ECLI:NL:RBROT:2007:AZ8564

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
232774 / HA ZA 05-409
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatie- en waarschuwingsplicht van financieel adviseur met betrekking tot beleggingsadvies en risico's

In deze zaak, uitgesproken op 24 januari 2007 door de Rechtbank Rotterdam, staat de informatie- en waarschuwingsplicht van de financieel adviseur centraal. De eiser, aangeduid als [eiser], heeft een vordering ingesteld tegen Wagner & Partners B.V., een financiële dienstverlener, wegens vermeende tekortkomingen in de advisering over beleggingsproducten. De eiser heeft in 2001 zijn ontslagvergoeding belegd met als doel aanvulling op zijn inkomen en pensioen. Hij heeft onder andere aandelen in Holland SelectieFonds verkocht en een opname gedaan uit het Vastgoedmixfonds, tegen het advies van Wagner & Partners in.

De rechtbank heeft vastgesteld dat Wagner & Partners als cliëntenremisier heeft gefunctioneerd en dat zij niet beroepsmatig specifieke beleggingsproducten mocht adviseren. De eiser heeft gesteld dat hij niet adequaat is voorgelicht over de risico's van de Box+-belegging, een risicovol product dat niet paste bij zijn pensioendoelstelling. De rechtbank concludeert dat Wagner & Partners tekort is geschoten in haar advisering, vooral met betrekking tot de geschiktheid van de Box+-belegging voor de financiële situatie van de eiser.

Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de eiser om Wagner & Partners te veroordelen tot betaling van schadevergoeding en buitengerechtelijke incassokosten beoordeeld. De rechtbank heeft bepaald dat de eiser bewijs moet leveren van zijn stellingen, waaronder dat hij niet is voorgelicht over de risico's van de Box+-belegging en dat hij expliciet om financieel advies heeft gevraagd voor de aankoop van een tweede huis in Frankrijk. De zaak is verder geprocedeerd met de mogelijkheid voor beide partijen om getuigen te horen en bewijs te leveren.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 232774 / HA ZA 05-409
Uitspraak: 24 januari 2007
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. O.E. Meijer,
- tegen -
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WAGNER & PARTNERS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
procureur mr. J. Kneppelhout.
Partijen worden hierna aangeduid als "[eiser]" respectievelijk "Wagner & Partners".
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft partijen gehoord en heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 25 januari 2005 en de door [eiser] overgelegde producties;
- conclusie van antwoord, met producties;
- conclusie van repliek;
- conclusie van dupliek, met producties;
- de bij gelegenheid van de pleidooien overgelegde pleitnotities;
- de stukken van de ten verzoeke van [eiser] en ten laste van Wagner & Partners
onder ABN Amro Bank N.V., Postbank N.V. en ING Bank N.V. gelegde conservatoire beslagen.
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1
[Eiser] heeft bij beëindiging van zijn dienstverband als directeur van Achmea Zorg eind 2000 een vergoeding van NLG 850.000,- bruto ontvangen. Vervolgens is [eiser] directeur bij Pensioendesk Nederland B.V. (hierna: “Pensioendesk”) geworden, waar hij minder ging verdienen dan in zijn laatste functie bij Achmea Zorg.
2.2
Wagner & Partners is een financiële dienstverlener. Zij is cliëntenremisier.
2.3
In overleg met Wagner & Partners heeft [eiser] zijn ontslagvergoeding onmiddellijk afgerekend met de fiscus, zodat een nettobedrag van NLG 467.500,- overbleef. Tussen partijen is besproken dat [eiser], die toen 51 jaar oud was, op zijn 60e / 61e jaar wilde stoppen met werken. Voorts is besproken dat [eiser] zijn vermogen wilde gebruiken als aanvulling op zijn salaris bij Pensioendesk tot het niveau van zijn salaris bij Achmea Zorg, alsmede als inkomensvoorziening wanneer hij zou stoppen met werken op zijn 60e.
2.4
Vervolgens is besloten de koopsom van NLG 467.500,- als volgt te beleggen (productie 1 bij dagvaarding):
- Vastgoedmixfonds (NLG 107.500,-), voor de opnames gedurende de eerste vijf jaar;
- Holland SelectieFonds (NLG 100.000,-), voor de op opnames gedurende jaar zes tot en met tien;
- Reultante Fonds (NLG 100.000,-), voor de opnames na tien jaar;
- Box +-belegging (NLG 100.000,-), een aandelenleaseconstructie.
Aldus is geschied begin 2001.
2.5
In december 2001 heeft [eiser] advies aan Wagner & Partners gevraagd in verband met een voorgenomen aankoop van een tweede huis in Frankrijk. Tussen partijen is hieromtrent enkele malen contact geweest.
In mei 2002 heeft [eiser] ter financiering van deze woning zijn aandelen in Holland SelectieFonds verkocht en een opname gedaan uit het Vastgoedmixfonds. Deze verkoop en opname hebben plaatsgevonden tegen het advies van Wagner & Partners in.
2.6
Bij brief d.d. 25 november 2002 heeft [eiser] jegens Wagner & Partners geklaagd over de advisering van Wagner & Partners betreffende de aankoop van de woning in Frankrijk en meer in het algemeen over de houding van Wagner & Partners.
Wagner & Partners heeft hierop gereageerd bij brief d.d. 16 december 2002, en op 21 januari 2003 heeft tussen partijen een bespreking plaatsgevonden. Vervolgens is er nog enige correspondentie gevoerd tussen partijen, welke op 5 mei 2003 door een brief zijdens [eiser] is afgesloten.
2.7
Bij brief d.d. 12 augustus 2004 heeft [eiser] geklaagd over de wijze van afwikkeling van zijn klacht en heeft hij een schikkingsvoorstel gedaan. Wagner & Partners heeft hierop gereageerd bij brief d.d. 30 augustus 2004. Vervolgens heeft [eiser] onderhavige procedure geëntameerd.
3. De vordering
De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Wagner & Partners te veroordelen:
- tot betaling van € 147.721,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2005;
- tot betaling van € 100.000,-, dan wel een bedrag in goede justitie vast te stellen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2005;
- in de buitengerechtelijke incassokosten;
- in de kosten van het geding.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiser] aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1
Wagner & Partners heeft in strijd met de Wet toezicht effectenverkeer (de rechtbank gaat ervan uit dat wordt bedoeld de Wet toezicht effectenverkeer 1995: “Wte 1995”) gehandeld door zonder vergunning beleggingsadviezen te verstrekken. Ook heeft zij in strijd met de Wte 1995 gehandeld doordat zij in haar dienstverlening naar [eiser] ernstig is tekortgeschoten in het naleven van het Besluit Wte (de rechtbank gaat ervan uit dat wordt bedoeld het Besluit toezicht effectenverkeer 1995: “Bte 1995”) en de Nadere Regeling Gedragstoezicht Effectenverkeer 2002 (“NR 2002”).
3.2
Wagner & Partners is inhoudelijk ernstig tekort geschoten in haar advisering. [eiser] heeft op advies van Wagner & Partners risicovolle beleggingen gekozen waardoor zijn financiële planning voor de toekomst ernstig is aangetast, voor welke schade die hij daardoor heeft geleden Wagner & Partners aansprakelijk is.
3.3
Wagner & Partners is tekort geschoten in de advisering over het sluiten van een hypothecaire geldlening voor zijn tweede huis in Frankrijk, waardoor [eiser] schade heeft geleden.
3.4
Wagner & Partners heeft de vordering van [eiser] gemotiveerd betwist en geconcludeerd tot afwijzing daarvan.
4 De beoordeling
4.1 Handelen in strijd met Wte 1995 / NR
4.1.1
[Eiser] heeft gesteld dat Wagner & Partners in strijd met de Wte 1995 heeft gehandeld door zonder vergunning beleggingsadviezen te verstrekken. Voorts zijn het Bte 1995 en de NR 2002 op Wagner & Partners van toepassing en heeft zij in strijd hiermee gehandeld.
Wagner & Partners heeft gemotiveerd betwist dat zij de Wte 1995, Bte 1995 en NR 2002 heeft overtreden.
4.1.2
Met betrekking tot overtreding van het Bte 1995 en de NR 2002 heeft Wagner & Partners zich beroepen op artikel 43 lid 6 NR 2002 en artikel 12 lid 2 Vrijstellingsregeling Wte 1995 jo. artikel 26 Bte 1995. Wagner & Partners heeft hierbij aangegeven dat op grond hiervan de NR 2002 en Bte 1995 niet (geheel) op haar van toepassing is, hetgeen [eiser] heeft erkend. [eiser] heeft niet gesteld welke specifieke onderdelen van het Bte 1995 en de NR 2002 Wagner & Partners heeft overtreden, maar de strekking van haar stelling is -kort gezegd- dat Wagner & Partners niet heeft gehandeld op de wijze zoals een redelijk handelend, redelijk bekwaam adviseur zich dient op te stellen. De rechtbank zal hier nader op ingaan onder 4.2.
4.1.3
[eiser] heeft gesteld dat Wagner & Partners advies heeft gegeven over specifieke beleggingsproducten, zoals ook blijkt uit productie 1 bij dagvaarding. Wagner & Partners mag als cliëntenremisier niet beroeps- of bedrijfsmatig adviseren c.q. aanprijzen om bijvoorbeeld een specifiek aandeel, een specifiek beleggingsfonds of een bepaalde obligatie of een specifiek aandelenleaseproduct te kopen.
Wagner & Partners heeft erkend dat zij een cliëntenremisier is, maar heeft betwist dat zij advies heeft gegeven over specifieke beleggingsproducten. Zij heeft aangegeven dat zij [eiser] alternatieven heeft voorgesteld en [eiser] een keuze heeft gelaten in welke producten hij wilde beleggen. De heer R. Schweitzer, werkzaam bij Wagner & Partners, heeft verklaard: “Onjuist is dat ik hem toen meteen een ingevuld financieel plan heb gepresenteerd. Dat doen wij nooit. Eerst komt er een aantal mogelijkheden, dan een algemeen plan en daarna pas gaat de cliënt kiezen voor de specifieke beleggingen aan de hand van de gepresenteerde mogelijkheden. Ik heb hem ook geen specifieke beleggingen geadviseerd, dat mogen wij niet als cliëntenremisier”.
Uit hetgeen tot op heden in de procedure naar voren is gebracht, is de rechtbank evenwel niet gebleken dat Wagner & Partners verschillende soorten producten of participaties in beleggingsinstellingen heeft gepresenteerd aan [eiser]. De enige presentatie van producten die in de procedure naar voren is gekomen, is het overzicht van productie 1 bij dagvaarding.
4.1.4
Het antwoord op de vraag of Wagner & Partners heeft gehandeld in strijd met de Wte 1995 omdat zij slechts specifieke beleggingen heeft geadviseerd, kan in het midden blijven nu [eiser] hieraan geen rechtsgevolg verbindt. Op grond van artikel 6:98 BW komt voor vergoeding slechts in aanmerking schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem als gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend. De rechtbank begrijpt uit de stellingen van [eiser] dat de door hem gestelde schade is opgetreden doordat Wagner & Partners tekort is geschoten in haar advisering, en niet uit het enkele feit dat de Wte 1995 is overtreden. De gestelde overtreding van de Wte 1995 heeft derhalve geen zelfstandige betekenis naast hetgeen hierna zal worden overwogen.
4.2 Tekort schieten advisering betreffende de belegging
4.2.1 De voorgestelde beleggingsmix is onsamenhangend, zeer risicovol en past niet bij de doelstellingen van [eiser] en zijn risicoprofiel
4.2.1.1
Het feit dat niet de gehele Bte 1995 en NR 2002 gelden voor Wagner & Partners laat onverlet dat Wagner & Partners in het kader van haar advisering zorgvuldig dient te handelen zoals een redelijk handelend en redelijk bekwaam adviseur dient te handelen. [eiser] heeft gesteld dat Wagner & Partners niet de nodige zorgvuldigheid heeft betracht in haar advisering waardoor zij ernstig is tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst met [eiser], subsidiair heeft Wagner & Partners hierdoor onrechtmatig gehandeld jegens [eiser].
4.2.1.2
Het is een feit van algemene bekendheid dat aandelen in waarde kunnen fluctueren. Het enkele feit dat de beleggingen van [eiser] in waarde zijn verminderd, kan niet aan Wagner & Partners worden toegerekend wanneer dit is te wijten aan de ontwikkelingen op de beurs. Het feit dat de waarde van een belegging fluctueert is immers een risico dat inherent is aan beleggen. Wagner & Partners kan slechts aansprakelijk zijn voor de door [eiser] gestelde geleden schade wanneer komt vast te staan dat Wagner & Partners in strijd met de op haar rustende zorgplicht heeft gehandeld.
4.2.1.3
In de door [eiser] overgelegde second opinion (productie 6 bij dagvaarding) is gesteld dat de beleggingsmix niet congruent was, waarbij is aangegeven dat risicomijdende producten werden gecombineerd met een extreem risicovol product (de Box+-belegging). [eiser] heeft gesteld dat het in zijn geval van belang was om, gezien zijn pensioendoelstelling, in weinig risicovolle producten te beleggen. Naar hij vervolgens stelt behoort een risicovol product als de Box+-belegging daar niet toe.
De rechtbank gaat ervan uit dat met pensioenvoorziening de wijze van uitkering genoemd onder 2.3 wordt bedoeld, waarbij dus ook uitkeringen aan [eiser] werden voldaan terwijl hij nog werkte.
Noch in de second opinion, noch elders worden gemotiveerde bezwaren aangevoerd tegen de advisering betreffende de andere drie beleggingsproducten. Het moet er derhalve voor worden gehouden dat [eiser] Wagner & Partners niet verwijt dat zij tekort is geschoten in de advisering betreffende deze drie andere beleggingsproducten. Voor zover de vordering van [eiser] betrekking heeft op deze drie andere beleggingsproducten, zal de vordering van [eiser] worden afgewezen.
4.2.1.4
[Eiser] heeft gesteld dat de Box+-belegging een risicovolle belegging is, zeker gezien zijn pensioendoelstelling en dat Wagner & Partners verzuimd heeft hem te wijzen op de risico’s van deze belegging.
Wagner & Partners heeft daar tegenin gebracht dat zij wel degelijk [eiser] heeft gewezen op de risico’s verbonden aan de Box+-beleggingen en dat voor [eiser] de Box+-belegging een “toetje na de maaltijd” was.
4.2.1.5
Tussen partijen is niet in geschil dat de Box+-belegging een aandelenleaseproduct is en dat het een risicovol product is.
De rechtbank concludeert uit hetgeen [eiser] naar voren heeft gebracht, hetgeen niet (voldoende) door Wagner & Partners is betwist, dat de Box+-belegging in beginsel niet geschikt is voor een portefeuille met een pensioendoelstelling, zodat door een zodanig product te adviseren Wagner & Partners in beginsel tekort is geschoten in de nakoming van haar overeenkomst met [eiser].
4.2.1.6
Echter, Wagner & Partners heeft verklaard dat zij [eiser], voordat hij voor de Box+-belegging heeft gekozen, uitdrukkelijk heeft voorgelicht over de Box+-belegging en gewezen heeft op de risico’s verbonden aan de Box+-belegging. Tussen partijen is in geschil of dit is gebeurd.
Waar [eiser] zich beroept op de rechtsgevolgen verbonden aan (de afwezigheid van) het wijzen op risico’s door Wagner & Partners, rust op [eiser] de bewijslast van zijn stelling dat Wagner & Partners hem bij het aangaan van de belegging niet heeft voorgelicht over en gewaarschuwd voor de risico’s verbonden aan de Box+-belegging. [eiser] zal het bewijs hiervan opgedragen krijgen. De rechtbank merkt hierbij op dat het niet noodzakelijk is dat de voorlichting over en waarschuwing voor de risico’s verbonden aan de Box+-belegging schriftelijk geschieden.
4.2.1.7
Wagner & Partners heeft voorts aangegeven dat de Box+-belegging zou passen in de beleggingsmix en de daaraan ten grondslag liggende pensioendoelstelling van [eiser]. De berekening, zoals genoemd onder 45 bij conclusie van antwoord en daarbij overgelegde productie 2 acht de rechtbank vooralsnog onvoldoende inzicht geven op dit punt. Voorts komt hetgeen onder 45 bij conclusie van antwoord wordt verklaard omtrent de risico’s verbonden aan de Box+-belegging niet overeen met hetgeen hieromtrent is verklaard onder 38 bij conclusie van dupliek. Bij conclusie van antwoord wordt kennelijk uitgegaan van een verkoop van de Box+-belegging na vijf jaar, terwijl bij conclusie van dupliek wordt uitgegaan van een verlengde looptijd van tien jaar.
Wagner & Partners zal bij conclusie na enquête in de gelegenheid worden gesteld dit punt nader te onderbouwen, waarna [eiser] in de gelegenheid zal worden gesteld hierop te reageren.
4.2.1.8
In het geval komt vast te staan dat Wagner & Partners tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst tussen partijen, zal de omvang van de schade dienen te worden vastgesteld. Hierbij dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de door Wagner & Partners gestelde eigen schuld zijdens [eiser], zijn kennis en ervaring (zie hiervoor onder 4.2.4), de wijze waarop tussen partijen is gecommuniceerd over de klachten van [eiser] en het tijdsverloop daarvan, alsmede over de mogelijk door Aegon aangeboden “Duisenberg-regeling”. Partijen zullen bij conclusie na enquête in de gelegenheid worden gesteld zich hierover nader uit te laten.
4.2.2 Belangenverstrengeling Wagner & Partners
[Eiser] heeft gesteld dat in de beleggingsportefeuille van [eiser] drie producten zitten die ofwel mede door Wagner & Partners zelf zijn ontwikkeld, dan wel waarbij op aandeelhoudersniveau enige relatie bestond tussen de fondsen en Wagner & Partners. Wagner & Partners heeft betwist dat er sprake is geweest van belangenverstrengeling. Tijdens het pleidooi is zijdens Wagner & Partners erkend dat de Box+-belegging speciaal voor Wagner & Partners is ontwikkeld. [eiser] heeft aan de gestelde belangenverstrengeling evenwel geen rechtsgevolgen verbonden, zodat de rechtbank aan deze stelling voorbijgaat.
4.2.3 Rekenmethodiek Wagner & Partners is onjuist en misleidend
[Eiser] heeft gesteld dat Wagner & Partners een onjuiste en misleidende rekenmethodiek heeft gebruikt die niet overeenstemt met de voorwaarden behorende bij de Box+-belegging waar het betreft de rente-berekeningen. Wagner & Partners heeft dit betwist. [eiser] heeft aan deze gestelde onjuiste rekenmethodiek geen rechtsgevolgen verbonden, zodat de rechtbank aan deze stelling voorbijgaat.
4.2.4 [Eiser] geen ervaren belegger, geen zorgvuldige advisering door Wagner & Partners
4.2.4.1
[Eiser] heeft gesteld dat hij geen noemenswaardige ervaring had met het aangaan van beleggingen en geen kennis had van de inhoud van de verschillende beleggingsproducten. Wagner & Partners had hem duidelijker op de risico’s dienen te wijzen.
4.2.4.2
Als hiervoor overwogen, heeft het verwijt van [eiser] omtrent de advisering uitsluitend betrekking op de Box+-belegging. [Eiser] was bij zijn vertrek bij Achmea Zorg aldaar werkzaam als directeur. Vervolgens is hij directeur geworden van Pensioendesk. [eiser] had op het moment dat hij met Wagner & Partners sprak over zijn beleggingsportefeuille (najaar 2000, voorjaar 2001) enige, beperkte ervaring met beleggen (hij had een relatief klein bedrag (ongeveer € 3.000,-) belegd in aandelenleaseconstructies). Gezien de aard van zijn functies evenwel, kan van [eiser] een meer dan gemiddelde kennis van zaken op financieel gebied worden verwacht. [eiser] wist dat hij met de beleggingen een risico liep, althans hij had zich dit dienen te realiseren.
4.2.5 Beroep op dwaling
[Eiser] heeft voorts gesteld dat de overeenkomst met Wagner & Partners onder invloed van dwaling tot stand is gekomen en dat deze overeenkomst bij een juiste voorstelling van zaken niet op dezelfde wijze tot tand zijn gekomen. Nu [eiser] blijkens het petitum van de dagvaarding het rechtsgevolg vernietiging niet aan de gestelde dwaling verbindt, zal de rechtbank aan deze stelling voorbijgaan.
4.3 Hypotheek tweede huis in Frankrijk
4.3.1
[Eiser] heeft gesteld dat Wagner & Partners ernstig tekort is geschoten in haar advisering betreffende het sluiten van een hypothecaire geldlening voor zijn tweede huis in Frankrijk. [eiser] heeft zonder financieringsvoorbehoud een tweede huis in Frankrijk gekocht nadat Wagner & Partners, aldus [eiser], hem had geadviseerd dat hij hiervoor een tweede hypothecaire geldlening zou kunnen afsluiten met als onderpand zijn eerste woning in Nederland. Naderhand bleek dat Centraal Beheer, de oude werkgever van [eiser] waar [eiser] een hypothecaire geldlening had voor zijn eerste huis, slechts bereid was een deel van het tweede huis in Frankrijk te financieren. Om een tweede hypotheek te kunnen krijgen teneinde het tweede huis in Frankrijk te financieren, diende elders de eerste hypotheek te worden overgesloten, hetgeen hoge kosten met zich mee zou brengen. [eiser] heeft dit niet gedaan, maar heeft een deel van zijn beleggingsportefeuille, met verlies, te gelde gemaakt.
4.3.2
Wagner & Partners heeft deze stelling van [eiser] betwist en heeft aangegeven, kort gezegd, dat [eiser] niet heeft gevraagd om een offerte voor een lening dienaangaande of om op een of andere wijze een financiering rond te maken.
4.3.3
In het geval zou komen vast te staan dat Wagner & Partners aan [eiser] heeft geadviseerd om het tweede huis en Frankrijk te kopen en daarbij heeft aangegeven dat de financiering geen probleem zou zijn, terwijl haar dienaangaande om een offerte of anderszins om gericht advies is gevraagd nadat [eiser] Wagner & Partners van alle bijzonderheden op de hoogte had gesteld, is Wagner & Partners tekort geschoten in haar advisering en aansprakelijk voor schade die hieruit voortvloeit.
4.3.4
[Eiser] heeft in de procedure aangegeven wat er tussen hem en Wagner & Partners zou zijn voorgevallen in de aanloop van de aankoop van het tweede huis in Frankrijk. Uit de verschillende overgelegde stukken blijkt niet helder en eenduidig wat tussen partijen met betrekking tot de koop van het tweede huis is besproken en afgesproken. Wagner & Partners betwist bovendien hetgeen [eiser] hieromtrent heeft gesteld. Van belang is of [eiser] aan Wagner & Partners expliciet om een offerte heeft gevraagd of anderszins om financieel advies ter zake van de aankoop van het tweede huis in Frankrijk heeft gevraagd, waarbij [eiser] Wagner & Partners van alle voor dit advies / deze offerte relevante informatie heeft voorzien. [eiser] zal worden toegelaten tot het bewijs van zijn stelling.
4.3.5
In het geval [eiser] in het hem opgedragen bewijs slaagt, zal de omvang van de schade dienen te worden vastgesteld. Hierbij dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, zoals in ieder geval het feit dat in de koopovereenkomst geen financieringsvoorbehoud is gemaakt, de huurinkomsten uit het tweede huis in Frankrijk die [eiser] ontvangt, het feit dat Wagner & Partners aan [eiser] heeft geadviseerd om niet zijn portefeuille te gelde te maken en de wijze waarop tussen partijen is gecommuniceerd over de klachten van [eiser] en het tijdsverloop. Partijen zullen bij conclusie na enquête in de gelegenheid worden gesteld zich hierover nader uit te laten.
4.4 Buitengerechtelijke incassokosten
[Eiser] vordert van Wagner & Partners buitengerechtelijke incassokosten. Deze kosten heeft [eiser] niet nader onderbouwd. Wagner & Partners heeft betwist dat deze kosten zijn gemaakt. [eiser] heeft onvoldoende concrete en specifieke feiten en omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot de conclusie zouden kunnen leiden dat hij (buitengerechtelijke incasso)kosten anders dan strekkend ter voorbereiding van gedingstukken en ter instructie van de zaak heeft gemaakt, zodat de rechtbank aan dit onderdeel van de vordering voorbij zal gaan.
4.5 Voorts
[Eiser] zal eerst worden toegelaten tot het bewijs dat aan hem is opgedragen. In contra-enquête zal Wagner & Partners tegelijkertijd worden toegelaten tot het (tegen)bewijs dat aan haar is opgedragen, waarna [eiser] de gelegenheid zal worden gegeven daar desgewenst in contra-enquête op te reageren.
5 De beslissing
De rechtbank,
alvorens verder te beslissen,
draagt [eiser] op het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid:
- dat Wagner & Partners [eiser] bij het aangaan van de belegging niet heeft voorgelicht over en gewaarschuwd voor de risico’s verbonden aan de Box+-belegging;
- dat [eiser] aan Wagner & Partners expliciet om een offerte heeft gevraagd of anderszins om financieel advies ter zake van de aankoop van het tweede huis in Frankrijk heeft gevraagd, waarbij [eiser] Wagner & Partners van alle voor dit advies / deze offerte relevante informatie heeft voorzien;
bepaalt dat indien partijen dit bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gebouw van deze rechtbank voor de rechter mr. J.C.A.T. Frima;
bepaalt dat de procureurs van partijen binnen twee weken na vonnisdatum opgave moet doen van de voor te brengen getuigen en de verhinderdata van de betrokkenen aan hun zijde in de maanden april, mei en juni 2007, waarna dag en uur van de verhoren zullen worden bepaald;
bepaalt dat het aan de hand van de opgaven vastgestelde tijdstip, behoudens dringende redenen, niet zal worden gewijzigd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima.
Uitgesproken in het openbaar.
1659/1694