ECLI:NL:RBROT:2006:AZ3997

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10.150236.03 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsvordering en heropening van het onderzoek in een strafzaak met internationale rechtshulp

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 4 december 2006, betreft het een ontnemingsvordering in het kader van een strafzaak. De verdachte, geboren in 1984 en gedetineerd in PI Noord Holland Noord, had te maken met een vordering van de officier van justitie, die op 23 oktober 2006 was ingediend. Deze vordering was gebaseerd op artikel 328 jo. 324 van het Wetboek van Strafvordering en had betrekking op de noodzaak om het onderzoek ter terechtzitting te heropenen. De rechtbank had eerder op 6 juni 2006 het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst, waarbij de stukken aan de Rechter-Commissaris waren overgedragen om getuigen te horen en verdere ambtshandelingen te verrichten.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stand van zaken en de voortgang van het rechtshulpverzoek naar China, dat bij het Bureau Internationale Rechtshulp in Strafzaken (BIRS) ligt. De vertraging in het indienen van dit verzoek was te wijten aan de noodzaak van een risico-analyse door de Liaison Officier in China. Tijdens de raadkamer op 20 november 2006 werd benadrukt dat het belang van de verdediging om getuigen in China te horen nog steeds aanwezig was, maar de rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn voor afdoening van de zaak nog niet in zicht was.

De rechtbank heeft vervolgens de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie beoordeeld. De officier van justitie had gemotiveerd aangegeven dat de heropening van het onderzoek noodzakelijk was voor spoedeisende maatregelen. De rechtbank concludeerde echter dat er op dat moment niet voldoende spoedeisend belang was om de vordering te rechtvaardigen. Daarom werd de vordering tot heropening van het onderzoek afgewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Nevenzittingsplaats Alkmaar
Parketnummer : 10.150236-03 (ontnemingsvordering)
Datum beslissing: 4 december 2006
BESCHIKKING ex artikel 324 van het Wetboek van Strafvordering in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
gedetineerd in PI Noord Holland Noord, Unit Zuyderbos Heerhugowaard,.
Deze beschikking is genomen naar aanleiding van het onderzoek in raadkamer op d.d. 20 november 2006.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- de vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 328 jo. 324 van het Wetboek van Strafvordering, gedateerd 23 oktober 2006;
- het proces-verbaal van bevindingen van de Rechter-Commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank d.d. 5 september 2006;
- het schrijven van de raadsvrouw d.d. 2 november 2006;
- de email van genoemde Rechter-Commissaris d.d. 17 november 2006 aan de griffier van de rechtbank.
- hetgeen door de raadsvrouw van veroordeelde en de officier van justitie in raadkamer van 20 november jl. naar voren is gebracht.
De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Namens veroordeelde is betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de onderhavige vordering. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. De officier van justitie is verantwoordelijk voor het houden van toezicht op de stand van zaken tijdens de schorsing van het onderzoek ter terechtzitting. Indien de officier van justitie het noodzakelijk acht dat het onderzoek tijdelijk wordt hervat om spoedeisende maatregelen te treffen, biedt artikel 324 van het Wetboek van Strafvordering hem de mogelijkheid om hiertoe een vordering bij de rechtbank in te dienen. Bij vordering van 23 oktober 2006 heeft de officier van justitie onder verwijzing naar artikel 324 van het Wetboek van Strafvordering gemotiveerd aangegeven dat hij omwille van spoedeisende maatregelen de heropening van het onderzoek ter terechtzitting noodzakelijk acht. Nu de officier van justitie hiermee gebruik heeft gemaakt van een hem toekomende wettelijke bevoegdheid, de vordering is ingediend bij de rechtbank die bevoegd is een datum voor heropening vast te stellen en ook overigens niet is gesteld of gebleken dat aan de vordering een formeel gebrek kleeft, is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie in zijn vordering kan worden ontvangen.
De beoordeling
De officier van justitie heeft gesteld dat de voortgang van de onderhavige procedure onaanvaardbaar wordt vertraagd indien (het onderzoek naar de (on)mogelijkheden van) een rogatoire commissie naar China teneinde getuigen te horen doorgang zal vinden. Ter onderbouwing van dit standpunt wijst de officier van justitie op het tijdsverloop dat met dit horen gemoeid zal zijn en de onzekerheid of de getuigen uiteindelijk ook daadwerkelijk gehoord kunnen worden, tegen de achtergrond van zijn opvatting dat de rechtbank op basis van het tot nu toe verrichte onderzoek reeds voldoende in staat kan worden geacht een afgewogen beslissing in de zaak te nemen.
De rechtbank stelt vast dat op de openbare terechtzitting van 6 juni 2006 het onderzoek voor onbepaalde tijd is geschorst, waarbij de stukken in handen zijn gesteld van de Rechter-Commissaris voornoemd met de opdracht om getuigen te horen en de verdere in het proces-verbaal van die zitting genoemde ambtshandelingen te verrichten. In bovengenoemd proces-verbaal van bevindingen en de aanvulling daarop per email van genoemde Rechter-Commissaris wordt onder meer aangegeven dat het rechtshulpverzoek naar China momenteel bij het Bureau Internationale Rechtshulp in Strafzaken (BIRS) ligt. Het indienen van het rechtshulpverzoek bij BIRS heeft wat langer geduurd omdat er eerst een risico-analyse door de Liaison Officier in China moest worden gemaakt. Het rechtshulpverzoek zal derhalve binnenkort naar China gaan.
In de raadkamer van 20 november jl. is gesteld dat het belang van de verdediging om getuigen in China te horen nog steeds onverkort aanwezig is. Bovendien is de zaak recent naar genoemde Rechter-Commissaris verwezen zodat de redelijke termijn waarbinnen de zaak dient te worden afgedaan nog niet in zicht is.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat thans niet (voldoende) is gebleken van een spoedeisend belang, dat een maatregel als bedoeld in artikel 324 van het Wetboek van Strafvordering zou rechtvaardigen. Hiermee is de grondslag aan de onderhavige vordering komen te ontvallen. Derhalve zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot heropening op de voet van artikel 328 juncto 324 van het Wetboek van Strafvordering afwijzen.
BESLIST ALS VOLGT:
Wijst af de vordering tot heropening.
Aldus gedaan in raadkamer van deze rechtbank door:
mr. J. Westdorp, voorzitter,
mr. B.H. Franke en mr. F.J. Lourens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. de Graag, griffier,
in het openbaar uitgesproken op 4 december 2006 en door de voorzitter en de griffier ondertekend.