Parketnummer: 10/691535-05
Datum uitspraak: 27 februari 2007
Tegenspraak
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats] (Turkije),
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres:
[adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd
in de P.I. Zuid West - De Dordtse Poorten te Dordrecht,
raadsman mr. M. van Stratum, advocaat te Den Haag.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2007.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. Van de dagvaarding is een kopie, aangeduid als A1 en A2, als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Ekiz heeft gerequireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder 1 (impliciet primair), 2 (impliciet primair) en 3 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) jaren met aftrek van voorarrest.
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 13 december 2005 te Rotterdam
opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] (geboren op 13 december
2005 via een keizersnede na een zwangerschap van (ongeveer) 37 a 38 weken
van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg,
zes maal, met een mes in de buik van zijn
echtgenote [slachtoffer 2] gestoken, terwijl [slachtoffer 1]
zich op dat moment nog in de buik van die [slachtoffer 2] bevond en daarbij
is geraakt,
tengevolge waarvan [slachtoffer 1] op 14 december 2005 is overleden.
hij op 13 december 2005 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk en met voorbedachten rade,
een persoon genaamd [slachtoffer 2] van het leven te beroven,
met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg
meermalen, met een mes,
- in de buik van die [slachtoffer 2] heeft gestoken terwijl
die [slachtoffer 2] (ongeveer) 37 a 38 weken,
zwanger was en
- in het bovenlichaam en de nek en de armen en het linkerbovenbeen
van die [slachtoffer 2] heeft gestoken,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
hij op 13 december 2005 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan
een persoon genaamd [slachtoffer 3], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen,
met dat opzet meermalen, met een mes in een arm van die
[slachtoffer 3] heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
Namens de verdachte is ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten aangevoerd dat hij – zakelijk weergegeven – niet met voorbedachte rade doch in een opwelling heeft gehandeld en mitsdien dient te worden vrijgesproken van respectievelijk moord en poging tot moord.
Dit verweer wordt verworpen.
Van voorbedachte rade dan wel kalm beraad en rustig overleg is nodig dat komt vast te staan dat de verdachte de tijd had zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft kunnen nadenken en zich daarvan rekenschap heeft kunnen geven.
De verdachte is op een gegeven moment naar de bovenverdieping van zijn woning gegaan en heeft, naar aanleiding van problemen met zijn hoogzwangere echtgenote [slachtoffer 2], een klapmes uit een kist gepakt en kort daarop het besluit genomen om haar daarmee, naar eigen zeggen, “iets aan te doen”. Nadat de verdachte zijn besluit had genomen heeft hij nog voldoende tijd gehad om zich te beraden op het genomen besluit. Immers uit de stukken blijkt dat de verdachte na het genomen besluit met het mes in zijn hand de trap is afgelopen. Beneden aangekomen is hij met het mes langs zijn zij naar de woonkamer, alwaar zich [slachtoffer 2]bevond, gelopen en heeft hij haar vervolgens twee keer in haar buik gestoken. Daarop heeft zijn zus, [slachtoffer 3], die eerder samen met haar dochter op bezoek was gekomen en getuige was van de steekpartij, hem geprobeerd tegen te houden, onder meer door hem bij zijn pols vast te pakken. Daardoor zag [slachtoffer 2]kans de woning uit, de straat op te vluchten. Ook op dat moment had de verdachte tijd om zich te beraden op zijn genomen besluit. Echter, kort daarop is hij [slachtoffer 2]achterna gerend. Nadat hij [slachtoffer 2] op straat had ingehaald heeft hij haar wederom gestoken, waarbij hij haar vele keren in haar buik heeft geraakt, kennelijk met de bedoeling om zodoende ook het ongeboren kind met het mes te raken.
Gelet op het voorgaande heeft de verdachte opzettelijk en met voorbedachte rade het ongeboren kind van het leven beroofd en zijn echtgenote van het leven trachten te beroven.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit is namens de verdachte aangevoerd dat hij zijn zus niet met opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, met een mes heeft gestoken en derhalve van dit feit dient te worden vrijgesproken.
Dit verweer wordt verworpen.
De verdachte heeft, nadat hij door zijn zus [slachtoffer 3] bij de pols werd vastgepakt, teneinde hem ervan te weerhouden de zwangere [slachtoffer 2]nogmaals te steken, met het mes stekende bewegingen in de richting van [slachtoffer 3] gemaakt en haar met dat mes twee keer in haar rechter bovenarm geraakt.
Door aldus te handelen heeft de verdachte zich welbewust blootgesteld aan de aanmerkelijke kans, dat hij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. De verdachte heeft mitsdien gehandeld met het voor poging tot zware mishandeling vereiste opzet in de zin van voorwaardelijk opzet.
De bewezen feiten leveren op:
3.
Poging tot zware mishandeling.
De feiten zijn strafbaar.
De verdachte is strafbaar.
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord op zijn zwangere echtgenote [slachtoffer 2] en aan moord op haar nog ongeboren baby [slachtoffer 1]. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van zijn zus [slachtoffer 3].
Het drama heeft zich deels in de woning van de verdachte en deels voor die woning, op straat, afgespeeld, waarschijnlijk naar aanleiding van een al jaren moeilijk verlopend huwelijk waarvan de problemen gedurende de week voorafgaand aan het delict zich voor verdachte in rap tempo opstapelden. In zijn ogen was [slachtoffer 2] de oorzaak van alle problemen, hetgeen hem op de fatale dag ertoe heeft bewogen haar en haar nog ongeboren kind te zullen vermoorden. Vervolgens heeft de verdachte zich door niets en niemand laten weerhouden om zijn plan ten uitvoer te brengen. Integendeel. Zijn zus [slachtoffer 3], die zich met haar jonge dochter in zijn woning bevond, heeft hij met een mes in de bovenarm gestoken toen zij hem ervan wilde weerhouden nog meer mesteken aan [slachtoffer 2] toe te brengen. Ook het moment dat [slachtoffer 2] in doodsangst het huis uit is gevlucht heeft hem er niet van weerhouden haar te achtervolgen en vervolgens op straat vele keren te steken. Uit de letselbeschrijving blijkt dat de verdachte [slachtoffer 2] onder meer 11 keer in de buik en borststreek heeft gestoken en dat de wonden op de buik lijken gericht tegen de zwangere buik van Fatma. Uit de sectiebevindingen blijkt dat het kind door zes messteken is geraakt, mede als gevolg waarvan het na een dag is komen te overlijden. De gelukkige omstandigheid dat de echtgenote de aanslag heeft overleefd is geenszins aan de verdachte te danken. De verdachte heeft zich dusdoende schuldig gemaakt aan zeer ernstige misdrijven en heeft het kind het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, ontnomen.
Door deze feiten is de rechtsorde ernstig geschokt en is de lichamelijke integriteit van de slachtoffers geschonden. Aan de moeder van het vermoorde kind is onherstelbaar leed toegebracht. Uit de zich in het dossier bevindende medische informatie en uit de slachtofferverklaring blijkt bovendien dat zij als gevolg van de aanslag blijvende grote littekens heeft overgehouden. Voorts leert de algemene ervaring dat slachtoffers van geweldsmisdrijven, naast het fysieke letsel, nog lange tijd de psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Daarnaast heeft deze daad zeer veel maatschappelijke onrust veroorzaakt, daar omstanders deze aanslag van dichtbij hebben zien gebeuren.
Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
De rechtbank heeft acht geslagen op het op naam van de verdachte gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 14 december 2005.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het rapport van het Pieter Baan Centrum, opgemaakt door A.G.S. de Ranitz, psychiater, en H.A. van Kempen, psycholoog, d.d. 16 november 2006.
Uit het rapport blijkt dat de verdachte consequent heeft geweigerd om aan het onderzoek mee te werken, zodat een gedragskundig onderzoek nauwelijks heeft kunnen plaatsvinden. Op grond van de beperkte informatie kunnen de deskundigen niet vaststellen of bij verdachte al dan niet sprake was of nog sprake is van een stoornis. Derhalve zijn de deskundigen van oordeel dat over de mate van toerekeningsvatbaarheid en recidivegevaar geen uitspraken gedaan kunnen worden.
Naast voormeld rapport heeft de rechtbank kennis genomen van het omtrent de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van de Reclassering Nederland d.d. 31 januari 2007.
Bij het opleggen van de duur van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat de gepleegde feiten plaatsvonden onder voor verdachte emotioneel zeer beladen omstandigheden. Het steken van verdachte kan dan ook niet worden gezien als een koele afrekening die een aanzienlijk hogere straf dan thans wordt opgelegd zeker zou hebben gerechtvaardigd. Verdachte lijkt bovendien oprecht in zijn spijtbetuiging.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 2], wonende te [adres], ter zake van feit 1 en 2. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 3863,20 en immateriële schade tot een bedrag van € 17.500,--.
De vordering van de benadeelde partij, is mede gelet op de omstandigheid dat de verdachte nog steeds met de benadeelde partij is getrouwd, niet van zo eenvoudige aard, dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 45, 57, 82a, 289 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 11 (elf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van Boven, voorzitter,
en mrs. Melkert en De Knoop, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Bernard, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 februari 2007.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.