ECLI:NL:RBROT:2006:AZ2901

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/690185-06
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Asscheman-Versluis
  • mrs. Van Boven
  • mrs. Trotman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag tijdens feest met anonieme getuigenverklaringen

Op 23 november 2006 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die bijna 13 jaar eerder op een druk bezocht feest in Rotterdam een man doodschoot tijdens een ruzie. De verdachte, die op dat moment preventief gedetineerd was, werd bijgestaan door raadsvrouwe mr. Y. Polko. De officieren van justitie, mrs. Bos en De Meijer, eisten een gevangenisstraf van 9 jaar. De rechtbank honoreerde het verweer van de verdediging om de anonieme getuigenverklaringen uit te sluiten, omdat de lijst met namen van deze getuigen door de politie was zoekgeraakt. Hierdoor kon de verdediging niet adequaat gebruik maken van haar recht om deze getuigen te ondervragen. De rechtbank verwierp echter het verweer dat ook de overige getuigenverklaringen niet gebruikt konden worden, omdat de verdediging in de gelegenheid was gesteld om de getuigen te ondervragen en dit in enkele gevallen ook had gedaan.

De rechtbank oordeelde dat wettig en overtuigend was bewezen dat de verdachte opzettelijk de man genaamd [naam slachtoffer] van het leven had beroofd door met een vuurwapen op hem te schieten. De verdachte had op het feest een pistool getrokken en meerdere keren op het slachtoffer geschoten, wat leidde tot diens overlijden. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat er sprake was van een noodweersituatie, omdat de verdachte niet meer werd belaagd op het moment van het schieten. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 9 jaar op, met aftrek van voorarrest, en verklaarde de verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde feit van doodslag. De uitspraak benadrukte de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

Parketnummer: 10/690185-06
Datum uitspraak: 23 november 2006
Tegenspraak
VONNIS
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (voormalig Joegoslavië),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichtingen [naam P.I.],
raadsvrouwe mr. Y. Polko, advocaat te Den Haag.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2006.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. Van de dagvaarding is een kopie gemaakt, aangeduid als A1 en A2, die als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officieren van justitie mrs. Bos en De Meijer hebben gerequireerd tot:
- vrijspraak van het impliciet primair ten laste gelegde feit;
- bewezenverklaring van het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaar, met aftrek van voorarrest.
VRIJSPRAAK
Het impliciet primair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan op die wijze dat:
hij op 19 december 1994 te Rotterdam
opzettelijk een persoon
genaamd [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte opzettelijk
met een vuurwapen kogels op het lichaam van
die [naam slachtoffer] afgevuurd,
tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
NADERE BEWIJSMOTIVERING
Anonieme getuigen
In het dossier bevinden zich de verklaringen van acht getuigen die anoniem zijn gehoord. Drie van deze getuigen blijken eerder onder hun eigen naam te hebben verklaard. Dit betekent dat er vijf getuigen zijn die uitsluitend anoniem zijn gehoord.
Onder naam zijn meer dan vijftig getuigen gehoord. Een aanzienlijk deel van deze getuigen was ooggetuige van het gebeuren. Het merendeel van de verklaringen van zowel de onder naam als de anoniem gehoorde getuigen komt op essentiële onderdelen met elkaar overeen.
De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat de in deze zaak gehoorde anonieme getuigen niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd.
Dit verweer slaagt.
De verklaringen van de anonieme getuigen worden van het bewijs uitgesloten, nu, als gevolg van het bij de politie zoekraken van de lijst waarop de namen van die getuigen zijn vermeld, niet meer is te achterhalen wie deze getuigen zijn, zodat de verdediging op geen enkele wijze invulling heeft kunnen geven aan het haar in beginsel toekomende recht hun verklaringen te toetsen door deze getuigen te ondervragen.
De raadsvrouwe heeft voorts aangevoerd dat, als gevolg van het verzuim aan de zijde van justitie (het zoekraken van de lijst met namen van de anonieme getuigen), ook de verklaringen van de onder naam gehoorde getuigen niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Het is immers niet duidelijk of en wie van deze getuigen later ook nog een anonieme verklaring hebben afgelegd zodat de verklaringen niet ter vergelijking en ter toetsing van hun betrouwbaarheid naast elkaar kunnen worden gelegd.
Dit verweer wordt verworpen.
Niet valt in te zien waarom de verklaringen van de wel op naam gehoorde getuigen - zoals de verdediging stelt - niet op hun betrouwbaarheid konden worden onderzocht. De verdediging is in de gelegenheid gesteld om aanwezig te zijn bij de verhoren van de getuigen die in 2006, op verzoek van de verdediging, opnieuw door de politie zijn gehoord en heeft hen desgewenst kunnen ondervragen en zo de betrouwbaarheid van de getuigen kunnen onderzoeken.
De verdediging heeft hiervan ook in een aantal gevallen gebruik gemaakt. Voor wat betreft geen van de andere op naam gehoorde getuigen heeft de verdediging aangegeven gebruik te willen maken van het ondervragingsrecht.
Door de uitsluiting van het bewijs van de anonieme getuigenverklaringen kan zich in ieder geval niet meer de situatie voordoen dat de verklaringen van de getuigen die zowel onder naam als anoniem zijn gehoord naast elkaar voor het bewijs worden gebruikt.
Opzet
Uit de bewijsmiddelen blijkt het volgende.
Op 19 september 1994 is in het clubgebouw van de Servische Vriendschapsvereniging (S.P.D.) te Rotterdam een feest gaande. Zowel het later slachtoffer als de verdachte zijn op het feest aanwezig. Tijdens het feest ontstaat een handgemeen waarbij de verdachte en het slachtoffer betrokken zijn. Er staan op dat moment meerdere mensen in hun onmiddellijke nabijheid. De verdachte trekt op een gegeven moment een pistool. Met het wapen wordt een schot gelost. De kogel belandt in het plafond. De verdachte wordt, terwijl dit eerste schot wordt gelost, vastgehouden door een of meer omstanders. De omstanders schrikken van het schot en vluchten uit de buurt van de verdachte. De verdachte blijft alleen over met het slachtoffer dat dan op enkele meters afstand van de verdachte staat. De verdachte richt daarop zijn pistool op de borst en de buik van het slachtoffer en vuurt daarmee ten minste twee kogels af. Het slachtoffer wordt door de kogels geraakt en overlijdt kort daarna aan de gevolgen van de door de kogels veroorzaakte verwondingen.
Uit het feit dat de verdachte meerdere keren van korte afstand gericht met een vuurwapen op het lichaam (de borst en de buik) van het slachtoffer heeft geschoten vloeit voort dat hij de opzet had het slachtoffer te doden.
Het verweer van de raadsvrouwe dat geen sprake is geweest van opzet bij de verdachte wordt verworpen. Ter onderbouwing van dit verweer is aangevoerd dat de verdachte werd belaagd door een groep mensen, waarbij hij (met een bierfles op het hoofd) werd geslagen en in zijn zij is gestoken. In die benarde situatie kreeg de verdachte door een derde een pistool in handen gedrukt. Hij had geenszins de bedoeling te schieten. Later als gevolg van het getrek aan zijn armen door de omstanders is het pistool een aantal malen afgegaan waardoor het slachtoffer dodelijk gewond is geraakt.
De stelling van de raadsvrouwe dat de fatale schoten werden afgevuurd buiten toedoen van de verdachte vindt zijn weerlegging in de bewijsmiddelen, waaruit -zoals gezegd- blijkt dat de verdachte gericht op het slachtoffer heeft geschoten en dat hij op dat moment niet werd vastgehouden door anderen.
STRAFBAARHEID FEIT EN STRAFBAARHEID VERDACHTE
Het bewezen feit levert op:
doodslag
Het feit is strafbaar.
De verdachte is strafbaar.
Het verweer van de raadsvrouwe dat de verdachte heeft gehandeld in een noodweersituatie wordt verworpen. Ter onderbouwing van dit verweer is aangevoerd dat de verdachte door het slachtoffer en een groep mensen werd belaagd, waarbij hij gewond is geraakt. Dit valt volgens de raadsvrouwe onder meer af te leiden uit het feit dat er bloed van de verdachte is aangetroffen in de hand van het slachtoffer.
Wat hier ook van zij, in ieder geval is niet aannemelijk geworden dat (nog) sprake was van een noodweersituatie toen de verdachte de fatale schoten loste. Zoals hiervoor onder de nadere bewijsmotivering is overwogen werd de verdachte niet meer door omstanders belaagd of vastgehouden op het moment dat hij de twee fatale schoten op het slachtoffer loste. Zij waren immers, geschrokken van het eerste schot in het plafond, uit de buurt van de verdachte gevlucht. Alleen het slachtoffer stond toen nog - ongewapend - op enkele meters afstand van de verdachte.
Voor zover de raadsvrouwe met haar stelling dat sprake was van een "noodweersituatie" tevens een beroep heeft willen doen op noodweerexces, kan dat beroep evenmin slagen.
Van straffeloosheid wegens overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht kan immers eerst sprake zijn als de verdediging noodzakelijk was.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op een druk bezocht feest tijdens een vrij onbenullige ruzie een man dood geschoten. Het slachtoffer bevond zich in de bloei van zijn leven. Hij was 29 jaar oud en had een vrouw en een jong kind. De verdachte heeft hem zijn leven ontnomen en heeft daarmee groot verdriet en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden.
Een groot aantal mensen is getuige geweest van het schietincident. Dit moet voor hen een angstige en schokkende gebeurtenis zijn geweest.
Het delict vond ongeveer 13 jaar geleden plaats. De verdachte is al die tijd voortvluchtig geweest.
Ondanks het lange tijdsverloop kan op een dergelijk ernstig feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
VOORARREST
De verdachte is op 20 april 2006 op grond van een Europees arrestatiebevel in Frankrijk aangehouden en heeft vervolgens tot 2 mei 2006 in Frankrijk in detentie gezeten, waarna hij is overgeleverd aan Nederland. Deze periode dient op grond van artikel 27 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht op de op te leggen gevangenisstraf in mindering te worden gebracht, evenals de tijd die door de verdachte in Nederland in voorarrest wordt doorgebracht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 27 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart niet bewezen, dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart bewezen, dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het vermelde strafbare feit;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 9 (negen) jaar;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in Nederland in verzekering en voorlopige hechtenis alsmede in Frankrijk in detentie ingevolge het Nederlands verzoek om overlevering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. Van Boven en Trotman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Groenhof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 november 2006.