ECLI:NL:RBROT:2006:AZ3043
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M. de Groot
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot verbod gebruik achternaam door minderjarige kinderen na echtscheiding
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 13 november 2006, vorderde de vader in kort geding dat de moeder zou worden verboden om de minderjarige kinderen aan te duiden met haar geslachtsnaam. De partijen, die in 1999 gescheiden waren, hebben drie kinderen die oorspronkelijk de geslachtsnaam van de vader dragen. Na de scheiding zijn de moeder en de kinderen echter de achternaam van de moeder gaan gebruiken. De vader stelde dat hij als wettige vader het recht heeft dat zijn kinderen zijn geslachtsnaam dragen, en dat dit in het belang van de kinderen is. De moeder en de kinderen daarentegen voerden aan dat zij al jarenlang de naam van de moeder gebruiken en dat dit hen meer aanspreekt, vooral gezien de slechte relatie met de vader.
De voorzieningenrechter oordeelde dat het gebruik van de naam van de moeder door de kinderen reeds lange tijd plaatsvond, met medeweten van de vader, die dit niet expliciet had verboden. De rechter benadrukte dat het recht om een geslachtsnaam te voeren toebehoort aan het kind zelf en dat er geen wettelijke bepaling is die de vader het recht geeft om te eisen dat de kinderen zijn geslachtsnaam dragen. De rechter concludeerde dat het belang van de kinderen en de moeder om de naam [gedaagde] te blijven gebruiken zwaarder weegt dan het belang van de vader. De vordering van de vader werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.
Deze uitspraak benadrukt de belangenafweging tussen de rechten van ouders en de belangen van kinderen in naamgeving na een scheiding. De rechter nam in overweging dat de kinderen al geruime tijd de naam van de moeder gebruikten en dat een wijziging van deze situatie mogelijk schadelijk zou zijn voor hun welzijn.