ECLI:NL:RBROT:2006:AZ6544

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/641359-06
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Buizer
  • A. Reinds
  • J. Trotman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de ISD-maatregel aan een recidiverende verdachte met verslavingsproblematiek

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 december 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 12 oktober 2006 een winkeldiefstal heeft gepleegd. De verdachte, die al dertig jaar verslaafd is, was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd. De officier van justitie heeft gevorderd om de verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) op te leggen voor de duur van twee jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte eerder een SOV-maatregel opgelegd heeft gekregen, maar dat deze niet effectief is gebleken. De rechtbank heeft de vraag beantwoord of de eerdere veroordeling meetelt voor de ISD-maatregel en of deze maatregel als ultimum remedium kan worden opgelegd. De rechtbank concludeert dat de ISD-maatregel kan worden opgelegd, omdat de verdachte in de afgelopen vijf jaar meerdere veroordelingen heeft gehad en er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat hij opnieuw een misdrijf zal begaan. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte niet meewerkt aan hulpverlening en dat zijn plannen voor begeleid wonen niet concreet zijn. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de ISD-maatregel op te leggen, met de overweging dat de veiligheid van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van de verdachte voorop staan. De rechtbank heeft de verdachte schuldig verklaard aan de winkeldiefstal en hem strafbaar verklaard, en gelast dat hij wordt geplaatst in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.

Uitspraak

Parketnummers: 10/641359-06
Datum uitspraak: 29 december 2006
Tegenspraak
VONNIS
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres], [woonplaats],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam Penitentiaire Inrichting],
raadsvrouw mr. I. Saey, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2006.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. Van de dagvaarding is een kopie, aangeduid als A1, als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Bonnes heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit;
- oplegging aan de verdachte van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: de ISD-maatregel) voor de duur van 2 jaren zonder aftrek van het voorarrest.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 12 oktober 2006 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een winkelpand gelegen aan de Lijnbaan heeft weggenomen een fles Wodka, merk Hooghoudt, geheel toebehorende aan Albert Heijn BV.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
STRAFBAARHEID FEIT
Het bewezen feit levert op:
- diefstal.
Het feit is strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
MOTIVERING MAATREGEL
De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. Winkeldiefstallen zijn ergerlijke feiten, die overlast bezorgen en schade met zich meebrengen voor het winkelbedrijf.
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: de ISD-maatregel).
Uit een schrijven d.d. 15 november 2006 van BoumanGGZ, afdeling Reclassering, betreffende de retourzending van het rapportageverzoek blijkt dat de verdachte heeft geweigerd medewerking te verlenen aan het onderzoek dat ten behoeve van het advies als bedoeld in artikel 38m, vierde lid, Sr moet worden verricht. Meegedeeld wordt dat de verdachte erg sceptisch staat tegenover het ISD-traject. Hij heeft aangegeven dat - mocht de ISD-maatregel worden opgelegd - hij de twee jaar op zijn cel zal doorbrengen.
Tevens is acht geslagen op de inhoud van het van 8 april 2003 daterende "Maatregelrapport m.b.t. de maatregel SOV" van BoumanGGZ, afdeling Reclassering.
Op de zitting is door en namens de verdachte naar voren gebracht dat aan hem eerder de SOV-maatregel is opgelegd, maar dat die niets heeft opgeleverd, omdat de verdachte niet meer in staat is 'de knop om te zetten'. De maatregel is toen in een sober regime ten uitvoer gelegd.
De verdachte is al dertig jaar verslaafd, volledig afkicken is om die reden geen reële optie meer, maar hij is zijn huidige levenswijze wel moe.
De verdachte heeft voorts aangegeven met name moeite te hebben om in grote groepen te functioneren en om telkens weer zijn levensverhaal te moeten doen. De verdachte wil daarom niet meewerken aan een plan van aanpak in het kader van de ISD-maatregel. Het nu opleggen van de ISD-maatregel zou bovendien betekenen dat de verdachte voor relatief kleine delicten in korte tijd vier jaar in de cel zit ter bescherming van de maatschappij.
De voorkeur wordt derhalve gegeven aan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de tijd door hem reeds in voorarrest doorgebracht. De verdachte zal daarna zelf proberen een plaats te krijgen in De Schuilplaats van het Centrum voor Dienstverlening.
Dit is een begeleid wonen project voor mensen die verslaafd zijn en psychiatrische problemen hebben. Hiervoor is overigens vereist dat de verdachte psychiatrisch gediagnosticeerd wordt.
Artikel 38 m, eerste lid onder 2, Sr stelt als voorwaarde voor het opleggen van de ISD-maatregel dat de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een - voorzover hier van belang - vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, het feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen of maatregelen en er voorts ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Blijkens het 55 pagina's tellende uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 13 oktober 2006 zijn de meest recent aan de verdachte opgelegde (relevante) straffen:
- 10 weken gevangenisstraf bij vonnis d.d. 28 juli 2006 van de politierechter in deze rechtbank;
- plaatsing in een inrichting voor de opvang van verslaafden (SOV) bij arrest van 12 december 2003 van het Gerechtshof 's-Gravenhage.
Deze straffen zijn blijkens het voornoemde uittreksel ten uitvoer gelegd. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie als aanvulling op het uittreksel verklaard dat de verdachte bij vonnis van 3 oktober 2006 door de politierechter in deze rechtbank is veroordeeld tot 3 weken gevangenisstraf, welke straf eveneens vóór het begaan van het hierboven bewezen verklaarde feit ten uitvoer is gelegd. Dit is door of namens de verdachte niet betwist.
Bij de beoordeling van deze zaak dienen de volgende vragen te worden beantwoord:
1. Mag een eerder opgelegde SOV-maatregel meetellen als één van de drie onherroepelijke en geëxecuteerde sancties als bedoeld in artikel 38 m, eerste lid onder 2, Sr? Of dient men na de tenuitvoerlegging van een SOV-maatregel als het ware met een schone lei te beginnen?
2. Is het zinvol om aan deze opnieuw recidiverende verdachte een ISD-maatregel op te leggen nadat hem eerder al een SOV-maatregel is opgelegd?
Op 1 oktober 2004 is de SOV-maatregel opgevolgd door de - qua doelgroep bredere - ISD-maatregel. Naar het oordeel van de rechtbank staat de (aan artikel 38 m (oud) Sr identieke) recidivevoorwaarde van artikel 38 m Sr er niet aan in de weg dat aan de verdachte de ISD-maatregel wordt opgelegd, ook indien hem sinds de tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde SOV-maatregel slechts twee nieuwe straffen zijn opgelegd. Daarmee wordt immers voldaan aan het vereiste dat de verdachte in de afgelopen vijf jaar (ten minste) drie maal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, terwijl het nieuwe feit is begaan nadat de drie veroordelingen geheel ten uitvoer zijn gelegd. De tekst van de bepaling geeft geen aanwijzing voor een andere, meer restrictieve, conclusie waarbij de eerder opgelegde SOV-maatregel daarbij niet zou mogen worden meegeteld. De rechtbank heeft hierbij tevens in aanmerking genomen hetgeen de minister bij de parlementaire behandeling op dit punt naar voren heeft gebracht:
" Wanneer een ISD-maatregel is opgelegd en is tenuitvoergelegd, en de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, kan hij andermaal tot een ISD-maatregel worden veroordeeld, als aan de daarvoor geldende vereisten is voldaan. Daarbij kan de eerdere ISD-veroordeling in aanmerking worden genomen. Artikel 38m, eerste lid, onderdeel 2°, staat er naar mijn oordeel niet aan in de weg dat eerdere veroordelingen die bij die eerdere ISD-veroordeling reeds in aanmerking zijn genomen, opnieuw in aanmerking worden genomen. Zulks is niet in strijd met fundamentele rechtsbeginselen. De verdachte pleegt een nieuw strafbaar feit, ondanks een eerdere ISD-veroordeling en eerdere veroordelingen. Als die eerdere veroordelingen vallen binnen de vereiste periode van vijf jaar, is aan het desbetreffende vereiste voldaan. Deze bepaling dwingt niet tot een beperkte uitleg, waarin een ISD-maatregel pas opnieuw zou kunnen worden opgelegd, indien aan het nieuwe feit een periode van vijf jaar is voorafgegaan, waarin naast de eerdere ISD-maatregel ten minste twee nieuwe straffen of maatregelen zijn tenuitvoergelegd. Een moratorium dat het gevolg zou zijn van zo'n beperkte uitleg, zou strijdig zijn met de strekking en de doeleinden van de ISD-maatregel. Het spreekt vanzelf dat het beslissende oordeel over de uitleg van artikel 38m, eerste lid, onderdeel 2°, is opgedragen aan de onafhankelijke rechter." (Kamerstuk 2003-2004, 28980, nr. F (Nota naar aanleiding van het Verslag), Eerste Kamer, pagina 4)
De onder twee genoemde vraag wordt eveneens bevestigend beantwoord.
De tot op heden aan de verdachte al dan niet gedeeltelijk voorwaardelijk opgelegde straffen hebben er niet toe geleid dat hij zijn gedrag heeft veranderd. In casu is de verdachte na het ondergaan van de SOV-maatregel, in juli 2006 veroordeeld ter zake van 5 (winkel)diefstallen en een vernieling en begin oktober 2006 opnieuw voor een winkeldiefstal. Vervolgens heeft hij - nadat hij nog slechts enkele dagen daarvoor in vrijheid was gesteld - op 12 oktober 2006 wederom een strafbaar feit gepleegd. In die situatie is de oplegging van een ISD-maatregel aangewezen, mits er geen andere reële mogelijkheden zijn om ervoor te zorgen dat de verdachte niet recidiveert.
De rechtbank neemt de verdachte serieus in zijn wens zijn leven een andere draai te geven. Het plan van de verdachte om begeleid te gaan wonen in De Schuilplaats is echter niet onderbouwd noch concreet uitgewerkt. Bovendien weigert de verdachte elke vorm van hulpverlening van de verslavingsreclassering van BoumanGGZ. Voorts blijkt uit het SOV maatregelrapport van april 2003 dat de verdachte ook toen al enige tijd met de gedachte rondliep zich aan te melden voor De Schuilplaats, zonder dat dit voornemen zich heeft gematerialiseerd. De rechtbank heeft op basis van het voorgaande niet de overtuiging dat de verdachte op eigen kracht en buiten het kader van een ISD-maatregel om zijn levenswijze dusdanig zal weten aan te passen dat de recidive zal worden beëindigd.
Wel wordt gezien de thans bij hem bestaande lijdensdruk verwacht dat indien er door de ISD-inrichting een perspectief biedend verblijfsplan kan worden opgesteld, de verdachte de bij hem bestaande weerstand zal kunnen overwinnen.
Ten aanzien van de formele vereisten voor het opleggen van de ISD-maatregel wordt overwogen dat de verdachte zich met het bewezen verklaarde feit heeft schuldig gemaakt aan een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Zoals hierboven reeds is overwogen wordt ook aan de recidive-voorwaarde voldaan. Tenslotte vereist de veiligheid van goederen gezien de nog onverkort bestaande en telkens tot overlast leidende verslavingsproblematiek van de verdachte het opleggen van de maatregel.
Aan alle in artikel 38 m Sr gestelde voorwaarden wordt daarom voldaan.
Aan de verdachte zal derhalve worden opgelegd de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de maximale duur van twee jaar. Daarbij wordt er vanuit gegaan - zonder daarmee een voorwaarde te stellen ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de maatregel - dat in het kader van de ISD-maatregel een verblijfsplan zal worden opgesteld, waarbij ook, mede gelet op verdachtes expliciete wens daartoe, gekeken zal worden of op enig moment plaatsing in een project voor begeleid/beschermd wonen kan worden gerealiseerd. Hierbij wordt opgemerkt dat een dergelijk plan alleen kans van slagen heeft, als de verdachte het kan opbrengen om hieraan zijn medewerking te verlenen.
De ISD-maatregel kent gelet op artikel 38m lid 2 Sr een dubbele doelstelling, beveiliging van de maatschappij en beëindiging van de recidive van de verdachte.
Indien de verdachte tijdens het ISD-traject niet het vertrouwen heeft dat men met hem mede aan het toewerken is naar de door hem en de rechtbank gewenste beëindiging van de recidive, kan de verdachte een tussentijdse toets in de zin van artikel 38s, lid 2 van het Wetboek van Strafrecht, aan de rechtbank vragen.
De rechtbank geeft verdachte hierbij wel in overweging dat de ISD-medewerkers het ISD-traject wellicht zullen aangrijpen gedragsveranderingen bij verdachte te (trachten te) bewerkstelligen en dat het enkele daaraan niet willen meewerken door een veroordeelde over het algemeen niet leidt tot het oordeel van de rechtbank dat voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel niet langer noodzakelijk is.
Gelet op het karakter van de maatregel, de ernst van de problematiek van de verdachte en het feit dat het van groot belang is dat voldoende tijd wordt genomen om de maatregel ten uitvoer te leggen, wordt er aanleiding gezien om de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht niet op de duur van de maatregel in mindering te brengen.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 38m, 38n, 38s en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
- gelast dat de verdachte wordt geplaatst in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Buizer, voorzitter,
en mrs. Reinds en Trotman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Pastoors, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 december 2006.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.