ECLI:NL:RBROT:2006:AZ4952
Rechtbank Rotterdam
- Raadkamer
- A. de Boer
- J. van Belzen
- M. van de Kar
- Rechtspraak.nl
Verzoek om schadevergoeding ex artikel 89 Sv door Rachid B. na vrijspraak in de strafzaak tegen de Hofstadgroep
In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, nevenvestigingsplaats 's-Gravenhage, werd op 7 november 2006 uitspraak gedaan op het verzoekschrift van Rachid B. om schadevergoeding op grond van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Rachid B. was vrijgesproken in de strafzaak tegen de Hofstadgroep en verzocht om een schadevergoeding voor de schade die hij had geleden door de ondergane voorlopige hechtenis. De rechtbank behandelde het verzoek in raadkamer op 10 oktober 2006, waarbij de verzoeker niet aanwezig was, maar zijn raadsvrouw, mr. H. Bos, wel. De officier van justitie concludeerde tot afwijzing van het verzoek, stellende dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren voor een schadevergoeding, gezien de langdurige betrokkenheid van verzoeker bij de strafbare organisatie. Subsidiair werd een vergoeding voor de dagen in detentie voorgesteld, maar ook dit werd door de officier van justitie betwist.
De rechtbank overwoog dat de forfaitaire schadevergoeding voor onterecht ondergane hechtenis in beginsel geldt, maar dat in dit geval bijzondere omstandigheden aanwezig waren die een hogere vergoeding rechtvaardigden. De rechtbank oordeelde dat de immateriële schade die verzoeker had geleden door de voorlopige hechtenis en de publieke aandacht voor de zaak aanzienlijk was. Uiteindelijk werd aan verzoeker een vergoeding van € 250 per dag voor immateriële schade en € 200 per dag voor de periode in voorlopige hechtenis toegekend. Dit leidde tot een totaalbedrag van € 85.750, dat met 25% werd gematigd vanwege de proceshouding van verzoeker, resulterend in een uiteindelijke schadevergoeding van € 64.312,50.
Daarnaast werd een vergoeding voor gederfde inkomsten van € 10.055,50 toegekend, na aftrek van bespaarde kosten van levensonderhoud. De rechtbank wees het verzoek om vergoeding voor toekomstig inkomensverlies af, omdat dit niet in verband kon worden gebracht met de ondergane hechtenis. De totale schadevergoeding die aan verzoeker werd toegekend, kwam uit op € 74.368,00, terwijl het overige verzochte werd afgewezen.