Meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: TELEC 05/3394-HRK
KPN Telecom B.V. (verder: KPN), gevestigd te Den Haag, eiseres,
gemachtigde mr. B.J.H. Braeken, advocaat te Amsterdam,
het college van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA), verweerder,
gemachtigde mr. E.J. Daalder, advocaat te Den Haag,
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 6 januari 2005 (hierna: het primaire besluit) heeft verweerder KPN een boete opgelegd van € 450.000,= in verband met de overtreding van artikel 38, eerste lid van het Besluit ONP-huurlijnen en telefonie (hierna: Boht).
Tegen dit besluit heeft KPN bij faxbericht van 17 februari 2005 bezwaar gemaakt. Bij brief van 2 maart 2005 heeft KPN de gronden van bezwaar ingediend.
Bij besluit van 30 juni 2005 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft KPN bij brief van 10 augustus 2005 beroep ingesteld. Bij brief van 19 september 2005 heeft KPN de beroepsgronden ingediend.
Verweerder heeft bij brief van 22 mei 2006 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2006. KPN heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door mr. M.P.J. de Mul, werkzaam bij KPN. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. T.D. van de Wal.
Artikel 19.5, eerste, derde en achtste lid, van de Telecommunicatiewet (hierna: Tw) luidt:
“1. Aanbieders van vaste openbare telefoonnetwerken of vaste openbare telefoondiensten die op het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet implementatie Europees regelgevingskader voor de elektronische communicatiesector 2002 door het college aangewezen zijn op grond van artikel 6.4, eerste lid, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van die wet, behouden de aan deze aanwijzing verbonden verplichtingen tot de inwerkingtreding van de besluiten, bedoeld in artikel 19.4, eerste lid.
3. Aanbieders van huurlijnennetwerken of huurlijnen die op het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet implementatie Europees regelgevingskader voor de elektronische communicatiesector 2002 door het college aangewezen zijn op grond van de artikelen 6.4, eerste lid, of 7.2, zoals die luidden voor de inwerkingtreding van die wet, behouden de daaraan verbonden verplichtingen tot de inwerkingtreding van de besluiten, bedoeld in artikel 19.4, derde lid.
8. Het college behoudt tot vierentwintig maanden na de inwerkingtreding van de Wet implementatie Europees regelgevingskader voor de elektronische communicatiesector 2002 de taken en bevoegdheden zoals deze voor het tijdstip van inwerkingtreding van die wet in verband met de verplichtingen, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, aan hem bij of krachtens de hoofdstukken 6 en 7 zijn toegekend of opgedragen, uitgezonderd taken en bevoegdheden die betrekking hebben op de beslechting van geschillen, bedoeld in de artikelen 6.3, 7.7 en 7.8.”
Als “aan de aanwijzing verbonden verplichtingen” zoals bedoeld in artikel 19.5, eerste lid, van de Tw, gelden onder meer de in de artikelen 7.1 juncto 7.4, tweede lid, aanhef en onder a, van de Tw (oud) genoemde regels met betrekking tot de tarieven van de vaste openbare telefoondienst. Deze regels zijn uitgewerkt in de bepalingen in het Boht.
Ingevolge het eerste lid van artikel 35 van het Boht stelt een aanbieder van een vaste openbare telefoondienst, die krachtens artikel 6.4, eerste lid, van de wet door het college is aangewezen, kostengeoriënteerde tarieven vast voor het gebruik van het vaste openbare telefoonnetwerk en de vaste openbare telefoondienst.
Ingevolge het eerste lid, van artikel 38 van het Boht is een aanbieder van een vast openbaar telefoonnetwerk en van een vaste openbare telefoondienst zoals bedoeld in artikel 35, eerste lid, slechts gerechtigd kortingsregelingen toe te passen, indien deze kortingsregelingen transparant en niet-discriminerend zijn. Deze kortingsregelingen behoeven de voorafgaande toestemming van het college. Aan de toestemming kunnen voorschriften worden verbonden. Een toestemming kan onder beperkingen worden verleend.
Ingevolge artikel 15.1, derde lid, van de Tw zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens andere bepalingen van deze wet dan bedoeld in het eerste en tweede lid belast de bij besluit van het college aangewezen ambtenaren.
Artikel 15.4, vierde en vijfde lid, van de Tw luidt als volgt.
“4. Ingeval van overtreding van de bij of krachtens de in artikel 15.1, derde lid, bedoelde voorschriften, niet zijnde de voorschriften, bedoeld in het tweede lid, alsmede van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht, kan het college aan de overtreder een boete opleggen van ten hoogste € 450 000.
5. De hoogte van de boete wordt in ieder geval afgestemd op de ernst en de duur van de overtreding, alsmede op de mate waarin de overtreder daarvan een verwijt kan worden gemaakt.”
Artikel 15.10, eerste en tweede lid, van de Tw luidt - voor zover te dezen van belang - als volgt.
“1. Bij beschikking wordt opgelegd:
a. (..);
b. een boete als bedoeld in artikel 15.4, tweede of vierde lid: door het college;
c. (..).
2. In de beschikking wordt in elk geval vermeld:
a. de overtreding terzake waarvan zij is gegeven, alsmede het overtreden wettelijk voorschrift;
b. indien een boete wordt opgelegd de te betalen geldsom, alsmede een toelichting op de hoogte daarvan;
c. indien een last wordt opgelegd de inhoud van de last en de termijn waarvoor deze geldt.
2.2 Feiten en achtergronden
Bij besluit van 20 augustus 2003 heeft verweerder aan KPN toestemming verleend voor de introductie van een aantal pakketten BelZakelijk XXX, waarbij XXX verwijst naar de door de klant te kiezen hoogte van het beltegoed. KPN biedt de volgende beltegoeden aan: BelZakelijk € 5, 10, 25, 50, 100, 250, 500, 1000, 2500 en 5000. Op 1 juli 2004 is KPN een actie gestart waarbij nieuwe BelZakelijk klanten die in de periode van 1 juli 2004 tot en met 31 augustus 2004 kozen voor een BelZakelijkabonnement, een zogenoemd ‘promotiebedrag’ werd aangeboden ter waarde van één maand beltegoed van één van de BelZakelijk pakketten (verder: de BelZakelijk actie). De BelZakelijk actie is niet ter goedkeuring aan verweerder voorgelegd.
In het rapport van 14 oktober 2004 heeft verweerder geconstateerd dat KPN artikel 36, tweede lid, van het Boht heeft overtreden door bij de BelZakelijk actie een tariefwijziging in de markt te zetten zonder daarvoor voorafgaand aan verweerder toestemming te hebben gevraagd. Op 7 december 2004 is een aanvullend boeterapport uitgebracht. Daarin is geconstateerd dat de BelZakelijk actie niet moet worden aangemerkt als een tariefwijziging, maar als een kortingsregeling. Derhalve is de wettelijke grondslag van het boeterapport gewijzigd in artikel 38 van het Boht. Vervolgens heeft verweerder bij het primaire besluit aan KPN een boete opgelegd van € 450.000,= wegens overtreding van artikel 38 van het Boht in het kader van de BelZakelijk actie. De overtreding bestaat eruit dat KPN de BelZakelijk actie zonder voorafgaande toestemming van het college heeft geïntroduceerd.
2.3 Standpunten van partijen
2.3.1 Standpunt van verweerder
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de BelZakelijk actie als een kortingsregeling in de zin van artikel 38 van het Boht is te kwalificeren. Hoewel in het Boht geen definitie wordt gegeven van het begrip “kortingsregeling” wijst de toelichting bij artikel 38 van het Boht naar artikel 19 van de Richtlijn 98/10/EG van 26 februari 1998 (ONP-spraakrichtlijn II). Daaruit volgt dat de lidstaten ervoor zorgen dat wanneer een organisatie overeenkomstig artikel 17 de plicht heeft haar tarieven te baseren op het beginsel van kostenoriëntering, kortingsregelingen voor gebruikers, met inbegrip van consumenten, volledig transparant zijn, gepubliceerd worden en overeenkomstig het beginsel van non-discriminatie toegepast worden. De nationaal regelgevende instanties kunnen eisen dat dergelijke kortingsregelingen worden gewijzigd of ingetrokken. Verweerder merkt in dit verband op voor de beoordeling van de kostenoriëntatie van tarieven een beoordelingskader voor kortingen te hebben vastgesteld; het kortingenkader. Verweerder stelt daarbij jaarlijks de ruimte vast waarbinnen KPN kortingen mag verlenen.
Daarnaast wijst verweerder erop dat het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: CBb) in zijn uitspraak van 23 (lees: 28) mei 2003 heeft overwogen dat kortingen (onmiskenbaar) een onderdeel vormen van de tariefstructuur. Verweerder is van mening dat het begrip “kortingsregeling” uit artikel 38 van het Boht op zich al ruimer is dan het begrip “korting”, waar naast het verstrekken van een korting in geld ook andere voordeelregelingen van KPN die de klant een op geld waardeerbaar voordeel opleveren, onder kunnen vallen. Kortingsregelingen dienen te worden voorgelegd teneinde te voorkomen dat aan de verplichting om kostengeoriënteerde tarieven te hanteren, afbreuk kan worden gedaan. Nu KPN de BelZakelijk actie niet ter goedkeuring aan verweerder heeft voorgelegd, heeft verweerder niet kunnen controleren of KPN de verplichting naleeft om kostengeoriënteerde tarieven te hanteren.
Voor zover KPN een beroep doet op het vertrouwensbeginsel door te stellen dat in het verleden nimmer is opgetreden tegen met de BelZakelijk actie vergelijkbare marketingsacties, is verweerder van mening dat dit niet kan slagen. Aan het uitblijven van bestuurlijk ingrijpen kan in het geval van wetsovertreding niet het vertrouwen worden ontleend dat het bestuur ook bij nieuwe wetsovertreding niet zal ingrijpen.
Verweerder bestrijdt verder de stelling van KPN dat indien zij de BelZakelijk actie aan verweerder zou hebben voorgelegd, deze door verweerder zou zijn goedgekeurd zodat er bij de concurrentie geen sprake is van enig nadeel. Immers, bij de BelZakelijk actie werd aan de klant een bedrag ter hoogte van één maand beltegoed uitgekeerd. Dit komt neer op een korting van 100% ten opzichte van één maand beltegoed. Daar een korting van 100% nooit in overeenstemming kan zijn met het uitgangspunt van kostenoriëntatie, zou verweerder dus nimmer de BelZakelijk actie hebben goedgekeurd.
Gelet op de ernst en duur van de overtreding alsmede de mate waarin KPN van de overtreding een verwijt kon worden gemaakt is verweerder van mening dat de opgelegde boete niet disproportioneel hoog is. Hoewel de overtreding weliswaar beperkt is geweest qua tijdsduur, acht verweerder de overtreding gezien zijn soort alsmede het voordeel van KPN en het nadeel voor de concurrentie zo ernstig dat hij het opleggen van de maximale boete gerechtvaardigd acht. In dit verband merkt verweerder op een overtreding van een als aanbieder met aanmerkelijke marktmacht aangewezen aanbieder opgelegde verplichting als zeer zwaar te kwalificeren. Voorts heeft de BelZakelijk actie de concurrentie feitelijk geschaad. Hoewel het aantal klanten dat, mede gelet op de totale markt voor vaste openbare telefonie, naar aanleiding van de BelZakelijk actie naar KPN is overgestapt weliswaar relatief gering is, is de met het overstappen van deze klanten gemoeide omzet(schade) aanzienlijk. Dat eenmaal overgestapte bellers gewoonlijk voor langere tijd bij KPN blijven blijkt uit de informatie die KPN verweerder bij brief van 13 mei 2005 heeft doen toekomen.
Verweerder meent zich bij het vaststellen van de hoogte van de boete terecht gebaseerd te hebben op de Boetebeleidsregels. Daarin heeft verweerder zijn reeds bestaande beleid ten aanzien van boetes extern kenbaar gemaakt. Ook als hij zijn beleid niet in de Boetebeleidsregels had neergelegd, zou verweerder tot dezelfde boetehoogte zijn gekomen. Door de boete te baseren op zijn Boetebeleidsregels is volgens verweerder niet in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel gehandeld.
KPN merkt op dat de BelZakelijk actie louter is bedoeld als aardigheidje voor nieuwe klanten. Daarom heeft KPN besloten deze marketingactie niet te laten gelden voor de twee duurste BelZakelijk-pakketten, te weten die van € 2.500,= en € 5.000,=.
KPN heeft verder kenbaar gemaakt om praktische redenen - zonder overigens in te stemmen met de standpunten van verweerder dienaangaande - haar grieven, inhoudende dat verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat de BelZakelijk actie is aan te merken als een kortingsregeling en dat KPN geen verwijt kan worden gemaakt dat zij zonder goedkeuring de BelZakelijk actie in de markt heeft gezet, in het kader van het onderhavige beroep te laten varen.
KPN blijft wel bij haar standpunt dat de hoogte van de boete in geen verhouding staat tot de ernst en de duur van de (vermeende) overtreding. Doordat verweerder de hoogst mogelijke boete heeft opgelegd is verweerder kennelijk van mening dat de BelZakelijk actie is aan te merken als een zeer ernstige overtreding die zeer lang heeft geduurd. KPN merkt in dit verband op dat de Boetebeleidsregels van OPTA dateren van 30 november 2004, doch dat de vermeende overtreding heeft plaats gevonden in juli 2004, dus voor de vaststelling van deze beleidsregels. KPN acht het in strijd met de rechtszekerheid om met achteraf ingevulde normen de hoogte van de boete vast te stellen, indien dit nadelig is voor de geadresseerde tot wie de norm zich richt.
Daarnaast acht KPN de ernst van de overtreding verwaarloosbaar. KPN gaat er vanuit dat in het geval zij de BelZakelijk actie aan verweerder zou hebben voorgelegd, verweerder deze actie zou hebben goedgekeurd. Verweerder heeft niet aangetoond dat de BelZakelijk actie niet voldoet aan de eis van kostenoriëntatie van artikel 38 van het Boht. Verweerder stelt enkel in het bestreden besluit, dat een korting van 100% nooit in overeenstemming kan zijn met het uitgangspunt van kostenoriëntatie. Verweerder heeft dus niet bewezen dat KPN, materieel gezien, artikel 38 van het Boht heeft overtreden. In dat geval had KPN de BelZakelijk actie ook in de markt gezet zodat de boete die aan haar is opgelegd louter ziet op de overtreding van een formele rechtsnorm, hetgeen geenszins oplegging van de maximale boete rechtvaardigt. Van een formele overtreding gaat immers geen negatief effect uit op de concurrentie zodat de ernst van de vermeende overtreding zeer gering moet worden geacht. Het is evident dat een zeer geringe overtreding niet het opleggen van de maximale boete rechtvaardigt.
Verder merkt KPN op dat slechts 160 klanten van deze actie gebruik hebben gemaakt. De BelZakelijk actie heeft dan ook geen significant effect gehad op de telefoniemarkt. Daarbij mag bovendien niet uit het oog verloren worden dat in het geheel niet vaststaat dat deze 160 klanten niet ook zonder de BelZakelijk actie naar KPN zouden zijn overgestapt. De bewering van verweerder dat “gelet op de aard van de overtreding en de economische context alsmede de specifieke omstandigheden waarin deze hebben plaatsgevonden, sprake is van een zeer ernstige overtreding” kan volgens KPN geen steun vinden in de feiten. Daarbij merkt KPN verder op dat ook de duur van de overtreding verwaarloosbaar is. KPN heeft immers slechts één maand de BelZakelijk actie gevoerd. Dat is een korte periode, te meer nu normale kortingen doorgaans jaren gelden. Deze beperkte duur had voor verweerder dan ook een reden moeten zijn om de hoogte van de boete aanzienlijk te matigen.
Ter zake van de stelling van verweerder in het bestreden besluit, dat de BelZakelijk actie de concurrentie feitelijk heeft geschaad en dat de met het overstappen van deze klanten gemoeide omzet(schade) aanzienlijk is, heeft verweerder geen enkel feitelijk bewijs overgelegd en deze niet gemotiveerd. Met betrekking tot de overstap van 160 klanten kan redelijkerwijs niet worden volgehouden dat de BelZakelijk actie aanzienlijke omzetschade heeft meegebracht voor de concurrentie. Het feit dat een (vermeende) overtreding als ‘zeer ernstig’ kan worden bestempeld brengt op zichzelf niet mee dat alleen al om die reden de maximale boete kan worden opgelegd. KPN wijst er daarbij op dat ook onder de Mededingingswet bij overtredingen die als zeer ernstig worden aangemerkt, bij het bepalen van de hoogte van de boete steevast rekening wordt gehouden met de duur van de vermeende overtreding. Er is geen reden waarom dit onder de Tw anders zou moeten zijn.
Als gevolg van het laten varen van haar grieven, inhoudende dat verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat de BelZakelijk actie is aan te merken als een kortingsregeling en dat KPN geen verwijt kan worden gemaakt dat zij zonder goedkeuring de BelZakelijk actie in de markt heeft gezet, dient als uitgangspunt te gelden dat KPN in strijd met artikel 38, eerste lid, van het Boht een (voorgenomen) kortingsregeling niet aan verweerder ter goedkeuring heeft voorgelegd. Uit het juridisch kader volgt dat verweerder ter zake bevoegd is KPN een boete op te leggen.
De vraag die in dit geval vervolgens voorligt, is of de door verweerder geconstateerde overtreding de maximale boete ad € 450.000,= rechtvaardigt. De rechtbank dient in het licht van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden vol te toetsen of de opgelegde boete voor de overtreding evenredig is.
De rechtbank merkt in dit verband allereerst op het standpunt van KPN, dat verweerder zich daarbij in het kader van de rechtszekerheid niet heeft mogen baseren op de Boetebeleidsregels, niet te delen. Hoewel deze regels, die intern reeds door verweerder werden gehanteerd, eerst na de overtreding extern kenbaar zijn gemaakt kan niet gesteld worden dat er achteraf een norm is vastgesteld waarbij de BelZakelijk actie strafbaar is gesteld. Daarnaast was de maximaal op te leggen straf van € 450 000,= reeds wettelijk vastgesteld. Nu verweerder ook zonder een algemeen beleidskader puntsgewijs had kunnen onderbouwen dat in dit geval de maximaal op te leggen boete dient te worden opgelegd, waarbij in het licht van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) eveneens de norm geldt dat de boete niet onevenredig mag zijn, vermag de rechtbank in dit geval niet in te zien dat verweerder, door gebruik te maken van zijn Boetebeleidsregels, de rechtszekerheid zou hebben geschonden.
De Boetebeleidsregels (OPTA/JUZ/2004/204117), hebben als wettelijk uitgangspunt dat de hoogte van de boete in ieder geval moet worden afgestemd op de elementen ernst en duur van de overtreding, alsmede op de verwijtbaarheid jegens de overtreder. De ernst van de overtreding wordt bepaald door eerst de zwaarte van de overtreding in abstracto te bepalen en deze daarna te bezien in het licht van de omgevingsfactoren. Deze optelsom bepaalt de definitieve kwalificatie van de overtreding: zeer ernstig, ernstig of minder ernstig. Aan elke kwalificatie is voorts een boetecategorie met een maximum boete verbonden. Deze beloopt respectievelijk € 450 000,= (of, indien dit meer is, maximaal 10% van de relevante omzet), € 300 000,= en € 100 000,=.
De mogelijke overtredingen heeft verweerder in abstracto in drie categorieën onderverdeeld: zeer zwaar, zwaar en minder zwaar. De rechtbank is van oordeel dat de in dit geval door KPN geschonden norm in het licht van de door verweerder in de Boetebeleidsregels onder de categorieën opgesomde voorbeelden gekwalificeerd dient te worden als een minder zware overtreding. De rechtbank neemt daarbij in het licht van de omgevingsfactoren evenwel in aanmerking dat KPN, nu zij sedert vele jaren als partij met aanmerkelijke macht op de markt opereert, met betrekking tot het handelen zonder melding alleszins een verwijt valt te maken door niet eerst bij verweerder na te vragen of een dergelijke actie al dan niet ter goedkeuring moet worden voorgelegd. Redelijkerwijs dient dan ook te worden aangenomen dat er van de zijde van KPN sprake is van “tegen beter weten in” negeren van regulering op de telecommarkt, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank als een verzwarende omstandigheid moet worden aangemerkt. Nu verweerder heeft nagelaten (het niet proportioneel achtte) expliciet statistisch te onderzoeken wat het effect is dan wel de economische gevolgen zijn van het niet melden van deze kortingsactie noch aan heeft kunnen tonen dat er sprake is van een overtreding van het non-discriminatiebeginsel, kan niet nog eens sprake kan zijn van een extra verzwarende omstandigheid. Gelet hierop is de rechtbank op basis van de Boetebeleidsregels van oordeel dat er geen sprake is van een “zeer ernstige” doch van een “ernstige” overtreding, waarvoor een boete van maximaal € 300 000,= geldt.
Het bestreden besluit kan gelet op het vorenstaande niet in stand blijven en komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking. Het beroep is derhalve gegrond. De situatie noopt tot de vaststelling van de boete op een lager bedrag. Nu verweerder heeft nagelaten te onderzoeken wat het effect is van het niet melden van de BelZakelijk actie en bovendien niet is komen vast te staan dat de door verweerder genoemde 160 gevallen (enkel) vanwege de BelZakelijk actie naar KPN zijn overgestapt, acht de rechtbank gelet op de relevante feiten en omstandigheden van dit specifieke geval ook een boete ter hoogte van het maximum van de betreffende boetecategorie van € 300.000,= disproportioneel. In overeenstemming met de evenredigheid acht de rechtbank in dit geval een boete van 10% van het wettelijk maximum, ofwel € 45.000,=, alleszins redelijk. Doende hetgeen verweerder had behoren te doen zal de rechtbank - onder toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb - het primaire besluit in die zin herroepen en bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit, hetgeen in dit verband inhoudt dat KPN aan verweerder een geldsom in verband met boeteoplegging zal dienen te voldoen van in totaal € 45.000,=. Voor het overige houdt het bestreden besluit in rechte stand.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die KPN in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt de proceskosten ten aanzien van KPN op € 644,= aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
verklaart het beroep gegrond voor zover het betreft de hoogte van de opgelegde boete,
vernietigt het bestreden besluit in zoverre,
bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit, hetgeen in dit verband inhoudt dat zij het primaire besluit van 6 januari 2005 herroept, voorzover daarbij de boete die KPN aan verweerder dient te voldoen is vastgesteld op € 450.000,=, en bepaalt het boetebedrag dat KPN aan verweerder dient te voldoen op € 45.000,=,
bepaalt dat OPTA aan KPN het door haar betaalde griffierecht van € 276,= vergoedt,
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 644,= en wijst OPTA aan als de rechtspersoon die deze kosten aan KPN moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. van den Hurk als voorzitter en mr. A.I. van Strien en mr. Y.E. de Muynck als leden.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. A. Vermaat als griffier, uitgesproken in het openbaar op
augustus 2006.
De griffier: De voorzitter:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.