ECLI:NL:RBROT:2006:AZ7259

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/5361
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Collectieve actie brandweer Rotterdam en salarisinhouding

In deze zaak gaat het om een collectieve actie van brandweermensen in Rotterdam die van 27 tot en met 29 oktober 2004 volgens een zondagsrooster hebben gewerkt. De gemeente Rotterdam heeft een korting van vier uur op het salaris toegepast voor degenen die zich niet als werkwillige hebben geregistreerd. De rechtmatigheid van deze collectieve actie is niet ter discussie gesteld, maar de vraag is of de korting op het salaris een wettelijke basis heeft en of deze op een zorgvuldige manier is toegepast. De rechtbank oordeelt dat artikel 22, tweede lid, van het Ambtenarenreglement van de gemeente Rotterdam voldoende grondslag biedt voor de korting. De rechtbank stelt dat onder een staking ook een collectieve actie kan worden begrepen en dat de gemeente Rotterdam recht had om een collectieve korting toe te passen. De rechtbank verwerpt het beroep van de eiser, die stelt dat de korting in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en dat er een individuele beoordeling had moeten plaatsvinden. De rechtbank concludeert dat de gemeente zorgvuldig heeft gehandeld door de actievoerders vooraf te informeren en hen de mogelijkheid te bieden zich als werkwillige te registreren. De rechtbank wijst erop dat de collectieve actie niet heeft geleid tot een ontwrichting van de kerntaken van de brandweer, maar dat de actievoerders zich bewust waren van de risico's van deelname aan de actie. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de gemeente om de korting op het salaris toe te passen.

Uitspraak

RECHTBANK TE ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: AW 05/5361
Uitspraak
in het geding tussen
X, wonende te Y, eiser,
gemachtigde mr. K. ten Broek, werkzaam bij ABVAKABO FNV, te Rotterdam,
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder.
1. Ontstaan en loop van de procedures
Bij brieven van 22 oktober 2004 is verweerder door de vakbonden ABVAKABO FNV en CNV Publieke Zaak geïnformeerd omtrent een te voeren actie bij de brandweer te Rotterdam, repressieve dienst (met uitzondering van de uitrukdienst), op woensdag 27 oktober 2004 vanaf 00:00 uur tot en met vrijdag
29 oktober 2004 24:00 uur, waarbij een zondagsdienst (blokrooster) zal plaatsvinden. De acties zijn ingegeven door het mislukken van het voorjaarsoverleg tussen het kabinet en de vakcentrales en de voorstellen die het kabinet daaropvolgend heeft gedaan, respectievelijk de maatregelen die al in werking zijn gesteld. Doel van de acties is de politieke besluitvorming over de kabinetsvoornemens dusdanig te beïnvloeden dat zij geen doorgang vinden.
De commandant van de brandweer te Rotterdam heeft bij brieven van 26 oktober 2004 en
27 oktober 2004 de vakbonden er van op de hoogte gesteld dat het gaan werken volgens het zondagsrooster ertoe leidt dat acht werkuren worden omgezet in wachturen waarvoor een bezoldigingsgrondslag van 50% geldt. Aangegeven is dat dienovereenkomstig bij de (geregistreerde) actievoerders een korting op het salaris zal worden toegepast. Voorts zullen de gemaakte kosten voor reservering van een locatie voor het houden van oefeningen die als gevolg van de acties geen doorgang kunnen vinden, in rekening worden gebracht.
Op 27 oktober 2004 heeft de commandant van de brandweer de interne mededeling doen uitgaan dat het binnen de repressieve dienst gaan werken volgens zondagsrooster ertoe leidt dat acht werkuren worden omgezet in wachturen, waarvoor een bezoldigingsgrondslag van 50% geldt, en dat dienovereenkomstig bij de (geregistreerde) actievoerders een korting van vier uur op het salaris zal worden toegepast. Op de betreffende actiedagen zijn registratielijsten van werkwilligen bijgehouden.
Bij brief van 8 november 2004 antwoordt de vakbond ABVAKABO FNV aan verweerder dat bij de gevoerde actie is gehandeld in overeenstemming met alle noodzakelijke bij collectieve acties in acht te nemen zorgvuldigheidseisen. De aankondiging om bij betrokken actievoerders een korting op het salaris toe te passen, wordt betreurd. Zonodig zal bezwaar worden aangetekend. De door verweerder te maken kosten zijn inherent aan het voeren van collectieve actie en zullen niet worden vergoed.
Bij besluit van 16 november 2004 heeft verweerder aangegeven dat geconstateerd is dat eiser bij de collectieve actie van 27 tot en met 29 oktober 2004 op basis van een zondagsrooster (blokrooster) heeft gewerkt en dat hij zich niet als werkwillige heeft laten registreren en dat derhalve besloten is om vier uur op eisers salaris in te houden in de maand november 2004.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt bij brief van 13 december 2004.
De commandant van de brandweer heeft op 24 januari 2005 zijn zienswijze gegeven.
Naar aanleiding van het ingediende bezwaar is eiser op 24 mei 2005 gehoord door de Algemene Bezwaarschriftencommissie, kamer V (hierna: ABC). De ABC heeft op diezelfde datum een preadvies uitgebracht. Geadviseerd is om het besluit waartegen het bezwaar is gericht te herroepen.
In reactie op het preadvies hebben de directeur van de Directie Middelen en Control van de Bestuursdienst Rotterdam en de commandant van de brandweer te Rotterdam een contra-memorie opgesteld waarin zij verweerder in overweging geven het bezwaar ongegrond te verklaren en het primaire besluit te handhaven.
Bij besluit van 28 september 2005 heeft verweerder, onder verwijzing naar de contra-memorie, het bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 16 november 2004 gehandhaafd.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser beroep ingesteld bij brief van
3 november 2005. Bij brief van 1 december 2005 heeft eiser de gronden van beroep ingediend.
Verweerder heeft bij brief van 6 maart 2006 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2006. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde,
mr. M.E. Kleiweg de Zwaan. Tevens was aanwezig M. van IJzendoorn.
2. Overwegingen
Wettelijk kader
Ingevolge artikel 22, tweede lid, van de Verordening tot regeling van de rechtstoestand van de ambtenaren der gemeente Rotterdam (het Ambtenarenreglement, hierna: AR) ontvangt de ambtenaar geen bezoldiging over de tijd gedurende welke hij hetzij in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk nalaat, hetzij ten gevolge van aan hemzelf te wijten feiten of omstandigheden zich in de onmogelijkheid heeft geplaatst om zijn betrekking te vervullen.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Verordening rechtstoestand brandweerpersoneel (hierna: de Verordening) kan de ambtenaar, ingedeeld in de ploegendienst, die op een voor hem volgens rooster vrij etmaal een 24-uursdienst moet verrichten, aanspraak doen gelden op een vrij etmaal of op een geldelijke vergoeding gelijk aan 2/3 maal het aantal uren, doorgebracht in ploegendienst. In het laatste geval dient de vergoeding te worden vermeerderd met de percentages als bedoeld in artikel 7.
Standpunt van verweerder
Onder verwijzing naar de contra-memorie handhaaft verweerder het besluit om bij hen die in verband met de gevoerde actie hebben gewerkt volgens het zondagsrooster, acht werkuren om te zetten in wachturen en een korting van vier uur op het salaris toe te passen. Conform circulaire 91/35 (gedragslijn bij collectieve acties) wordt aan hen die deelnemen aan stakingen over de niet gewerkte tijd geen bezoldiging betaald. De vakbonden hebben laten weten tijdens de uitrukdienst geen werkzaamheden te verrichten anders dan de repressieve werkzaamheden. Tijdens de acties bij de brandweer zijn de werkuren van een 24-uursdienst omgezet in wacht- en rusturen. Omdat er sprake is geweest van een situatie waarin geen werkzaamheden zijn verricht maar er wel werd uitgerukt indien nodig, acht verweerder het redelijk dat bij de betaling van de bezoldiging is uitgegaan van de vergoeding bij wacht- en rusturen. Artikel 6, eerste lid, van de Verordening biedt impliciet grondslag om voor wacht- en rusturen 50% van de bezoldiging uit te betalen. Volgens verweerder liggen acties zoals die zijn gevoerd bij de brandweer tussen 27 oktober 2004 vanaf 00:00 uur en 29 oktober 2004 24:00 uur meer in de risicosfeer van de werknemers als groep dan in die van de werkgever. Verwezen wordt naar rechtsoverweging 3.6 van het arrest van de Hoge Raad van 30 mei 1986, gepubliceerd in TAR 1986, 174. Volgens verweerder is het besluit tot inhouding van salaris voldoende zorgvuldig tot stand gekomen. De actievoerders zijn voorafgaand aan de actie per dienstmededeling op de hoogte gesteld van de inhouding die zou plaatsvinden en hen is de gelegenheid geboden om zich als werkwillige aan te melden. Verweerder is van mening dat met de registratie van de werkwilligen voldaan is aan het zorgvuldigheidsvereiste van een individuele afweging. Het is volgens verweerder volstrekt onredelijk om te verlangen dat de dienstleiding zich ten aanzien van driehonderd medewerkers ervan had moeten vergewissen of men handelde overeenkomstig de aangezegde actie, temeer daar de acties niet alleen werden gevoerd door de brandweermannen maar ook door het middenmanagement dat daardoor geen betrouwbare informant meer kon zijn. Hieraan uitvoering moeten geven zou zo ongeveer impliceren dat het hoofd van dienst persoonlijk zou moeten nagaan of actievoerders wel deden wat ze - via de bonden - hadden aangegeven te zullen doen. Verweerder benadrukt dat er hier sprake is van een door de vakbonden aangezegde collectieve actie. Hierbij past een collectieve reactie van verweerder. Iedere medewerker heeft voor zichzelf een afweging kunnen maken ten aanzien van de deelname aan de collectieve actie. Verweerder heeft eiser als deelnemer aan de actie mogen beschouwen nu hij zich niet heeft laten registreren als werkwillige. Voorts acht verweerder van belang dat de registratielijsten zijn overhandigd aan de vakorganisatie om de deelnemers aan de actie ten laste van de stakingskas te compenseren. Indien aan eiser alsnog vier uur bezoldiging zou moeten worden uitbetaald, betekent dit dat degenen die op de actiedagen gewoon hun werkzaamheden hebben verricht in een financieel slechtere positie komen te verkeren dan de actievoerders.
In het verweerschrift is voorts gewezen op artikel 22, tweede lid, van het AR. Volgens verweerder heeft eiser opzettelijk nagelaten (een gedeelte van) zijn betrekking te vervullen toen hij besloot mee te doen aan de aangekondigde actie. De Verordening geeft geen antwoord op de vraag wat de hoogte is van de vergoeding voor de door de actievoerende brandweerlieden verrichte werkzaamheden. Verweerder is van mening dat, gelet op de niet verrichte werkzaamheden, een inhouding van vier uur op het salaris niet onredelijk is. Ter illustratie heeft verweerder een aantal rekenvoorbeelden in het verweerschrift opgenomen. Voorts is van de zijde van verweerder betoogd dat onduidelijk is wat eisers belang is bij de onderhavige procedure nu hij uit de stakingskas is gecompenseerd voor zijn salarisverlies en gesteld noch gebleken is dat eiser verplicht is om deze compensatie terug te betalen.
Standpunt van eiser
Eiser zet uiteen dat het blokrooster inhoudt dat de dag in blokken wordt verdeeld, waarbij de kazernes en ploegen zijn ingedeeld voor bijvoorbeeld het houden van oefeningen of sporten. Eén kazerne is altijd uitgeroosterd. Indien er dient te worden uitgerukt dan kan dit vanuit de uitgeroosterde kazerne plaatsvinden maar ook vanuit de kazernes die wel het blokrooster volgen. Het draaien van een zondagsdienst betekent niets meer dan het neerleggen van het blokrooster, zodat er geen oefeningen worden gehouden en er niet wordt gesport. De medewerkers zijn dan volledig aanwezig en oproepbaar. Onderdeel van de afspraken tussen de brandweer en de vakorganisaties is geweest dat er gewoon zou worden uitgerukt. Dit heeft ook diverse malen plaatsgevonden. Eiser verwijst evenals verweerder naar het arrest van de Hoge Raad van 30 mei 1986. Eiser geeft aan dat in het onderhavige geval de kerntaken zijn verricht, namelijk het uitrukken bij calamiteiten. Indien er wel volgens het blokrooster wordt gewerkt, komen de medewerkers evenmin aan sport en oefening toe als er wordt uitgerukt. Volgens eiser is er feitelijk meer sprake geweest van een papieren actie dan van het neerleggen van taken. Eiser merkt op dat niet gebleken is dat verweerder schade heeft ondervonden. Op basis van de vermelde jurisprudentie is er dan ook geen rechtvaardiging aanwezig voor het korten van salaris. Verweerders stelling dat uit de Verordening voortvloeit dat er voor wacht- en rusturen slechts 50% van de bezoldiging hoeft te worden betaald, ontbeert een juridische grondslag en is in strijd met het bepaalde in de Verordening alsmede met het rechtszekerheidsbeginsel. Eiser ziet niet in hoe uit artikel 6, eerste lid, van de Verordening kan worden afgeleid dat wacht- en rusturen voor slechts 50% dienen te worden vergoed. Verweerder hanteert hiervoor een berekeningswijze die niet in de Verordening is opgenomen. Er was geen sprake van een vrij etmaal zodat het betreffende artikel niet van toepassing is. Indien wordt uitgegaan van een geldelijke vergoeding betreft dit niet slechts tweederde maal het aantal uren in ploegendienst maar dient er tevens een verhoging plaats te vinden op grond van de percentages genoemd in artikel 7 van de Verordening. Voorts betoogt eiser dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen omdat niet is onderzocht welke werkzaamheden hij al dan niet heeft verricht in de betreffende periode. In navolging van de ABC stelt eiser dat verweerder ten aanzien van de betrokken ambtenaren individueel had moeten nagaan of, en, zo ja, in welke mate er aanleiding is om tot een korting op het salaris over te gaan. Volgens eiser zou het vrij gemakkelijk zijn geweest om per kazerne en per ploeg na te gaan wie aanwezig is geweest en wie wanneer is uitgerukt dan wel andere werkzaamheden heeft verricht. Dit geldt zowel voor de brandwachten als voor het middenmanagement. Door bij al diegenen die zich niet als werkwillige hebben laten registreren standaard vier uur in te houden op het salaris, is er sprake van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. De stelling dat de verplichtingen voor het bestuursorgaan voortvloeiend uit het zorgvuldigheidsbeginsel, bij een collectieve actie overgaan op de individuele medewerkers, ontbeert elke juridische en/of wettelijke grondslag en wordt volstrekt onjuist geacht. Tenslotte betoogt eiser dat hem een uitkering uit de stakingskas is toegekend teneinde het salarisverlies (gedeeltelijk) te compenseren. Het terugdraaien van de korting op het salaris zal het logische gevolg moeten hebben dat uitkeringen uit de stakingskas dienen te worden terugbetaald. Er is derhalve geen sprake van financiële benadeling van werkwilligen.
Beoordeling rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser belang bij het door hem ingestelde beroep. Weliswaar heeft eiser, na de inhouding op zijn salaris in november 2004, een uitkering - die lager is dan zijn salaris - ontvangen uit de stakingskas, maar deze uitkering doet niet af aan het belang dat eiser heeft bij het volledig betalen door verweerder van zijn salaris en doet evenmin af aan het procesbelang van eiser bij het instellen van het beroep tegen de korting op zijn salaris.
De collectieve actie bij verweerder in de periode van 27 tot en met 29 oktober 2004 maakte deel uit van een reeks van collectieve acties gericht op beïnvloeding van het kabinetsbeleid. Niet in geschil is de rechtmatigheid van de collectieve actie. Evenmin is in geschil dat eiser daaraan heeft deelgenomen.
Hoewel de collectieve actie waaraan eiser heeft deel genomen niet van invloed is geweest op de uitvoering van de kerntaken van de brandweer, volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat de actie meer een “papieren” actie was. Die stelling verdraagt zich niet met de aanzegging van de collectieve actie door de vakbonden en de wijze waarop daaraan uitvoering is gegeven door de deelnemers aan de actie, waaronder eiser. Evenmin volgt de rechtbank hetgeen eiser stelt onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 30 mei 1986. In zijn overwegingen heeft de Hoge Raad aangegeven dat de werknemers bij een collectieve actie als een groep of collectief moeten worden beschouwd, met als consequentie dat die acties meer in hun risicosfeer liggen dan in die van de werkgever. Een redelijke toepassing van de verplichting tot loondoorbetaling, ook indien er niet kan worden gewerkt, kan ertoe leiden dat een werkgever die wordt geconfronteerd met personeel dat in het kader van dergelijke collectieve acties geheel of in telkens wisselende delen niet naar behoren of niet volledig presteert en daardoor zijn bedrijf ontwricht ziet, tegenover het gehele personeel wordt ontheven van de verplichting om over de betrokken periode het loon volledig door te betalen. De casus in voornoemd arrest was een andere dan hier aan de orde is, namelijk de rechtmatigheid van een collectieve actie niet zijnde een algehele staking. Tevens wijkt de casus in voornoemd arrest af van de onderhavige casus in die zin dat de medewerkers die zich in oktober 2004 hebben laten registreren als werkwillige niet gekort zijn op hun salaris. Het betoog van eiser ter zitting dat het bedrijf van verweerder door de collectieve actie niet is ontwricht en dat op grond daarvan verweerder niet kan worden ontheven van de verplichting om het loon volledig door te betalen, onderschrijft de rechtbank mede gezien het vorenstaande niet. Daarbij overweegt de rechtbank dat een ontwrichting van de bedrijfsvoering als gevolg van acties geen noodzakelijke voorwaarde is om tot een korting op de bezoldiging over te kunnen gaan. Voor de grondslag om een dergelijke korting op de bezoldiging toe te passen, verwijst de rechtbank naar het navolgende. Overigens wijst de rechtbank erop dat het werken volgens het zondagsrooster ertoe heeft geleid dat de bedrijfsvoering is verstoord doordat een deel van de werkzaamheden niet is verricht. De rechtbank acht het aannemelijk dat hierdoor bij verweerder schade is ontstaan in de zin van verlies aan uren te besteden aan sport en oefeningen, die wellicht op een later tijdstip alsnog aan die activiteiten besteed moeten worden. Daarnaast heeft verweerder oefeningen die waren gepland op een oefenlocatie moeten afzeggen, waardoor enige schade is ontstaan.
Eiser bestrijdt de juridische grondslag voor de korting op de bezoldiging en is van oordeel dat de korting in strijd is met de Verordening en het rechtszekerheidsbeginsel, te meer daar de korting niet tijdig aan de medewerkers is aangekondigd. De rechtbank gaat ervan uit dat deelnemers aan een collectieve actie die zich bij aanvang van of tijdens hun dienst niet laten registreren als werkwillige, zich ervan bewust zijn dat zij het risico lopen gekort te worden op hun salaris als gevolg van deelname aan de collectieve actie. Vaststaat dat verweerder op 26 oktober, voorafgaand aan de acties, aan de vakbonden heeft meegedeeld dat een korting op het salaris wordt toegepast. Op 27 oktober is een interne mededeling onder nummer 55/04 verspreid waarin de gang van zaken met betrekking tot de korting op het salaris en de registratie van werkwilligen is uiteengezet. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de korting wegens de late aankondiging, in strijd moet worden geacht met het rechtszekerheidsbeginsel.
In het bestreden besluit heeft verweerder als juridische grondslag voor de korting aangewezen de circulaire 91/35, waarin is opgenomen dat aan hen die deelnemen aan stakingen geen bezoldiging wordt betaald over de niet gewerkte uren. Onder een staking als bedoeld in deze circulaire kunnen naar het oordeel van de rechtbank ook begrepen worden de collectieve acties die minder vergaand zijn, maar wel met een staking gelijk gesteld kunnen worden. In het verweerschrift heeft verweerder als grondslag voor de korting verwezen naar artikel 22, tweede lid, van het AR en uiteengezet dat voor de berekeningswijze van de korting aansluiting is gezocht bij verschillende bepalingen van de Verordening. Naar het oordeel van de rechtbank biedt het vermelde artikel 22, tweede lid, van het AR een toereikende grondslag om bij hen die deelnemen aan een collectieve actie en die zich niet hebben laten registreren als werkwillige, een korting op het salaris toe te passen. Aan de omschrijving van de voorwaarden waarbij dit artikel kan worden toegepast, is voldaan. Het meedoen aan een collectieve actie door te werken volgens een zondagsrooster, in strijd met hetgeen is opgedragen en het zich niet laten registreren als werkwillige na de aanzegging van een collectieve actie, is te beschouwen als een opzettelijk nalaten van de ambtenaar om zijn betrekking (gedeeltelijk) te vervullen. Daaraan doet niet af dat de kerntaak, het repressief optreden, wel is vervuld.
In het AR en de Verordening is geen specifieke bepaling opgenomen die verweerder houvast geeft om bij een collectieve actie, niet zijnde een algehele staking, een kortingsmaatregel te treffen die gelet op de specifieke omstandigheden, aangewezen is. Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting uiteengezet dat er verschillende mogelijkheden zijn om tot een berekening van de toe te passen korting te komen. Niet alleen het in het bestreden besluit genoemde artikel 6, eerste lid, van de Verordening, maar ook andere artikelen van deze Verordening kunnen daartoe als aanknopingspunt dienen. Nu de grondslag voor de korting is te vinden in artikel 22, tweede lid, van het AR, is de in het bestreden besluit opgenomen verwijzing naar artikel 6, eerste lid, van de Verordening, minder relevant te achten en had verweerder kunnen volstaan met de vermelding in het bestreden besluit dat voor de berekening van de korting aansluiting is gezocht bij de Verordening waarbij de uren van de dag waarop de collectieve actie is gehouden, als wacht- en rusturen worden beschouwd. De rechtbank is van oordeel dat de niet geheel juiste verwijzing naar dit wetsartikel in het bestreden besluit kan worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het door verweerder toegepaste kortingspercentage maakt geen deel uit van het geschil. Eiser heeft in beroep en ter zitting niet aangevoerd dat een andere wijze van berekening van de korting door verweerder had moeten plaatsvinden.
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit een zorgvuldige voorbereiding ontbeert, nu verweerder niet ten aanzien van alle betrokken ambtenaren individueel heeft nagegaan of en, zo ja, in welke mate er op grond van het aandeel van betrokkene in de collectieve acties aanleiding is om tot korting over te gaan. Omdat verweerder voor alle actievoerders een identieke korting heeft toegepast, is het bestreden besluit genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel zoals neergelegd in artikel 3:2 van de Awb.
De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft voorafgaande aan de acties bekend gemaakt dat een korting zal worden toegepast op het salaris van degenen die gaan werken volgens het zondagsrooster en dat werkwilligen zich kunnen laten registreren. Niet gesteld of gebleken is dat de registratie van werkwilligen door verweerder niet zorgvuldig is geweest. De rechtbank hecht betekenis aan de inhoud van de aanzegging door de vakbonden van een collectieve actie, de individuele keuze om deel te nemen aan een collectieve actie en het daarmee samenhangende besluit om zich niet te laten registreren als werkwillige. Onder deze omstandigheden, die afwijkend zijn van een zogenaamde “spontane” of “wilde” actie, is er geen grond voor het oordeel dat verweerder een collectieve actie niet zou mogen beantwoorden met een collectieve korting op het salaris van vier uur. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 9 januari 2003, JAR 2003, 34 waarin het Hof oordeelde dat een collectieve actie waarbij in het openbaar busvervoer gedurende enkele dagen geen vervoersbewijzen werden verkocht en op het bezit ervan niet werd gecontroleerd, rechtmatig was. Daarnaast overwoog het Hof dat de onderhavige actie een collectieve actie van werknemersbonden betrof, welke meer in de risicosfeer van de werknemers als groep dan in die van de werkgevers ligt. De werkgevers waren dan ook gerechtigd de salariskorting toe te passen jegens hun gehele personeel, ongeacht de vraag of en in welke mate iedere werknemer daadwerkelijk aan de actie heeft deelgenomen.
Dat in de repressieve dienst de ene ambtenaar meer is uitgerukt dan de andere, maakt dit niet anders, aangezien de actie geen betrekking had op dit deel van de werkzaamheden. De stelling - wat daar ook van zij - dat verweerder gemakkelijk had kunnen nagaan per kazerne en per ploeg wie welke werkzaamheden heeft verricht, maakt niet dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door voor een collectieve behandeling te kiezen van de actievoerders die hebben gekozen om niet alle werkzaamheden waarvoor zij waren ingeroosterd, te verrichten. Het toepassen van een voor elke actievoerder gelijke korting op het salaris acht de rechtbank bij een aangezegde collectieve actie niet in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 3:2 van de Awb. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de door verweerder toegepaste korting, gelet op de in het verweerschrift en ter zitting gegegeven rekenvoorbeelden, niet onredelijk is.
In beroep en ter zitting is door eiser naar voren gebracht dat er voor hem geen werkzaamheden waren ingeroosterd in het blokrooster tijdens de actiedagen. De rechtbank begrijpt hieruit dat eiser betoogt dat hij wel wilde deelnemen aan de collectieve actie blijkende uit het feit dat hij zich niet heeft laten registreren als werkwillige, maar dat dit geen effect kon hebben op zijn werkzaamheden omdat hij reeds was ingeroosterd voor een zondagsdienst. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat dit aspect eerder naar voren had moeten worden gebracht dan in beroep en dat, indien dit tijdig was gedaan, verweerder tegenbewijs van de zijde van eiser had willen aanvaarden, alvorens eiser ook te betrekken in de collectieve korting op het salaris. De rechtbank is van oordeel dat de stelling in beroep en ter zitting dat eiser op een doordeweekse dag ingeroosterd was volgens een zondagsrooster en op grond daarvan de opgedragen werkzaamheden volledig heeft verricht, niet in de beoordeling kan worden betrokken, omdat door eiser onvoldoende informatie over de inhoud van zijn rooster is overgelegd. Uit de tekst van het bezwaarschrift “ik heb gewoon mijn werk gedaan echter geen werkzaamheden volgens het blokrooster” heeft verweerder niet kunnen afleiden dat er bij eiser sprake was van een bijzondere situatie die aanleiding had moeten vormen voor een individuele benadering.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van ’t Laar, als voorzitter, en mr. J. de Gans en mr. J. Bergen als leden van de meervoudige kamer en in het openbaar uitgesproken op 29 december 2006, door voornoemde voorzitter, in tegenwoordigheid van R.A.M. van der Heijde, griffier.
De griffier is verhinderd de De voorzitter:
uitspraak te ondertekenen.
Een belanghebbende – waaronder in elk geval eiser wordt begrepen – en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
Afschrift verzonden op: