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bestuurders en de gevolgen van onrechtmatig handelen in het vennootschapsrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 245915 / HA ZA 05-2615
Uitspraak: 21 maart 2007
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiser],
wonende te Rotterdam,
eiser,
procureur mr. S.O. Voogt,
advocaat mr. E. Lievens te ‘s-Gravenhage,
- tegen -
1. [gedaagde 1],
wonende te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2]
gevestigd te Rotterdam,
procureur mr. W.L. Stolk,
advocaat mr. T.H. Vermeulen te Rotterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid OBVION N.V.,
gevestigd te Heerlen,
procureur mr. W.L. Stolk,
advocaat mr. S. Brenninkmeijer te Utrecht,
gedaagden.
Partijen worden hierna aangeduid als "[eiser]" respectievelijk “[gedaagde 1]”, “[gedaagde 2]” en “Obvion”.
1. Het verloop van het geding
1.1
- De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 29 augustus 2005 en de door [eiser] overgelegde producties;
- conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2], met producties;
- conclusie van antwoord aan de zijde van Obvion, met producties;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 23 november 2005, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 5 april 2006;
- akte na comparitie aan de zijde van [eiser], tevens inhoudende een wijziging van eis, met producties;
- antwoordakte aan de zijde van Obvion;
- antwoordakte aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2], met producties;
- de stukken van de op 18 en 19 augustus 2005 ten verzoeke van [eiser] en ten laste van [gedaagde 1] gelegde conservatoire (derden)beslagen.
1.2
Bij antwoordakte hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bezwaar gemaakt tegen de omvang van de akte van [eiser]. Obvion heeft zich ter zake gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Tijdens de comparitie van partijen is aangegeven dat [eiser] de gelegenheid kreeg een akte te nemen. Er is niet aangegeven tot welk onderwerp (of welke onderwerpen) deze akte beperkt diende te blijven. De rechtbank ziet geen aanleiding om voorbij te gaan aan de inhoud van deze akte, temeer nu gedaagden de mogelijkheid hebben gekregen om inhoudelijk te reageren op de inhoud van deze akte, en van die gelegenheid ook gebruik hebben gemaakt.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1
[gedaagde 1] is enig aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde 2], waarvan de bedrijfsomschrijving luidt: “Beheersactiviteiten niet-beurs-genoteerde aandelen; werving, selectie en detachering van personeel in de ruimste zin, alsmede advisering op het gebied van personeel, onder de naam: H.L.S. Personeelsdiensten”.
[gedaagde 2] is enig aandeelhouder van [bedrijf]. Enig bestuurder is [gedaagde 1]. De bedrijfsomschrijving van deze vennootschap luidt: “Het exploiteren van een uitzendbureau waaruit arbeidskrachten ter beschikking worden gesteld aan derden”.
[gedaagde 2] is enig aandeelhouder en bestuurder van De Carrièrewinkel B.V. De bedrijfsomschrijving van deze vennootschap luidt: “Het (tijdelijk) uitzenden van personeel”.
[bedrijf]. en De Carrièrewinkel B.V. worden hierna ook samen aangeduid als “de oude vennootschappen”.
2.2
Op 28 december 1999 hebben [gedaagde 2] en [eiser] HLS Marine & Offshore V.O.F. (hierna: “de V.O.F.”) opgericht. De bedrijfsomschrijving van de V.O.F. luidde: “Arbeidsbemiddelingsbureau op het gebied van scheepsbouw, scheepvaart en Offshore”.
2.3
De geschillen die gepaard gingen met het beëindigen van de werkzaamheden van [eiser] in de V.O.F. hebben [gedaagde 2] en [eiser] voorgelegd aan arbiters.
2.4
Bij arbitraal vonnis van 27 december 2003 is de vordering van [eiser] tot ontbinding van de V.O.F. wegens toerekenbare tekortkoming van [gedaagde 2], toegewezen. In dit vonnis is tevens beslist dat een mondelinge behandeling zal worden vastgesteld voor de vordering van [eiser] tot veroordeling van [gedaagde 2] tot betaling van € 551.913,- met rente, tot nakoming van de vennootschapsovereenkomst en tot betaling van een boete op grond van deze vennootschapsovereenkomst.
2.5
Op 9 januari 2004 heeft [eiser] ten laste van [gedaagde 2] conservatoir beslag gelegd op de aandelen in het kapitaal van [bedrijf]. en De Carrièrewinkel B.V.
2.6
Op 18 februari 2004 heeft Van Soest Makelaardij het winkelpand aan de [adres] (hierna: “het winkelpand”), dat eigendom was van [gedaagde 2], getaxeerd op een onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik van € 235.000,-.
Op 19 maart 2004 heeft ABC Makelaardij Rotterdam B.V. het winkelpand getaxeerd op een onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik van € 405.000,-.
2.7
Op 19 april 2004 heeft [gedaagde 1], handelend als rechtsgeldig vertegenwoordigings-bevoegde van [gedaagde 2], het winkelpand aan zichzelf verkocht en geleverd voor een bedrag van € 235.000,-.
2.8
Op 4 juni 2004 heeft [gedaagde 1] (en zijn vrouw) van Obvion te leen ontvangen een bedrag van € 480.000,-. Tot zekerheid voor terugbetaling van deze lening heeft [gedaagde 1] (en zijn vrouw) recht van eerste hypotheek verleend op zijn woonhuis en op het winkelpand. [gedaagde 1] heeft in het kader van deze transactie aan Obvion het taxatierapport van ABC Makelaardij Rotterdam B.V. laten zien.
2.9
Bij arbitraal eindvonnis van 19 april 2005 is [gedaagde 2] veroordeeld tot - verkort weergegeven - betaling aan [eiser] van een bedrag van € 191.888,- met rente en een bedrag van € 15.000,- ter tegemoetkoming in de kosten van juridische bijstand van [eiser] en een bedrag van € 56.244,47 aan arbitragekosten (€ 25.800,- wegens door [eiser] voorgeschoten arbitragekosten en € 30.444,47 voor het honorarium en de verschotten van arbiters en nog te betalen griffierecht).
2.1
Op 24 mei 2005 heeft deze rechtbank [eiser] verlof verleend tot tenuitvoerlegging van voornoemd arbitraal vonnis van 19 april 2005.
2.11
Op 6 juni 2005 is Julie Beheer B.V. opgericht. Enig aandeelhouder en bestuurder van Julie Beheer B.V. is [gedaagde 1]. De bedrijfsomschrijving van deze vennootschap luidt: “Houdstervennootschap”.
Julie Beheer B.V. is enig aandeelhouder en bestuurder van HLS-Recruitment B.V., opgericht op 9 juni 2005. De bedrijfsomschrijving van deze vennootschap luidt: “Het verlenen van diensten op het gebied van werving, detachering en selectie”.
Julie Beheer B.V. is enig aandeelhouder en bestuurder van Carrièrewinkel-uitzendbureau B.V., opgericht op 6 juni 2005. De bedrijfsomschrijving van deze vennootschap luidt: “Het ter beschikking stellen van arbeid”.
Julie Beheer B.V. is enig aandeelhouder en bestuurder van Carrièrewinkel-projecten B.V., opgericht op 6 juni 2005. De bedrijfsomschrijving van deze vennootschap luidt: “De advisering en ondersteuning - ondermeer op het gebied van reïntegratie - van werkgelegenheidsprojecten”.
HLS-Recruitment B.V., Carrièrewinkel-uitzendbureau B.V. en Carrièrewinkel-projecten B.V. worden hierna ook samen aangeduid als “de nieuwe vennootschappen”.
3. Het geschil
De bij akte na comparitie gewijzigde vordering van [eiser] luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- primair voor recht te verklaren dat [gedaagde 1] jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld en [gedaagde 1] te veroordelen tot betaling van twee geldsommen groot € 191.888,- en € 71.244,47, vermeerderd met wettelijke rente;
- subsidiair voor recht te verklaren dat sprake is van vereenzelviging van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en [gedaagde 1] derhalve te veroordelen tot betaling van twee geldsommen groot € 191.888,- en € 71.244,47 met rente;
- meer subsidiair voor recht te verklaren dat [gedaagde 1] jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld en [gedaagde 1] te veroordelen tot vergoeding van de door [eiser] geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
- subsidiair, voor zover op [eiser] enige bewijslast zal rusten, [gedaagde 1] te gebieden, binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, ex artikel 843a Rv aan [eiser] inzage te geven in alle administratieve bescheiden op straffe van een dwangsom;
- de tussen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gesloten koopovereenkomst van 19 april 2004 betreffende het winkelpand te vernietigen en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te gebieden binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis het pand terug te leveren op straffe van een dwangsom;
- subsidiair, voor zover de koopovereenkomst van het winkelpand niet wordt vernietigd, [gedaagde 1] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een schadevergoeding van € 170.000,- met rente;
- voor recht te verklaren dat het Obvion ten tijde van het vestigen van een eerste recht van hypotheek op het winkelpand niet te goeder trouw was;
- gedaagden te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.1
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiser] aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1 2
[gedaagde 1] heeft toegelaten dat [gedaagde 2] wanprestatie pleegde jegens [eiser]. Dit is onrechtmatig. Het feit dat [gedaagde 2] wanprestatie heeft gepleegd, blijkt uit het arbitraal vonnis.
3.1.2
Na het veroordelend vonnis van de arbiters heeft [gedaagde 1] nieuwe vennootschappen opgericht (Julie Beheer B.V. en haar dochtermaatschappijen) en daar activiteiten van de dochtervennootschappen van [gedaagde 2] in ondergebracht. Het verhaal van de vordering van [eiser] op [gedaagde 2] is hiermee onmogelijk gemaakt, hetgeen onrechtmatig is jegens [eiser].
3.1.3
[gedaagde 1] heeft in zijn hoedanigheid van aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde 2] paulianeus en onrechtmatig gehandeld jegens [eiser] door het winkelpand beneden de feitelijk waarde aan zichzelf in privé te verkopen.
3.1.4
[eiser] heeft hierdoor schade geleden ter grootte van de bedragen die bij arbitraal vonnis aan hem zijn toegewezen. [gedaagde 1] dient deze schade te vergoeden.
3.1.5
Obvion was bekend met de door [gedaagde 1] met [gedaagde 2] overeengekomen prijs en werkelijke waarde van het winkelpand en heeft haar hypotheekrecht derhalve niet te goeder trouw verkregen.
3.2
[gedaagde 1], [gedaagde 2] en Obvion hebben de vordering van [eiser] gemotiveerd betwist en geconcludeerd tot afwijzing daarvan.
4. De beoordeling
de vordering jegens Obvion
4.1
De vordering jegens Obvion zal worden afgewezen, aangezien Obvion deze gemotiveerd heeft betwist en [eiser] geen concrete en specifieke feiten of omstandigheden heeft gesteld die, indien bewezen, tot het oordeel zouden kunnen leiden dat Obvion bekend was met de door [gedaagde 1] met [gedaagde 2] overeengekomen prijs en werkelijke waarde van het pand en dat Obvion haar hypotheekrecht niet te goeder trouw heeft verkregen.
[eiser] zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure jegens Obvion.
de vordering jegens [gedaagde 1]
4.2
Uitgangspunt is dat [gedaagde 2] een rechtspersoon is die zelfstandig, als drager van eigen rechten en verplichtingen, aan het rechtsverkeer deelneemt. Een bestuurder of aandeelhouder kan niet zonder meer worden aangesproken op de handelingen die hij verricht in zijn hoedanigheid van bestuurder of aandeelhouder van een vennootschap. Daaraan dienen bijzondere omstandigheden ten grondslag te liggen. Tussen partijen is in geschil of er sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden.
4.3
Ter beoordeling ligt voor de vraag of [gedaagde 1] uit hoofde van artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek persoonlijk aansprakelijk kan worden gehouden voor de schuld van [gedaagde 2] aan [eiser]. Daarbij overweegt de rechtbank dat voor het aannemen van een dergelijke aansprakelijkheid plaats is indien de bestuurder in ernstige mate kan worden verweten te hebben bewerkstelligd of toegelaten dat de door hem bestuurde vennootschap een eerder door haar aangegane verplichting niet nakomt en daardoor aan de wederpartij van de vennootschap schade berokkent.
4.4
Vast staat dat op 27 december 2003 bij arbitraal vonnis de subsidiaire vordering van [eiser] tot ontbinding van de V.O.F. wegens toerekenbare tekortkoming van [gedaagde 2] is toegewezen en dat in dit vonnis tevens is beslist dat een mondelinge behandeling zal worden vastgesteld voor de vordering van [eiser] tot veroordeling van [gedaagde 2] tot betaling van € 551.913,- met rente, tot nakoming van de vennootschapsovereenkomst en tot betaling van een boete op grond van deze vennootschapsovereenkomst.
4.5
Tevens staat vast dat [gedaagde 1], handelend als rechtsgeldig vertegenwoordigingsbevoegde van [gedaagde 2], na deze uitspraak, op 19 april 2004, het winkelpand aan zichzelf heeft verkocht en geleverd voor een bedrag van € 235.000,-. Volgens [gedaagde 1] heeft hij op instigatie van zijn accountant, gegeven de slechte liquiditeits- en vermogenspositie van [gedaagde 2], het winkelpand verkocht en de geldmiddelen aangewend ter delging van schulden van [gedaagde 2] en ten behoeve van de bedrijfsvoering van [gedaagde 2].
4.6
Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat [gedaagde 2], naast het winkelpand, op dat moment kennelijk geen andere vermogensbestanddelen had waaruit zij haar verplichting uit hoofde van haar aansprakelijkheid jegens [eiser] zou kunnen voldoen. [gedaagde 2] heeft het winkelpand aan zichzelf verkocht voor een bedrag dat
€ 170.000,- lager lag dan het bedrag genoemd in het taxatierapport van ABC Makelaardij Rotterdam B.V. van 19 maart 2004 ([gedaagde 1] heeft op de comparitie van partijen verklaard dat dit een objectieve makelaar is). Op het moment van verkoop van het winkelpand hing [gedaagde 2] een veroordeling boven het hoofd van maximaal € 551.913,- wegens toerekenbare tekortkoming jegens [eiser]. [gedaagde 1] heeft niet, althans onvoldoende, gemotiveerd aangegeven waarom het taxatierapport van ABC Makelaardij Rotterdam B.V. niet juist zou zijn. Hoewel het op zich niet onrechtmatig hoeft te zijn om een winkelpand van de vennootschap aan de bestuurder van die vennootschap te verkopen, treft [gedaagde 1], door dat als bestuurder van [gedaagde 2] onder deze omstandigheden wel te doen, in ernstige mate een verwijt in het geval zou komen vast te staan dat het winkelpand voor een te laag bedrag is verkocht, terwijl hij dat kon weten gezien de taxatie van ABC Makelaardij Rotterdam B.V. De schade die [eiser] daardoor heeft geleden dient [gedaagde 1] in een zodanig geval aan [eiser] te vergoeden. Om te kunnen bepalen of [gedaagde 2] het winkelpand voor een te laag bedrag heeft verkocht waardoor [gedaagde 2] geen verhaal meer bood aan [eiser] (en indien dat het geval is, voor hoeveel te laag het is verkocht), heeft de rechtbank behoefte aan het oordeel van een of meer makelaars die de waarde van het winkelpand dient/dienen te vast te stellen per 19 april 2004. Voorafgaand aan het hierna te noemen getuigenverhoor zal een comparitie van partijen gelast worden waarop [gedaagde 1] en [eiser] zich kunnen uitlaten over de in dit kader te benoemen deskundige(n) en eventuele vragen die aan hem/hen voorgelegd dienen te worden en de daarmee gepaard gaande kosten. Partijen wordt verzocht tevoren schriftelijk, en bij voorkeur gezamenlijk, met een voorstel ter zake te komen.
4.7
Op 9 januari 2004 heeft [eiser] ten laste van [gedaagde 2] conservatoir beslag gelegd op de aandelen in het kapitaal van [bedrijf]. en De Carrièrewinkel B.V. Bij arbitraal eindvonnis van 19 april 2005 is [gedaagde 2] veroordeeld tot - verkort weergegeven - betaling aan [eiser] van een bedrag van € 263.132,47.
[eiser] stelt dat [gedaagde 1] de activiteiten van beide vennootschappen heeft doorgesluisd naar de nieuwe vennootschappen waarmee verhaal van zijn vordering op [gedaagde 2] onmogelijk is geworden. [eiser] heeft ter onderbouwing van zijn stelling aangevoerd dat deze vennootschappen verwarrend gelijkluidende namen dragen, vergelijkbare doelomschrijvingen kennen, op dezelfde adressen actief zijn, dezelfde telefoonnummers gebruiken en van dezelfde internetsite gebruik maken.
4.8
[gedaagde 1] heeft daar tegenin gebracht dat:
1. Carrièrewinkel-projecten B.V. op 6 juni 2005 specifiek is opgericht om zich te richten op advisering aan (gemeentelijke) overheden bij de integratie van werklozen en dat hij daarvoor contact heeft gezocht met Marian van der Toolen die daarmee ruime ervaring heeft en deze activiteit niet wenst te vermengen met activiteiten van derden;
2. HLS-Recruitment B.V. op 9 juni 2005 specifiek is opgericht om in opdracht van bedrijven sollicitanten en personeel te testen en dat de verantwoordelijke voor de gang van zaken in deze vennootschap, [persoon], deze activiteit niet wenst te vermengen met activiteiten van derden;
3. Carrièrewinkel-uitzendbureau B.V. op 6 juni 2005 specifiek is opgericht om in samenspraak met een opleidingsinstituut voor procesoperators scholing gecombineerd met werk aan te bieden in de chemie en dat de verantwoordelijke voor de gang van zaken in deze vennootschap, Wim Neleman, deze activiteit niet wenst te vermengen met activiteiten van derden.
Volgens [gedaagde 1] richten deze vennootschappen zich niet op het traditionele uitzenden zoals dat in [gedaagde 2] plaatsvindt. Ter comparitie van partijen heeft [gedaagde 1] verklaard dat alleen nieuwe activiteiten, die in het verleden niet zijn uitgevoerd, door de nieuwe vennootschappen worden uitgevoerd.
4.9
In beginsel staat het een ondernemer vrij zijn vennootschapsrechtelijke structuur in te richten op een wijze zoals hij dat wenst. Echter, in het geval [gedaagde 1] zijn vennootschapsrechterlijke structuur heeft gewijzigd met als doel verhaalsobjecten te onttrekken aan [gedaagde 2], zodat [gedaagde 2] haar verplichtingen jegens [eiser] niet meer na kon komen, kan het wijzigen van de vennootschapsrechtelijke structuur onrechtmatig zijn jegens [eiser].
4.1
Nu [eiser] zich beroept op de rechtsgevolgen verbonden aan het oprichten van de nieuwe vennootschappen en het onttrekken van verhaal aan de oude vennootschappen, rust op [eiser] het bewijs van zijn stelling.
Het staat vast dat op het moment dat de nieuwe vennootschappen zijn opgericht het aan [gedaagde 2] en aan [gedaagde 1], in zijn hoedanigheid van bestuurder van [gedaagde 2], bekend was dat [gedaagde 2] € 263.132, 47, vermeerderd met rente en kosten, aan [eiser] diende te voldoen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hadden bij hun handelen hiermee rekening dienen te houden.
4.11
Uit hetgeen partijen tot op heden naar voren hebben gebracht, is de rechtbank vooralsnog van oordeel dat de nieuwe vennootschappen in ieder geval deels dezelfde diensten verlenen als de oude vennootschappen. Dit blijkt uit de door [eiser] overgelegde producties bij akte na comparitie van partijen.
Uit een brief van [persoon] van HLS-recruitment B.V. van 28 februari 2006 (productie 6 bij akte na comparitie zijdens [eiser]) blijkt dat HLS-Recruitment B.V. (een van de nieuwe vennootschappen) zich richt op het voorstellen van kandidaten om haar klanten “te helpen bij projecten en tijdelijke krapte, maar ook met vast personeel”. Dit strookt niet met het verweer van [gedaagde 1] dat [persoon] de activiteit “personeel testen” niet wenst te vermengen met activiteiten van de oude vennootschappen (zoals gesteld bij conclusie van antwoord onder 11). Bovendien noemt [persoon] in zijn e-mail aan [persoon 2] d.d. 12 maart 2006 (productie 7 bij akte na comparitie zijdens [eiser]) het doel van HLS-recruitment B.V. om “talent op de arbeidsmarkt te vinden, te interesseren in onze klanten en onze klanten te interesseren in hen.” Hij noemt daarbij niet het in opdracht van bedrijven testen van sollicitanten en personeel, terwijl volgens [gedaagde 1] HLS-recruitment B.V. zich specifiek met testen bezig zou houden. Ook uit de internetpagina van HLS-recruitment B.V. (productie 9 bij akte na comparitie zijdens [eiser]) blijkt dat het doel van de vennootschap is: “het actief traceren van talent binnen de arbeidsmarkt en het interesseren van deze groep voor onze klanten. Met als doel dat klant en kandidaat op een flexibele manier tot een samenwerking komen.”
Uit productie 16 bij akte na comparitie zijdens [eiser] blijkt dat de oude “Carrièrewinkel projecten” zich al in juni 2004 bezighield met een Haags herintegratieproject en de oude “HLS Recruitment” met het leveren van procesoperators aan een internationaal bedrijf in de procesindustrie.
Overigens blijkt ook uit de bedrijfsomschrijvingen in de uittreksels van de Kamer van Koophandel dat de nieuwe vennootschappen zich bezighouden met activiteiten waar de oude vennootschappen zich ook mee bezighielden. Volgens deze uittreksels richt Carrièrewinkel-Uitzendbureau B.V. zich op “het ter beschikking stellen van arbeid” en HLS-Recruitment B.V. op “het verlenen van diensten op het gebied van werving, detachering en selectie”.
Ook kan uit de data waarop de nieuwe vennootschappen zijn opgericht opgemaakt worden dat activiteiten van de oude vennootschappen zijn doorgesluisd naar de nieuwe vennootschappen. Op 24 mei 2005 heeft deze rechtbank [eiser] verlof verleend tot tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis van 19 april 2005. Op 6 juni 2005 zijn Carièrewinkel-uitzendbureau B.V. en Carrièrewinkel-projecten B.V. opgericht en op 9 juni 2005 HLS-Recruitment B.V.
Bij antwoordakte onder 22 wijkt [gedaagde 1] voorts af van zijn eerdere verweer dat de nieuwe vennootschappen zich bezighouden met nieuwe activiteiten. Hij geeft in deze akte aan dat de “nieuwe” activiteiten zijn opgestart in de oude vennootschappen en pas wanneer deze activiteiten enige vorm en omvang kregen, deze zijn ondergebracht in de nieuwe vennootschappen en dat dit niet ongebruikelijk is. Onder de omstandigheid dat een vordering van [eiser] op [gedaagde 2] niet kan worden voldaan, is het onzorgvuldig om op het moment dat de activiteiten in de oude vennootschappen enige vorm en omvang krijgen, deze door te sluizen naar nieuwe vennootschappen, waardoor er in [gedaagde 2] geen verhaalsobjecten resteren.
4.12
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank voldoende en behoudens tegenbewijs bewezen dat [gedaagde 1] door het oprichten van de nieuwe vennootschapen en het onderbrengen van de activiteiten van de oude vennootschappen daarin, het verhaal van de vordering van [eiser] op [gedaagde 2] heeft bemoeilijkt, dan wel onmogelijk heeft gemaakt. De rechtbank acht hierbij voorshands en behoudens tegenbewijs vaststaan dat [gedaagde 1] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en dat [eiser] daardoor schade heeft geleden.
4.13
[gedaagde 1] zal in de gelegenheid worden gesteld tot het leveren van dit tegenbewijs. Indien [gedaagde 1] niet slaagt in het tegenbewijs waartoe hij is toegelaten, dient [gedaagde 1] de schade die [eiser] door dit onrechtmatig handelen heeft geleden te vergoeden. Om te kunnen bepalen welke schade [eiser] door dit handelen heeft geleden, heeft de rechtbank behoefte aan het oordeel van een of meer deskundige(n) die de waarde van de aandelen van [gedaagde 2] taxeert vóór en nadat de nieuwe vennootschappen zijn opgericht, derhalve de waarde vóór respectievelijk 6 en 9 juni 2005 en na respectievelijk 6 en 9 juni 2005, alsmede de winstverwachtingen van deze vennootschappen wanneer de activiteiten van de nieuwe vennootschappen in de oude vennootschappen waren gebleven.
De rechtbank zal voorafgaand aan een mogelijk in dit kader te houden getuigenverhoor een comparitie van partijen gelasten waarop [gedaagde 1] en [eiser] zich kunnen uitlaten over de in dit kader te benoemen deskundige(n) en eventuele vragen die aan hem/hen voorgelegd dienen te worden en de daarmee gepaard gaande kosten. Partijen wordt verzocht tevoren schriftelijk, en bij voorkeur gezamenlijk, met een voorstel ter zake te komen.
de vordering jegens [gedaagde 2]
4.14
Op grond van het voorgaande houdt de rechtbank de vordering jegens [gedaagde 2] aan.
voorts
4.15
Uit proceseconomische overwegingen zal de rechtbank eerst een comparitie van partijen gelasten waarin gesproken zal worden over de te benoemen deskundigen. Deze comparitie van partijen zal ongeveer een uur in beslag nemen. Vervolgens zal/zullen de deskundige makelaar(s) worden benoemd. Tevens zal tijdens de comparitie van partijen worden besproken of de deskundige(n), genoemd onder 4.13, reeds kan/kunnen worden benoemd. Aansluitend aan de comparitie van partijen kunnen in het kader van de bewijslevering getuigen worden gehoord, zo partijen daar prijs op stellen.
5. De beslissing
De rechtbank,
wijst af de vordering van [eiser] tegen Obvion;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten in de procedure tegen Obvion, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Obvion bepaald op € 4.584,- aan vast recht en op € 5.000,- aan salaris voor de procureur;
alvorens verder te beslissen,
laat [gedaagde 1] toe tot het tegenbewijs van de stelling dat [gedaagde 1] door het oprichten van de nieuwe vennootschapen en het onderbrengen van de activiteiten van de oude vennootschappen daarin, het verhaal van de vordering van [eiser] op [gedaagde 2] heeft bemoeilijkt dan wel onmogelijk heeft gemaakt;
bepaalt dat indien [gedaagde 1] dit bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gebouw van deze rechtbank voor de rechter mr. J.C.A.T. Frima;
beveelt partijen, in persoon door iemand die van de zaak op de hoogte is, daarbij aanwezig te zijn tot het zonodig verstrekken van inlichtingen;
beveelt partijen, in persoon, vergezeld door hun raadslieden te verschijnen voor een comparitie van partijen te verschijnen in het gebouw van deze rechtbank voor dezelfde rechter teneinde zich uit te laten over aantal en naam/namen van door de rechtbank te benoemen deskundige(n) en over de aan deze(n) voor te leggen vragen;
bepaalt dat de procureur van [gedaagde 1] binnen twee weken na vonnisdatum opgave moet doen van de voor te brengen getuigen en de verhinderdata van de betrokkenen aan zijn zijde in de maanden mei, juni en juli 2007 en dat de procureur van [eiser] binnen dezelfde termijn opgave moet doen van de verhinderdata van de betrokkenen aan zijn zijde in dezelfde periode, waarna dag en uur van de verhoren en van de comparitie van partijen zullen worden bepaald;
bepaalt dat het aan de hand van de opgaven vastgestelde tijdstip, behoudens dringende redenen, niet zal worden gewijzigd;
bepaalt dat bescheiden die op de zaak betrekking (kunnen) hebben en die nog niet in de procedure zijn overgelegd door de partij die deze ter gelegenheid van de comparitie ter sprake wil brengen uiterlijk twee weken vóór de zitting aan de rechter en aan de wederpartij dienen te worden toegezonden.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima.
Uitgesproken in het openbaar.
615/1659