ECLI:NL:RBROT:2007:BA0201

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
712241
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.J. van Die
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over terugbetaling studiekosten na beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 28 februari 2007, gaat het om een geschil tussen een werkgever, HLB Den Hartog Accountants en Consultants, en een werknemer, [eiser], over de terugbetaling van studiekosten. De werknemer had drie arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd en volgde een postacademische opleiding tot Register Accountant. Na afloop van zijn dienstverband vorderde de werkgever terugbetaling van studiekosten, omdat de arbeidsovereenkomst niet was verlengd. De werknemer betwistte de terugvordering en stelde dat het studiekostenbeding onduidelijk was en dat hij niet op de hoogte was gesteld van de gevolgen van het beding.

De kantonrechter oordeelde dat het studiekostenbeding niet voldoende duidelijk was geformuleerd. De term 'uitdiensttreding' bood geen helderheid over de terugbetalingsverplichting. De rechter stelde vast dat de werkgever niet had voldaan aan de eisen van redelijkheid en billijkheid, vooral omdat de werkgever het initiatief had genomen om de arbeidsovereenkomst niet te verlengen. De kantonrechter wees de vorderingen van de werkgever af en oordeelde dat de werknemer recht had op zijn achterstallige salaris en een correcte eindafrekening.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in arbeidsovereenkomsten, vooral met betrekking tot studiekosten en de voorwaarden waaronder deze teruggevorderd kunnen worden. De werkgever werd veroordeeld tot betaling van het achterstallige salaris, vakantietoeslag en proceskosten, terwijl de vorderingen in reconventie werden afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
sector kanton
VONNIS inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats], woonplaats kiezend te Zoetermeer aan het Brede Water 12
op het kantoor van de Stichting Schaderegelingskantoor voor Rechtsbijstandverzekering (SRK), van welk kantoor mr. P. den Besten tot gemachtigde wordt gesteld;
eiser bij exploot van dagvaarding van 16 maart 2006, tevens verweerder in reconventie.
tegen
De maatschap naar burgerlijk recht
HLB Den Hartog Accountants en Consultants ,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde bij gemeld exploot, tevens eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. A. M. van Capelle, advocaat en procureur te Rotterdam.
Partijen worden hierna verder aangeduid als “[eiser]” en “HLB.”
1.HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE:
[eiser] heeft gevorderd HLB bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. te veroordelen om aan hem tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen het achterstallig salaris vanaf 1 januari 2005 tot en met 28 februari 2005, te vermeerderen met de verschuldigde vakantietoeslag, de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ad 50%, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente, telkens vanaf de gebruikelijke vervaldatum tot aan de dag van algehele voldoening;
2. te veroordelen aan hem te voldoen een volledige en correcte eindafrekening van het dienstverband, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% van artikel 7:625 BW en de wettelijke rente hierover, telkens vanaf de gebruikelijke vervaldag tot aan de dag der algehele voldoening;
3. te veroordelen om aan hem tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen de ten onrechte op zijn loon ingehouden pensioenpremies, zijnde een bedrag van € 354,97 te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ad 50%, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente, telkens vanaf het moment van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening;
4. te veroordelen aan hem te verstrekken correcte loonspecificaties over januari 2005 en februari 2005 alsmede een eindafrekening, zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 100,-- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat HLB geheel of gedeeltelijk in gebreke mocht blijven volledig aan die veroordeling te voldoen;
5. te veroordelen tot afgifte van de (originele) stukken en bestanden zoals omschreven onder punt 30 van de dagvaarding, zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 100,-- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat HLB geheel of gedeeltelijk in gebreke mocht blijven volledig aan die veroordeling te voldoen;
6. te veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke kosten conform de staffel van kantonrechters d.d. 1 april 2005;
7. te veroordelen in de kosten van dit geding, het salaris van de gemachtigde daarin begrepen;
HLB heeft zich verweerd tegen de vordering en in reconventie gevorderd [eiser] te veroordelen tot betaling aan HLB van € 373,50 alsmede de onverschuldigd door HLB betaalde kosten voor zover in rechte wordt vastgesteld dat deze ten onrechte door HLB zijn verrekend, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2005, althans vanaf 26 april 2006 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede buitengerechtelijke incassokosten conform de staffel kantonrechters d.d. 1 april 2005 en met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding, het gemachtigdensalaris daarin begrepen.
[eiser] heeft zich tegen de vordering in reconventie verweerd;
Partijen hebben vervolgens in conventie en in reconventie geconcludeerd van repliek en van dupliek.
Vervolgens is de uitspraak van het vonnis door de kantonrechter nader bepaald op heden.
2. DE VASTSTAANDE FEITEN:
2.1. De aan het geschil ten grondslag liggende feiten kunnen, voor zover erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken, alsook voor zover blijkende uit de overgelegde en in zoverre niet betwiste producties, voor zover thans van belang, als volgt worden samengevat.
2.2. [eiser] is van 1 september 2003 tot 1 maart 2005 op basis van drie achtereenvolgende arbeidsovereenkomsten voor de duur van 6 maanden in loondienst werkzaam geweest voor HLB als assistent accountant.
2.3. De derde arbeidsovereenkomst werd door HLB niet verlengd of omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
2.4. De drie arbeidsovereenkomsten bevatten het volgende beding ter zake de vergoeding van studiekosten: “De studiekosten ( lesgelden, studieboeken en examengeld{ inc. 1 herhalingsexamen}) worden in principe, na beoordeling door de werkgever voor 100% vergoed onder de volgende bepalingen.
- de studiekosten worden voor 50% vergoed gedurende de opleiding; de resterende 50% wordt vergoed na het behalen van het diploma.
- Bij uitdiensttreding zullen de studiekosten gedeeltelijk moeten worden terugbetaald op basis van de onderstaande staffel:
kosten laatste dienstjaar 75%
kosten vóórlaatste dienstjaar 50%
kosten vóór vóórlaatste dienstjaar 25%
- Studietijd is altijd voor eigen rekening.”
2.5. [eiser] volgde de postacademische opleiding tot Register Accountant bij de Erasmus Universiteit Rotterdam toen hij in dienst trad bij HLB. Bij HLB vervulde [eiser] zijn bedrijfsstage in het kader van deze studie. Daartoe was één dag per week voor de studie bestemd, terwijl HBL voor begeleiding zorgde.
2.6. [eiser] kon bij HLB beschikken over een leaseauto. Voor het gebruik van de leaseauto geldt een leaseregeling.
3. HET GESCHIL EN DE STELLINGEN VAN PARTIJEN:
3.1 [eiser] heeft, naast de hiervoor beschreven vaststaande feiten en voor zover thans van belang, het volgende aan de vordering ten grondslag gelegd.
De studiekosten zijn zeer hoog en [eiser] heeft deze kosten herhaaldelijk aangekaart. Door HLB is toegezegd dat alleen een beroep zal worden gedaan op het studiekostenbeding, wanneer [eiser] zelf het dienstverband zou opzeggen. De arbeidsovereenkomst is door HLB zonder duidelijke reden niet verlengd en hij is vervolgens aan het studiekostenbeding gehouden dat alleen was bedoeld voor opzegging door de werknemer. Daarom heeft HLB zich niet als een goed werkgever gedragen. De bewoordingen van het beding zijn niet duidelijk en dat dient voor rekening van HLB te blijven. Het beding is voorts in strijd met doel en strekking ervan. HLB heeft [eiser] niet gewezen op de consequenties van het beding. [eiser] betwist dat hij niet goed heeft gefunctioneerd en hij is daar in elk geval nimmer op aangesproken. De nieuwe werkgever van [eiser] is niet bereid de kosten van het beding over te nemen. Voor HBL is niet bezwaarlijk om de kosten te betalen nu [eiser] ook voor een hogere omzet heeft zorggedragen, gelet op het voor zijn diensten gehanteerde tarief. HBL heeft geen regeling willen treffen en geeft geen enkel inzicht gegeven in de gemaakte kosten. De kosten NIVRA zijn geen studiekosten. Het verkeerde inhoudingpercentage is gehanteerd. De pensioenpremie is onverschuldigd betaald en dient te worden terugbetaald. Er worden ten onrechte 2 vakantiedagen niet betaald. Er is teveel leasetermijn berekend en de bezine-nota is niet doorzichtig. HLB heeft geen gelegenheid geboden om privé bestanden van de PC te halen.
3.2. HLB heeft tegen de vorderingen gemotiveerd verweer gevoerd.
[eiser] heeft geheel onnodig een juridische procedure opgestart, nu partijen duidelijke afspraken hebben gemaakt en nu HLB deze afspraken is nagekomen. Het studiekosten beding is duidelijk, vooraf met [eiser] besproken en nimmer is toegezegd dat alleen een beroep zal worden gedaan op het beding wanneer [eiser] zelf ontslag neemt. [eiser] heeft nimmer bezwaar gemaakt tegen het beding. De arbeidsovereenkomst is niet meer verlengd omdat [eiser] onvoldoende functioneerde. HLB heeft gepoogd een betalingsregeling te treffen met [eiser] maar dat heeft hij steeds, ongemotiveerd, afgewezen. Voor zover onduidelijkheid mocht bestaan is aan [eiser] steeds aangeboden daarover nader te worden geïnformeerd maar [eiser] heeft nooit gebruik gemaakt van die mogelijkheid. HLB heeft zich als een goed werkgever gedragen. Het studiekostenbeding voldoet aan de door de Hoge Raad geformuleerde eisen die aan een dergelijk beding gesteld mogen worden. HLB heeft studiekosten en begeleiding voor haar rekening genomen. [eiser] kan studiekosten aftrekbaar maken bij zijn belastingaangifte in het jaar waarin hij moet terugbetalen. Alleen [eiser] is bevoegd om pensioenpremie bij de verzekeraar te laten restitueren. Een aanvankelijke opgave van vakantiedagen was onjuist. [eiser] heeft recht op 9 niet genoten vakantiedagen. De in december 2003 verrekende autokosten en de ten onrechte verrekende verzekeringspremie zijn inmiddels verrekend. De bijdrage van [eiser] voor de leaseauto is in overleg tot € 275,-- per maand verhoogd omdat [eiser] meer gebruik maakte van de auto dan verwacht. [eiser] heeft correcte specificaties ontvangen. De gevraagde privé-bestanden zijn niet meer aanwezig. Naast het reeds verrekende bedrag is [eiser] ook nog een bedrag van € 373,50 verschuldigd, rekening houdend met de verrekeningen. HLB was bevoegd tot verrekening bij het einde van de arbeidsovereenkomst.
3.3. Voor de overige stellingen van partijen verwijst de kantonrechter naar de gewisselde processtukken.
4. DE BEOORDELING VAN HET GESCHIL IN CONVENTIE:
4.1. [eiser] is voor bepaalde tijd in dienst getreden van HLB. Na een tweetal verlengingen heeft HLB de arbeidsovereenkomst niet verder willen verlengen. Gelet op de aard van de overeenkomst was HLB bevoegd om niet tot verlenging van de arbeidsovereenkomst over te gaan. Of zij daartoe goede gronden had is niet van belang voor het beoordelen van de door [eiser] ingestelde vorderingen en zal daarom buiten beschouwing blijven. Wel stelt de kantonrechter vast dat HLB het initiatief voor het niet verder verlengen van de arbeidsovereenkomst heeft genomen.
4.2. Partijen hebben steeds het hiervoor in 2.4. weergegeven studiekostenbeding in de arbeidsovereenkomsten opgenomen. In zijn arrest van 10 juni 1983( NJ1983,796) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het systeem van de wet zich niet zonder meer verzet tegen een terugbetalingsregeling van studiekosten, wanneer het gaat om een regeling die:
a. de tijdspanne vaststelt gedurende welke de werkgever geacht wordt baat te hebben van de door de werknemer tijdens diens studiewerkzaamheden verworven kennis en vaardigheden;
b. bepaalt dat de werknemer, indien de dienstbetrekking eindigt het loon over die periode aan de werkgever zou moeten terugbetalen, en
c. deze terugbetalingsverplichting vermindert naar evenredigheid van het voortduren van de dienstbetrekking gedurende de onder a bedoelde tijdspanne.
Het arrest ziet op een terugbetaling van loon, maar aangenomen moet worden dat dezelfde regels eveneens van toepassing zijn wanneer het gaat om het terugbetalen van studiekosten. De kantonrechter oordeelt dat het studiekostenbeding in de arbeidsovereenkomst tussen partijen aan de door de Hoge Raad geformuleerde (hoofd)voorwaarden voldoet en daarom in zoverre kon worden overeengekomen.
De Hoge Raad heeft in haar arrest echter ook een aantal aanvullende voorwaarden gesteld, zoals de voorwaarde dat er geen strijd mag ontstaan met de Wet Minimumloon en Minimum Vakantiebijslag, de voorwaarde dat de terugbetalingsregeling met haar consequenties duidelijk moet zijn geweest voor de werknemer en voorts heeft de Hoge Raad overwogen dat de redelijkheid en billijkheid kunnen meebrengen dat de werkgever onder omstandigheden geen studiekosten kan terugvorderen, indien de werkgever zelf het initiatief tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft genomen.
4.3. [eiser] volgde in het kader van zijn opleiding de bedrijfsstage bij HLB en in het kader van deze bedrijfsstage is overeengekomen dat de kosten van de opleiding vanaf de aanvang van deze bedrijfsstage werden gedragen door HLB. HLB is bevoegd om een terugbetalingsregeling te bedingen, maar van haar mag wel worden verlangd dat zij voldoende duidelijk is over dit beding. De kantonrechter oordeelt dat deze duidelijkheid in het beding ontbreekt. De gebruikte term “uitdiensttreding” biedt immers geen duidelijkheid over de vraag of in alle gevallen waarin de arbeidsovereenkomst tot een einde komt terugbetaling wordt verlangd. Uitdiensttreding is een begrip dat in de Nederlandse taal niet als zodanig bestaat. Anders dan HLB stelt oordeelt de kantonrechter dat het begrip uitdiensttreding, anders dan het begrip beëindigen, geen neutrale betekenis heeft. Bij gebruik van het woord uitdiensttreding moet veeleer worden gedacht aan een actieve handeling aan de zijde van degene die de dienst verlaat. Deze interpretatie van het gebruikte begrip blijkt ook door HLB te worden onderschreven nu zij in haar leaseregeling in artikel 8.3 het volgende heeft bepaald: “Bij tussentijdse beëindiging op initiatief van de werknemer, bijvoorbeeld door uitdiensttreding, kan de werkgever…….”. In de leaseregeling is de werkgever wel duidelijk nu zij het begrip uitdiensttreding ziet als een voorbeeld van de zinsnede “tussentijdse beëindiging op initiatief van de werknemer”. Over de interpretatie van deze zin kan, anders dan over kale begrip “uitdiensttreding” geen onduidelijkheid bestaan. [eiser] heeft gesteld dat aan hem uitdrukkelijk is meegedeeld dat hij alleen studiekosten zou moeten terugbetalen, wanneer hij zelf het initiatief zou nemen om bij HLB weg te gaan. De kantonrechter oordeelt de vraag of dit aan [eiser] is gezegd in het midden kan blijven nu het beding niet duidelijk is. Het is aan HLB om duidelijkheid te scheppen over een studiekostenbeding en het is de kantonrechter niet gebleken dat aan [eiser] die duidelijk is verschaft, gelet op de redactie van het beding. HLB heeft [eiser] op 11 juli 2002 in een brief over zijn arbeidsvoorwaarden, waaronder ook het studiekostenbeding, geïnformeerd. De toelichting is identiek aan het beding in de arbeidsovereenkomst en biedt om die reden niet meer duidelijkheid. HLB stelt zich op het standpunt dat [eiser] alle gelegenheid heeft gehad om te bedenken wat de gevolgen waren van het beding of om vragen te stellen. HLB stelt daarmee dat niet zij, maar [eiser] het risico moet dragen van de onduidelijkheid over de betekenis van het beding. De kantonrechter oordeelt dat dit onjuist is nu van een werkgever mag worden verwacht dat zij duidelijkheid schept over de voorwaarden waaronder een arbeidsovereenkomst wordt aangegaan. Niet is gesteld of gebleken dat HLB op een andere wijze duidelijkheid heeft geschapen over het studiekostenbeding.
4.4. Daarbij komt nog dat in het beding op geen enkele wijze rekening wordt gehouden met de wettelijke beperkingen die de Wet Minimumloon aan de terugbetaling stelt, terwijl HLB daar ook daadwerkelijk geen rekening mee heeft gehouden op het moment dat zij de gevorderde kosten heeft verrekend met het aan [eiser] toekomende salaris waardoor [eiser] in de laatste twee manden van zijn dienstverband in het geheel geen inkomsten heeft genoten.
4.5. Het staat vast dat [eiser] de opleiding niet op verzoek van HLB heeft gevolgd, nu hij de opleiding al volgde op het moment dat hij bij HLB in dienst is getreden. De arbeidsovereenkomst was evenwel een bedrijfsstage, en derhalve een verplicht onderdeel van de studie, dat in dienst van een bedrijf als HLB moet worden gevolgd. De studie en daarmee ook de bedrijfsstage is verplicht om de titel registeraccountant te kunnen verkrijgen. In deze zin is de studie derhalve aan te merken als een verplichte opleiding. HLB is daarbij niet gehouden om [eiser] in het kader van deze verplichte bedrijfsstage in dienst te nemen, maar zij heeft door zulks te doen wel de verplichting op zich genomen om [eiser] tijdens een verplicht onderdeel van zijn studie te begeleiden en in dienst te nemen. Tenslotte is van belang dat [eiser] slechts voor een bepaalde tijd in dienst is geweest terwijl HLB het initiatief heeft genomen om de arbeidsrelatie niet te verlengen. Gelet op de in 4.3 tot en met 4.5. genoemde omstandigheden komt de kantonrechter tot het oordeel dat de redelijkheid en billijkheid zich in dit geval verzetten tegen het terugbetalen van de studiekosten.
4.6. [eiser] vordert restitutie van de voor hem ingehouden pensioenpremie. Naar aanleiding van het door HLB gevoerde verweer heeft [eiser] erkend dat hij een dergelijk verzoek niet eerder heeft gedaan en hij verzoekt vervolgens in de conclusie van repliek alsnog om de deelneming aan de pensioenregeling te beëindigen en de betaalde premie te restitueren. De kantonrechter wijst deze vordering af, bij gebreke aan een voldoende grondslag. [eiser] heeft niet weersproken dat alleen de verzekeraar van het pensioen kan worden gevraagd om de deelneming te beëindigen en de premie te restitueren, zodat hij dit ten onrechte van HLB verlangt.
4.7. De gevorderde kosten ten behoeve van het NIVRA worden door HLB als studiekosten beschouwd en [eiser] heeft dit niet meer weersproken zodat de kantonrechter deze kosten als studiekosten aanmerkt.
4.8. Met betrekking tot de vakantiedagen heeft HLB gesteld dat het als productie 12 bij dagvaarding overgelegde overzicht het juiste is, nadat eerder een foutief overzicht werd verstrekt ( productie 13 bij dagvaarding). [eiser] heeft dit niet weersproken, behoudens zijn stelling dat het eerste overzicht door partijen zou zijn geaccordeerd. [eiser] heeft deze stelling niet nader toegelicht of onderbouwd. De kantonrechter stelt vast dat [eiser] niet heeft weersproken dat hij jaarlijks 36 studiedagen genoot. Nu het als productie 13 verstrekte overzicht uitgaat van 26 studiedagen en het tweede overzicht wel uitgaat van 36 studiedagen, is voldoende aannemelijk dat een afrekening van de arbeidsovereenkomst op het als productie 12 overgelegde overzicht moet worden gebaseerd. Voorts heeft te gelden dat [eiser] niet, althans onvoldoende, heeft weersproken dat hij in februari 2005 twee studiedagen heeft opgenomen. De gevorderde vakantiedagen worden derhalve afgewezen.
4.9. De gevorderde autokosten worden afgewezen, nu [eiser] naar aanleiding van het bij antwoord door HLB gestelde niet meer heeft gereageerd. Waar het de brandstofkosten betreft oordeelt de kantonrechter dat het voldoende aannemelijk is dat de ingeleverde leaseauto afgetankt diende te worden. De kosten daarvan kunnen aan [eiser] worden doorbelast. De gevorderde verzekeringspremie werd gecrediteerd en verwerkt in de eindafrekening. Uit de als productie 12 bij dagvaarding overgelegde opstelling in combinatie met de als productie 9 bij conclusie van antwoord overgelegde nota blijkt voldoende dat deze creditering heeft plaatsgevonden. Hetgeen [eiser] ter onderbouwing van zijn standpunt heeft aangevoerd vormt geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Het gestelde omtrent de gewijzigde leasevergoeding is onvoldoende om een daarop gebaseerde vordering te kunnen dragen, met name nu niet is weersproken dat [eiser] dit punt niet eerder aan de orde heeft gesteld.
4.10. De gevorderde afgifte van privé-bescheiden is niet meer toewijsbaar, nu HLB gemotiveerd heeft aangegeven dat zij niet meer over deze bescheiden kan beschikken. Van HLB kan nu eenmaal niet worden verlangd stukken te produceren die niet meer aanwezig zijn. Bovendien heeft te gelden dat HLB de nodige zorgvuldigheid heeft betracht door de privé-bestanden van [eiser] op CD-ROM beschikbaar te stellen. Wanneer op deze gegevensdrager inderdaad stukken zouden hebben ontbroken had van [eiser] verwacht mogen worden dat hij met enige spoed om de ontbrekende gegevens had gevraagd. HLB heeft betwist dat [eiser] een dergelijk verzoek heeft gedaan en uit niets blijkt dat [eiser] zijn verzoek schriftelijk heeft gedaan nadat hij kennelijk nul op het rekest kreeg na een mondeling verzoek. Ook uit de namens [eiser] verzonden brieven wordt niet van het ontbreken van de gevraagde informatie gerept.
4.11. Nu HLB heeft toegezegd een nieuwe afrekening te produceren wanneer het vonnis in dit geding daartoe aanleiding geeft, ziet de kantonrechter geen reden om HLB op straffe van een dwangsom tot het verstrekken van deze afrekening te veroordelen.
4.12. Ook de door een advocaat in dienstbetrekking of de medewerker van een rechtsbijstandverzekeraar gemaakte kosten kunnen in beginsel worden toegewezen op grond van aanbeveling IV van het rapport Voorwerk II. De gevorderde buitengerechtelijke kosten worden in dit geval echter niet toegewezen, nu het de kantonrechter niet is gebleken dat de gemachtigde van [eiser] andere werkzaamheden heeft verricht dan het schrijven van diverse sommaties. Deze werkzaamheden moeten worden beschouwd als werkzaamheden die zijn bedoeld ter voorbereiding van het rechtsgeding. Deze kosten zijn begrepen in de uit te spreken kostenveroordeling. Zij rechtvaardigen niet een afzonderlijke toewijzing van buitengerechtelijke kosten.
4.13. De gevorderde wettelijke verhoging wordt toegewezen over het toe te wijzen salaris voor de maand januari 2005. Voor deze maand heeft te gelden dat verrekening van de studiekosten in elk geval niet was toegestaan gelet op het bepaalde in artikel 7:632 BW. Voor het salaris van januari 2005 heeft immers te gelden dat dit verschuldigd was voordat de arbeidsovereenkomst eindigde. De in de eerste regel van artikel 7:632 lid 1 BW genoemde uitzondering kan niet gelden voor het salaris van de maand januari 2005. De wettelijke verhoging wordt beperkt tot 25%. De gevorderde wettelijke verhoging voor de maand februari 2005 en de eindafrekening wordt gematigd tot nihil. HLB was immers bij het einde van de arbeidsovereenkomst in beginsel wel tot verrekening bevoegd. Bovendien kan niet worden gezegd dat HLB zonder enige reden tot verrekening van diverse kosten is overgegaan. Gelet op het studiekostenbeding is het voorstelbaar dat HBL meende ook tot verrekening van studiekosten over te mogen gaan. In dit vonnis is daarover anders beslist, maar de kantonrechter ziet, gelet op de voor meerdere uitleg vatbare tekst van het beding, geen aanleiding HLB naast het betalen van de studiekosten ook te belasten met de wettelijke verhoging over dit bedrag.
4.14. De wettelijke rente is toewijsbaar vanaf de tijdstippen waarop de vorderingen van [eiser] opeisbaar waren.
4.15. Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij wordt HLB belast met de kosten van dit geding.
5. DE BEOORDELING IN RECONVENTIE:
5.1. Gelet op de beslissing in conventie wordt de vordering in reconventie afgewezen.
HLB wordt belast met de kosten van het geding in reconventie.
6. DE BESLISSING:
de kantonrechter:
6.1. In conventie:
veroordeelt HLB om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen het achterstallig salaris vanaf 1 januari 2005 tot en met 28 februari 2005, te vermeerderen met de verschuldigde vakantietoeslag, de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ad 25% over het salaris van januari 2005, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente, telkens vanaf de gebruikelijke vervaldatum tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt HLB om aan [eiser] te voldoen een volledige en correcte eindafrekening van het dienstverband, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover, telkens vanaf de gebruikelijke vervaldag tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt HLB in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 280,87 aan verschotten en op € 400,-- aan salaris van zijn gemachtigde;
6.2. In reconventie:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt HLB in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 120,-- aan salaris van zijn gemachtigde;
6.3. In conventie en in reconventie:
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. L.J. van Die en uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.