ECLI:NL:RBROT:2006:BW4217

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
256370 F2 RK 06-448 en 256369 F2 RK 06-447
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. de Pauw Gerlings-Döhrn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijdering van het adelijk predicaat uit de geboortenakten van de burgerlijke stand

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 september 2006 uitspraak gedaan over de verwijdering van een adelijk predicaat uit de geboortenakten van de burgerlijke stand. De rechtbank behandelde twee zaken, genummerd 256370 F2 RK 06-448 en 256369 F2 RK 06-447, waarbij de belanghebbende niet verschenen was. De rechtbank oordeelde dat het predikaat ten onrechte was opgenomen in de geboorteakte van de belanghebbende, aangezien deze niet ingeschreven stond in het Filiatieregister van de Nederlandse Adel. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de belanghebbende tot de adellijke tak van de [Familienaam] behoorde, noch dat er andere voorouders waren die tot de adelstand behoorden voor het besluit van de Soevereine Vorst in 1814. De rechtbank verwierp ook het verweer dat het foutief vermelde predikaat door tijdsverloop adeldom zou creëren, aangezien de wet de wijze van verkrijging van adeldom limitatief opsomt. De rechtbank gelastte de verbetering van de geboorteakte, zodat het predikaat werd verwijderd, en wees andere verzoeken af. De beschikking werd gegeven door mr. M. de Pauw Gerlings-Döhrn, rechter, in bijzijn van griffier Faaij, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK ROITERDAM
vijfde kamer voor burgerlijke zaken
Datum uitspraak: 22 september 2006
Zaaknummer : 256370
Rekestnummer : F2 RK 06-448
OvJ kenmerk: AK 2005/643
Beschikking in de zaak van:
de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam,
en
[belanghebbende]
hierna aan te duiden als: de belanghebbende,
wonende te [adres en plaats],
niet verschenen.
Het verdere verloop van de procedure
Bij beschikking van 19 mei 2006 heeft de rechtbank de behandeling van de zaak aangehouden.
Ter griffie is binnengekomen een brief, gedateerd 18 juli 2006, van de Hoge Raad van Adel te 's-Gravenhage.
Van de officier van justitie is een brief met bijlagen ingekomen, gedateerd 10 juli 2006.
De verdere beoordeling
De rechtbank verwijst naar en neemt over hetgeen is overwogen in de beschikking van 19 mei 2006.
Vooropgesteld dient te worden dat in het onderhavige geval geen sprake is van het opgenomen zijn van het predikaat "[adellijke titel]" in het Filiatieregister. Aan de orde is alleen de vraag of het predikaat "[adellijke titel]" ten onrechte is opgenomen in de betreffende geboorteakte.
Op grond van de bij het verzoekschrift overgelegde bewijsstukken is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat de belanghebbende niet ingeschreven staat of heeft gestaan in het Filiatieregister van de Nederlandse Adel, dat ter secretarie van de Hoge Raad van Adel wordt bijgehouden.
Voorts is niet gebleken of aannemelijk geworden dat de belanghebbende behoort tot de leden van de tak van de [Familienaam], welke het nageslacht zijn van [persoon 1], die met zijn nageslacht bij besluit van de Soevereine Vorst van 28 augustus 1814, nr. 14, in de Nederlandse adel werd opgenomen.
Evenmin is gebleken of aannemelijk geworden dat één of meerdere andere voorouders van de belanghebbende reeds tot de adelstand behoorden voorafgaande aan genoemd besluit van de Soevereine Vorst.
Tenslotte is niet gesteld of gebleken dat aan de belanghebbende op enige andere wijze het hiervoor aangeduide predikaat werd verleend.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat in de geboorteakte van de belanghebbende ten onrechte het predikaat "[adellijke titel]" is opgenomen.
De rechtbank heeft in deze zaak betrokken het in aanverwante zaken gevoerde verweer, inhoudende dat het predikaat [adellijke titel] dan wel [adellijke titel 2] reeds (meer dan) vier generaties in de hier ter discussie staande tak van de [Familienaam] wordt gevoerd. Onder die omstandigheden is het niet meer mogelijk of niet meer toegestaan het predikaat aan de belanghebbende (en de overige leden van die familietak) te ontnemen.
Dit verweer faalt alleen al op de grond dat het uit gaat van de gedachte dat foutieve vermelding van het predikaat in de geboorteakte en het daarop volgende tijdsverloop adeldom zou creëren, hetgeen niet het geval is. De wijze van verkrijging van adeldom zijn in de wet limitatief opgesomd en de hier geschetste wijze behoort daar niet toe.
Het mede in deze zaak betrokken verzoek te bepalen dat het predikaat thans niet meer aan de belanghebbende en/of zijn voorouders kan worden ontnomen, wordt afgewezen. Ook dit verzoek gaat uit van de zoëvenvermelde, foutieve gedachtengang. Daarenboven zou toewijzing van het verzoek ertoe leiden dat de rechter een adelijk predikaat verleent dan wel een foutief verleend predikaat bekrachtigt. De wet laat daartoe geen ruimte; het verlenen van adeldom is voorbehouden aan de Kroon.
Op grond van het vorenstaande moet het verzoek tot rectificatie van de geboorteakte worden toegewezen, met afwijzing van hetgeen meer of anders is verzocht.
De beslissing
Gelast de verbetering van de akte nummer 268 van het register van geboorten van het jaar 1959 van de gemeente Rotterdam in die zin, dat in die akte het predikaat "[adellijke titel]" wordt verwijderd.
Gelast de griffier een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Rotterdam op voet van het bepaalde in artikel 1:24, lid 2, van het Burgerlijk Wetboek.
Wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr De Pauw Gerlings-Döhrn, rechter, in bijzijn van Faaij, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift door tussenkomst van een procureur ter griffie van het Gerechtshof te Den Haag.
Door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking;
door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.
RECHTBANK ROTTERDAM
vijfde kamer voor burgerlijke zaken
Datum uitspraak: 22 september 2006
Zaaknummer : 256369
Rekestnummer : F2 RK 06-447
OvJ kenmerk: AK 2005/643
Beschikking in de zaak van:
de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam,
en
[belanghebbende],
hierna aan te duiden als: de belanghebbende,
wonende te [adres + plaats 2],
niet verschenen.
Het verdere verloop van de procedure
Bij beschikking van 19 mei 2006 heeft de rechtbank de behandeling van de zaak aangehouden.
Ter griffie is binnengekomen een brief, gedateerd 18 juli 2006, van de Hoge Raad van Adel te 's-Gravenhage.
Van de officier van justitie is een brief met bijlagen ingekomen, gedateerd 10 juli 2006.
De verdere beoordeling
De rechtbank verwijst naar en neemt over hetgeen is overwogen in de beschikking van 19 mei 2006.
Vooropgesteld dient te worden dat in het onderhavige geval geen sprake is van het opgenomen zijn van het predikaat "[adellijke titel]" in het Filiatieregister. Aan de orde is alleen de vraag of het predikaat "[adellijke titel]" ten onrechte is opgenomen in de betreffende geboorteakte.
Op grond van de bij het verzoekschrift overgelegde bewijsstukken is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat de belanghebbende niet ingeschreven staat of heeft gestaan in het Filiatieregister van de Nederlandse Adel, dat ter secretarie van de Hoge Raad van Adel wordt bijgehouden.
Voorts is niet gebleken of aannemelijk geworden dat de belanghebbende behoort tot de leden van de tak van de [Familienaam], welke het nageslacht zijn van [persoon 1], die met zijn nageslacht bij besluit van de Soevereine Vorst van 28 augustus 1814, nr. 14, in de Nederlandse adel werd opgenomen.
Evenmin is gebleken of aannemelijk geworden dat één of meerdere andere voorouders van de belanghebbende reeds tot de adelstand behoorden voorafgaande aan genoemd besluit van de Soevereine Vorst.
Tenslotte is niet gesteld of gebleken dat aan de belanghebbende op enige andere wijze het hiervoor aangeduide predikaat werd verleend.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat in de geboorteakte van de belanghebbende ten onrechte het predikaat "[adellijke titel]" is opgenomen.
De rechtbank heeft in deze zaak betrokken het in aanverwante zaken gevoerde verweer, inhoudende dat het predikaat [adellijke titel] dan wel [adellijke titel 2] reeds (meer dan) vier generaties in de hier ter discussie staande tak van de [Familienaam] wordt gevoerd. Onder die omstandigheden is het niet meer mogelijk of niet meer toegestaan het predikaat aan de belanghebbende (en de overige leden van die familietak) te ontnemen.
Dit verweer faalt alleen al op de grond dat het uit gaat van de gedachte dat foutieve vermelding van het predikaat in de geboorteakte en het daarop volgende tijdsverloop adeldom zou creëren, hetgeen niet het geval is. De wijze van verkrijging van adeldom zijn in de wet limitatief opgesomd en de hier geschetste wijze behoort daar niet toe.
Het mede in deze zaak betrokken verzoek te bepalen dat het predikaat thans niet meer aan de belanghebbende en/of zijn voorouders kan worden ontnomen, wordt afgewezen. Ook dit verzoek gaat uit van de zoëvenvermelde, foutieve gedachtengang. Daarenboven zou toewijzing van het verzoek ertoe leiden dat de rechter een adelijk predikaat verleent dan wel een foutief verleend predikaat bekrachtigt. De wet laat daartoe geen ruimte; het verlenen van adeldom is voorbehouden aan de Kroon.
Op grond van het vorenstaande moet het verzoek tot rectificatie van de geboorteakte worden toegewezen, met afwijzing van hetgeen meer of anders is verzocht.
De beslissing
Gelast de verbetering van de akte nummer 798 van het register van geboorten van het jaar 1932 van de gemeente Rotterdam in die zin, dat in die akte het predikaat "[adellijke titel]" wordt verwijderd.
Gelast de griffier een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Rotterdam op voet van het bepaalde in artikel 1:24, lid 2, van het Burgerlijk Wetboek.
Wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr De Pauw Gerlings-Döhm, rechter, in bijzijn van Faaij, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift door tussenkomst van een procureur ter griffie van het Gerechtshof te Den Haag.
Door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking;
door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de
beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.